[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteplaats] ) op [geboortedag] 1998,
wonende te [adres 1] .
Bij het vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van het onder feit 1 primair tenlastegelegde.
De rechtbank heeft het onder feit 1 subsidiair en het onder feit 2 primair tenlastegelegde bewezenverklaard en dat gekwalificeerd als:
- ‘met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd’ (feit 1 subsidiair) en
- ‘verkrachting’ (feit 2 primair),
de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar.
Voorts heeft de rechtbank de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk verklaard in de vorderingen tot schadevergoeding.
Ten slotte is bij het vonnis waarvan beroep het verleende en geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.
Namens de verdachte en door de officier van justitie in het arrondissementsparket Oost-Brabant is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De benadeelde partij [slachtoffer 1] is door de rechtbank in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd, doch enkel waar het gaat om de vordering tot immateriële schadevergoeding. De vordering tot materiële schadevergoeding voor het bedrag van € 60,06 aan reiskosten is derhalve in hoger beroep niet meer aan de orde.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het bestreden vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder feit 1 primair en feit 2 primair tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Met betrekking tot de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is geconcludeerd tot integrale en hoofdelijke toewijzing, te vermeerderen met de wettelijke rente. Subsidiair is gevorderd de benadeelde partijen voor wat betreft de gevorderde immateriële schade een voorschot voor het bedrag van € 5.000,00 toe te kennen. Ten slotte is gevorderd ten behoeve van de slachtoffers hoofdelijk maatregelen tot schadevergoeding op te leggen.
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Voorts heeft de raadsman een straftoemetingsverweer gevoerd. Met betrekking tot de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is primair en subsidiair bepleit dat de vorderingen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
Het bestreden vonnis – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – zal worden vernietigd, reeds omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
1.
hij meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 22 april 2019 tot en met 25 april 2019 te Eindhoven door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 1] ) heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , (telkens) bestaande uit:
- het brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina en/of mond van die [slachtoffer 1] en/of
- het (tong)zoenen met die [slachtoffer 1] en/of
- het betasten van het lichaam van die [slachtoffer 1] ,
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte:
- die [slachtoffer 1] mee heeft genomen naar een slaapkamer en/of
- die [slachtoffer 1] op een bed heeft geduwd en/of
- de armen van die [slachtoffer 1] (boven haar hoofd) heeft vastgehouden en/of
- die [slachtoffer 1] (gedeeltelijk) heeft ontkleed en/of
- zijn penis in de vagina en/of mond van die [slachtoffer 1] heeft gebracht en/of
- op/tegen de billen van die [slachtoffer 1] heeft geslagen en/of
- misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie waarin die [slachtoffer 1] zich bevond en/of
- fysiek en/of psychisch en/of feitelijk overwicht op die [slachtoffer 1] heeft gehad (onder meer) vanwege het (grote) leeftijdsverschil en/of
- voorbij is gegaan aan de verbale en/of non-verbale tekenen van onwil/verzet van die [slachtoffer 1] ,
en/of (aldus) voor die [slachtoffer 1] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 22 april 2019 tot en met 25 april 2019 te Eindhoven met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 1] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten:
- het brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina en/of mond van die [slachtoffer 1] en/of
- het (tong)zoenen met die [slachtoffer 1] en/of
- het betasten van het lichaam van die [slachtoffer 1] ;
2.
hij meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 22 april 2019 tot en met 25 april 2019 te Eindhoven door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 2] , heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , (telkens) bestaande uit:
- het brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer 2] en/of
- het (tong)zoenen met die [slachtoffer 2] en/of
- het betasten van het lichaam van die [slachtoffer 2] ,
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte:
- die [slachtoffer 2] met kracht aan haar arm heeft meegetrokken naar een slaapkamer ten gevolge waarvan die [slachtoffer 2] zich niet los kon trekken en/of
- tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd dat zij seks met hem, verdachte, moest hebben en/of
- die [slachtoffer 2] op een bed heeft geduwd/gegooid en/of
- die [slachtoffer 2] (gedeeltelijk) heeft ontkleed en/of
- misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie waarin die [slachtoffer 2] zich bevond en/of
- fysiek en/of psychisch en/of feitelijk overwicht op die [slachtoffer 2] heeft gehad (onder meer) vanwege het (grote) leeftijdsverschil en/of
- voorbij is gegaan aan de verbale en/of non-verbale tekenen van onwil/verzet van die [slachtoffer 2] ,
en/of (aldus) voor die [slachtoffer 2] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 22 april 2019 tot en met 25 april 2019 te Eindhoven met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 2] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , te weten:
- het brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer 2] en/of
- het (tong)zoenen met die [slachtoffer 2] en/of
- het betasten van het lichaam van die [slachtoffer 2] .
