3.1.De grieven 1, 2 en 3 zijn gericht tegen onderdelen van de feitenvaststelling door de kantonrechter. Het hof heeft, met inachtneming van hetgeen in deze grieven is aangevoerd, onderstaand feitenoverzicht vastgesteld.
[geïntimeerde] is eigenares van het perceel en het daarop gelegen pand aan de [adres] te [plaats] . [persoon A] is bestuurder en enig aandeelhouder van [geïntimeerde] .
[appellant] dreef een eenmanszaak onder de naam ‘Real Cars Import’. Hij importeerde, verkocht en repareerde auto’s. Op 12 juli 2012 heeft hij van [geïntimeerde] een deel van het pand aan de [adres] te [plaats] gehuurd en als showroom in gebruik genomen. Per 1 maart 2014 heeft hij nog een deel van het pand gehuurd om dit als werkplaats in gebruik te nemen.
De huurovereenkomst is, aldus het schriftelijk contract, aangegaan voor de duur van één jaar van 1 januari tot en met 31 december 2013 en daarna voor perioden van telkens één jaar voortgezet.
Ten behoeve van zijn bedrijf heeft [appellant] op 22 januari 2013 geld geleend van [persoon A] en zijn echtgenote [persoon B] ter hoogte van een bedrag van € 96.000,-- tegen 6% rente per jaar. De lening is aangegaan voor een periode van drie jaar en zes maanden, en eindigde derhalve op 22 juli 2016. Het geleende bedrag zou maandelijks afgelost worden. Nadien zijn er nog een tweetal leningen door [persoon A] en zijn echtgenote aan [appellant] verstrekt, zulks ter financiering van twee personenauto’s van het merk Dodge. In totaal heeft [appellant] € 165.714,11 van [persoon A] en zijn echtgenote geleend.
Op 8 oktober 2015 heeft [appellant] € 2.500,-- afgelost.
Op 29 oktober 2015 heeft [persoon A] aan [appellant] gevraagd of hij de leegstaande zolderruimte van het pand mocht opmeten. [persoon A] heeft toen op de zolder van het pand een hennepkwekerij ontdekt. Hij heeft daarvan aangifte gedaan. De politie heeft direct na de aangifte de locatie bezocht, heeft [appellant] als verdachte aangemerkt en aangehouden voor verhoor en heeft de sleutels van het gehuurde meegenomen. Ook heeft de politie direct vier auto’s meegenomen, in beslag genomen en afgevoerd voor opslag naar de Domeinen. Eén auto was van een klant van [appellant] en is aan die klant teruggegeven.
[appellant] heeft één dag op het politiebureau moeten verblijven.
Op 30 oktober 2015 heeft de politie de sleutels van het gehuurde afgegeven aan het woonadres van [persoon A] . Per die dag heeft [geïntimeerde] [appellant] de toegang tot het gehuurde ontzegd door de sloten te vervangen zonder hem de nieuwe sleutels te overhandigen.
Bij Whatsapp-bericht van 2 november 2015 heeft [appellant] aan [persoon A] gevraagd wanneer hij de sleutels van hem kon krijgen.
Bij brief van 17 november 2015 heeft [appellant] aan [geïntimeerde] verzocht om toegang tot het gehuurde en bij aangetekende brief van de advocaat van [appellant] aan [geïntimeerde] van 20 november 2015 is haar gesommeerd om toegang tot het gehuurde te verlenen zodat [appellant] zijn spullen kon meenemen, nu de burgemeester het voornemen tot sluiting van het bedrijfspand voor de duur van één jaar had aangekondigd.
Op 20 november 2015 hebben [persoon A] en zijn echtgenote conservatoir verhaalsbeslag laten leggen op een aantal roerende zaken van [appellant] die zich in het gehuurde bevonden.
Bij brief, gedateerd op 12 november 2015 en verzonden op 23 november 2015, heeft [geïntimeerde] de huurovereenkomst met [appellant] per 23 november 2015 buitengerechtelijk ontbonden.
Op last van de burgemeester van Sint Anthonis is het gehuurde ex artikel 13b van de Opiumwet van 8 december 2015 tot en met 7 december 2016 gesloten geweest.
[persoon A] en zijn echtgenote hebben hun vorderingen op [appellant] , voortkomende uit de aan hem verstrekte leningen, op 21 juli 2016 aan [geïntimeerde] gecedeerd.
Op 27 oktober 2016 is op verzoek van [geïntimeerde] conservatoir verhaalsbeslag gelegd op een aantal roerende zaken van [appellant] die zich in het eerder aan hem verhuurde pand bevonden.