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het onder feit 1 primair en het onder feit 2 primair tenlastegelegde
Het hof heeft, anders dan de advocaat-generaal, maar in navolging van de verdediging uit het onderzoek ter terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat de verdachte het tenlastegelegde onder feit 1 primair en feit 2 primair – te weten de tenlastegelegde verkrachtingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] – heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Het hof overweegt daartoe in het bijzonder dat uit het procesdossier onvoldoende is komen vast te staan dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door de verdachte door (bedreiging met) geweld of (bedreiging met) een andere feitelijkheid zijn gedwongen tot het ondergaan van de seksuele handelingen. De verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] dat zij door (bedreiging met) geweld of (bedreiging met) een andere feitelijkheid zouden zijn gedwongen worden immers niet ondersteund door overige verklaringen of feiten en omstandigheden die uit het dossier naar voren komen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 subsidiair en feit 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij meermalen in de periode van 22 april 2019 tot en met 25 april 2019 te Eindhoven met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 1] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, telkens ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten:
- het brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina en/of mond van die [slachtoffer 1] en/of
- het betasten van het lichaam van die [slachtoffer 1] ;
2.
hij op 22 april 2019 te Eindhoven met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 2] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , te weten:
- het brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer 2] en
- het zoenen met die [slachtoffer 2] .
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie-eenheid Oost-Brabant, Dienst Regionale Recherche-Zeden, onderzoek OBRBC19051 Pirates, op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 1] , verbalisant, gesloten d.d. 29 augustus 2019, met doorgenummerde pagina’s 1-1216, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen.
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 28 april 2019 met bijlagen, dossierpagina’s 125-136, voor zover inhoudende de verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] :
(pagina 125)
Pleegdatum: Tussen maandag 22 april 2019 om 20:00 uur en donderdag 25 april 2019 om 23:00 uur
(pagina 126)
We hadden bij de Mac Donalds in Eindhoven afgesproken met (…) (A). We stonden daar even te wachten, en toen kwam de jongen (A) er aan. We zijn in de auto van die jongen (A) gestapt. We reden naar de woning waar hij met zijn broer woont
(het hof begrijpt: aan [adres 2] ). Zijn broer was niet thuis. Binnengekomen hebben we even op de bank gezeten. Vervolgens wilde de jongen (A) apart praten met [slachtoffer 1] op zijn slaapkamer. Samen zijn ze naar de slaapkamer van de jongen (A) gegaan. Ik hoorde [slachtoffer 1] vervolgens steeds zeggen: “Ik wil dat niet, ik wil dat niet”. Ik hoorde haar ook kreunen. Vervolgens kwamen de jongen (A) en [slachtoffer 1] uit de slaapkamer. De jongen (A) had alleen zijn shirt nog aan. Verder was hij helemaal naakt. Vervolgens pakte de jongen (A) mij bij mijn arm. Hij trok mij mee de kamer in. Hij zei dat ik seks moest hebben met hem. Ik heb geprobeerd om weg te komen, maar dat lukte niet. Vervolgens gooide hij mij op bed en verkrachtte hij mij. Na ongeveer een halve minuut vroeg hij of ik wilde stoppen. Ik heb toen “ja” gezegd, ben de slaapkamer uitgelopen en heb mijn kleding goed gedaan bij [slachtoffer 1] op de bank.
[medeverdachte 1] heeft vervolgens onderdak voor ons geregeld bij een vriend (B) van hem. In het huis
(het hof begrijpt: aan [adres 3] )waren [slachtoffer 1] en ik samen met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , de jongen (A) en een jongen die zelf zei dat hij een moeilijke naam had maar die we [medeverdachte 3] mochten noemen.
[slachtoffer 1] heeft de volgende dag, tenminste volgens mij was het de volgende dag, seks gehad. Ook dagen erna had zij seks. Zij heeft seks gehad met (…) de jongen (A).
(pagina 129)Ik schat dat we rond 23:30 uur
(het hof begrijpt: op maandag 22 april 2019)in de woning van de broer van (A) waren.
De woning is in een kleine flat van drie verdiepingen. Je komt binnen via een centrale hal. We zijn via de trap naar een appartement op de eerste etage gegaan. Er waren op de eerste etage aan één zijde appartementen. Ik had de indruk dat er maar één deur op de eerste etage aanwezig was. (…) Het appartement heeft geen behang, een stenen grond en witte muren. In de gang hingen jassen en lagen schoenen op de grond. Dan ging je door een deur. Achter je was dan een kleine keuken. Recht vooruit stonden twee banken en een televisie. Er stond ook een kast.
(pagina 130)
De slaapkamer grenst aan de woonkamer. In de slaapkamer stond een tweepersoonsbed.
Je vertelde net dat je verkracht werd door (A) in de slaapkamer. Wat deed hij precies bij jou?
Nadat hij [slachtoffer 1] had gepakt kwam hij de slaapkamer uit. [slachtoffer 1] zei tegen mij “Nu moet jij”. Ik zei: “Wil ik niet”. Hij hoorde dit en pakte mij bij mijn arm vast. Hij trok mij mee de slaapkamer in. Ik zei nog tegen hem: “Als het moet, geef ik alleen hoofd”. Ik bedoel hiermee pijpen. Hij zei eerst dat dit goed was. Uiteindelijk zei hij dat dit niet goed was en is het gebeurd. Hij probeerde mij te zoenen. Hij wilde mij zoenen op mijn mond. Dit is wel gelukt. Dit gebeurde met mond open maar niet met zijn tong. Hierna gooide hij mij op bed. Ik werd met mijn rug op het bed gegooid. Mijn benen lagen niet op het bed. Vervolgens deed hij mijn benen omhoog en neukte hij mij vaginaal. Dat gebeurde onveilig, zonder bescherming.
Ik weet nu zijn naam weer, [verdachte] (fon.)
(het hof begrijpt: [verdachte] of [verdachte] ).
2.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 29 april 2019 met bijlagen, dossierpagina’s 156-168, voor zover inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1] :
(pagina 157)
[slachtoffer 2] en ik zijn op 22 april 2019 naar Eindhoven gegaan. Ik kende daar iemand. Ik heb hem bericht en gevraagd of hij een slaapplek had voor ons. Hij antwoordde dat dit kon. We zijn toen naar Eindhoven gegaan. Het was toen best al laat, ik denk 22:00 uur. We zijn naar centraal gegaan. Daar kwam hij. Hij zei: “Ik ben het, jullie hebben met mij afgesproken”. Wij zijn toen meegegaan naar zijn auto. Hij heeft ons naar een flat gereden waarvan wij dachten dat het zijn flat was
(het hof begrijpt: aan [adres 2] ). Later bleek dat het de flat van zijn broer was. Die zou komen met zijn vriendin dus wij moesten weg. Wij hadden bijna geen geld en hadden een slaapplek nodig. (…) Hij heeft toen een vriend gebeld met de vraag of hij ons ergens binnen kon krijgen. (…) Die vriend heet [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] zei: “Een vriend van mij heeft een woning, daar kunnen jullie heen en kunnen jullie eten en slapen, dat is goedkoper dan een hotel”. We zijn toen naar dat adres gereden
(het hof begrijpt: aan [adres 3] ).
(pagina 158)
[verdachte] had ons opgehaald bij het station. Wij zijn naar de flat gegaan
(het hof begrijpt: aan [adres 2] ). In de flat zei hij dat hij mij onder vier ogen wilde spreken. Hij nam mij mee naar de slaapkamer. Hij begon mij in mijn nek te zoenen en met zijn handen over mijn lichaam te gaan. Ik zei dat ik dat niet wilde. (…) Hij heeft toen [slachtoffer 2] gehaald. Die heeft hij gepenetreerd. [slachtoffer 2] zei dat hij was klaargekomen, maar niet in haar, ergens anders.
(pagina 162)
Ik hoorde [slachtoffer 2] zeggen: “Nee, ik wil niet, niet doen” en zo. (…) [slachtoffer 2] kwam uit de slaapkamer met een gechoqueerd gezicht. Ze was ontmaagd en wist niet hoe ze zich moest voelen. [slachtoffer 2] heeft tegen mij gezegd dat ze onveilige seks had gehad. [slachtoffer 2] heeft het mij verteld toen [verdachte] in die andere flat lag te slapen. Ik heb niet gezien dat [slachtoffer 2] seks heeft gehad met [verdachte] , maar ik heb het wel gehoord aan het bed en aan [slachtoffer 2] .
Hij zei daarna dat zijn broer zou komen en dat we moesten gaan. We zijn toen weggegaan en gestopt ergens in de buurt van het huis van [medeverdachte 2] . Het was toen echt laat. [verdachte] heeft toen [medeverdachte 2] opgebeld. We zijn toen met [medeverdachte 2] en [verdachte] naar een flat in Woensel gegaan
(het hof begrijpt: aan [adres 3] ).