[appellant] heeft [geïntimeerde] bij brief van 20 december 2016 verzocht of hij de niet in beslag genomen, op een meegestuurde lijst vermelde zaken en zijn nog aanwezige boekhouding uit het pand kon ophalen. De periode van één jaar waarin het pand op last van de burgemeester gesloten was, was op dat moment achter de rug.
Bij vonnis van de Rechtbank Oost-Brabant van 22 december 2016 is de ontbinding van de huurovereenkomst per 23 november 2015 in rechte bekrachtigd en is [appellant] veroordeeld het gehuurde binnen 14 dagen te ontruimen. Tevens is [appellant] veroordeeld om aan [geïntimeerde] ter zake van de geldleningen te betalen de bedragen van € 93.500,-- en € 34.350,-- en € 35.364,11, vermeerderd met wettelijke rente.
[geïntimeerde] is bij voormeld vonnis veroordeeld om de gehele boekhouding van [appellant] voor zover deze nog in het gehuurde aanwezig was, af te geven op straffe van verbeurte van dwangsommen tot maximaal € 3.000,--.
Bij brief van 23 december 2016 is [appellant] door de gemachtigde van [geïntimeerde] verzocht het pand tijdig te ontruimen.
Op 12 januari 2017 zijn enkele tassen met daarin boekhouding van [appellant] aan hem overgedragen.
De eigendommen van [appellant] waarop [geïntimeerde] beslag had gelegd, zijn bij executoriale verkoop van 18 juli 2017 uitgewonnen. Deze executoriale verkoop vond plaats in het pand aan de [adres] te [plaats] . Hierbij was [appellant] zelf ook aanwezig. Uiteindelijk heeft de verkoop in totaal een bedrag van € 3.375,-- opgeleverd.
[appellant] is strafrechtelijk vervolgd, maar is bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Oost-Brabant van 15 februari 2018 op alle onderdelen van de tenlastelegging vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs.
Bij het eindvonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 12 juli 2018 is (onder meer) voor recht verklaard dat [geïntimeerde] is tekortgeschoten in de nakoming van de met [appellant] gesloten huurovereenkomst door [appellant] in de periode van 30 oktober 2015 tot en met 23 november 2015 de toegang tot het gehuurde te ontzeggen.
De procedure bij de kantonrechter
3.2.1.In de onderhavige procedure heeft [appellant] in eerste aanleg gevorderd:
1. voor recht te verklaren dat [geïntimeerde] toerekenbaar tekortgeschoten is, doordat zij de roerende zaken van [appellant] die zich in de bedrijfsruimte bevonden na 23 november 2015 niet aan hem terug- of afgegeven heeft;
2. voor recht te verklaren dat [geïntimeerde] toerekenbaar tekortgeschoten is, doordat zij de boekhouding van [appellant] niet althans niet in haar geheel althans dooreen, ongeordend en daardoor onleesbaar en onbruikbaar aan hem afgegeven heeft;
3. voor recht te verklaren dat [geïntimeerde] door [appellant] in de periode van 30 oktober tot en met 23 november 2015 de toegang tot de gehuurde bedrijfsruimte te weigeren en door het hierboven onder 1. en 2. genoemde handelen materiële schade aan [appellant] toegebracht heeft;
4. [geïntimeerde] te veroordelen om aan [appellant] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen:
a. € 1.000.000,-- inkomensschade;
b. € 45.000,-- schade wegens verduisterde zaken;
c. € 5.393,59 kosten van ABAB Groep BV;
d. € 3.000,-- wegens verbeurde dwangsom;
alles vermeerderd met de wettelijke rente over de genoemde bedragen vanaf de dag dat de inleidende dagvaarding aan haar betekend is tot aan die dag waarop de volledige schuld zal zijn voldaan;
met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure.
3.2.2.Aan deze vorderingen heeft [appellant] , kort samengevat, ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld en de huurovereenkomst toerekenbaar niet is nagekomen. Het gevolg daarvan is dat [appellant] schade heeft geleden; hij vordert vergoeding van deze schade.
3.2.3.[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.2.4.In het tussenvonnis van 2 juli 2020 heeft de kantonrechter een comparitie van partijen gelast. Deze comparitie heeft op 14 december 2020 plaatsgevonden.
3.2.5.In het eindvonnis van 21 januari 2021 heeft de kantonrechter de vorderingen afgewezen en [appellant] veroordeeld in de proceskosten. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De omvang van het hoger beroep