(pagina 163)
In die flat heb ik seks gehad met [verdachte] . Hij zei dat hij examens had en vroeg ging slapen. Ik moest “slaap lekker” tegen hem zeggen. Ik dacht ik ga naar binnen, ga dat zeggen en ben weer weg. Hij lag op bed, pakte mijn pols en zei: “Ben je soms vergeten wat je moet doen?”. Ik zei: “Ik hoef niets te doen en wil niks met je doen”. Hij zei dat hij anders niet lekker kon slapen. Ik zei hem dat dit niet mijn probleem was. Hij stond vervolgens op en zette mij toen op bed, met mijn gezicht naar het matras. Ik lag dus met mijn buik op bed. Hij had op dat moment alleen zijn onderbroek aan. Die deed hij uit. Hij heeft vervolgens mijn onderbroekje uitgedaan en mij gepenetreerd. (…) Hij ging met zijn geslachtsdeel in mijn geslachtsdeel. Hij ging hiermee heen en weer. Gewoon seks hebben.
3.
Het proces-verbaal van verhoor getuige bij de rechter-commissaris d.d. 30 maart 2021, pagina’s 1-9, voor zover inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1] :
(pagina 4)
Ik moest [verdachte] pijpen in flat 1
(het hof begrijpt: aan [adres 2]). Ik wilde [verdachte] niet pijpen, maar ik moest wel. Ik heb mij niet verzet tegen het pijpen in flat 1, maar ik heb wel gezegd dat ik het niet wilde.
4.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 juni 2019 met bijlagen, dossierpagina’s 212-225, voor zover inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
(pagina 212)
Wij waren ter plaatse voor de woning [adres 2] . De woning betreft een appartement op de eerste verdieping. Beneden is de algehele toegangsdeur met deurbellen, dan volgt een betonnen trap naar verdiepingen met op iedere verdieping één voordeur.
Via de hal betreedt men de woning. Recht daar tegenover is een deur naar de badkamer, welke is geblokkeerd met spullen. Dan is er nog een deur, vermoedelijk een kastdeur, en daarnaast is de toegangsdeur naar de woonkamer. In de woonkamer staan twee banken en in de hoek een TV-kast. Links in de woonkamer, bij de ingang van de deur naar de slaapkamer, staat een wit dressoir en daarboven hangt een spiegel. Naast de hal, aan de straatzijde van de woning, is via de woonkamer de keuken te
(pagina 213)
bereiken. Via de woonkamer ga je naar de slaapkamer. Deze ligt (na binnenkomst) links aan de achterzijde van de woning. Hierin staat een tweepersoonsbed met daar tegenover een witte kledingkast met hierin twee verticale spiegels. Via de slaapkamer is een tweede toegangsdeur naar de badkamer. Als men deze door zou lopen kan men via een deur weer terug naar de hal.
De woning komt overeen zoals omschreven in de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
5.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 juli 2019 met bijlagen, dossierpagina’s 227-247, voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 3] :
(pagina 227)
Binnen het onderzoek “Pirates” werden diverse mobiele telefoons in beslag genomen, waaronder de telefoon van verdachte [verdachte] .
(pagina 229)
Over de locaties waar de telefoon aanstraalde gedurende de periode dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in Eindhoven waren, werd in de telefoon relevante informatie gevonden.
(pagina 230)
Uit de opgeslagen belangrijke locaties bleek dat hij op 22 april 2019 van 22:31 uur tot 22:41 uur en van 23:16 uur tot 23:37 uur op de [adres 2] is geweest.
6.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 27 april 2019, dossierpagina’s 801-807, voor zover inhoudende de verklaring van [medeverdachte 4] :
(pagina 804)
[medeverdachte 2] kwam toen naar ons, [verdachte] en mij, toe en zei tegen mij dat [slachtoffer 2] tegen hem had gezegd dat [verdachte] haar had verkracht. Ze had tegen [medeverdachte 2] gezegd dat [verdachte] dingen met haar had gedaan die ze niet wou. Dat had te maken met seks.
[verdachte] hoorde dat ook en ik vroeg hem: “Is dat waar?’. Hij zei: “Dat is waar, maar ik heb haar niet verkracht”. Hij vertelde mij dat hij haar niet had verkracht, maar wel seks met haar had gehad.
[verdachte] vertelde ook dat hij met die meisjes was in de woning van een vriend aan de [straat 1] in Eindhoven, een flat. (…) [verdachte] vertelde dat hij in die woning allebei de meisjes had gebruikt (…).
[verdachte] is naar een andere kamer gegaan en toen vertelde het andere meisje
(het hof begrijpt: [slachtoffer 1] )dat [slachtoffer 2] door [verdachte] was verkracht en dat [slachtoffer 2] door [verdachte] was ontmaagd. Dat meisje zei ook tegen mij dat [verdachte] met haar dingen had gedaan die ze niet wilde. Zij vertelde dat zij ook door [verdachte] was verkracht. Toen [slachtoffer 2] vertelde dat ze door [verdachte] was verkracht, moest zij huilen.
7.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 1 mei 2019, dossierpagina’s 808-815, voor zover inhoudende de verklaring van [medeverdachte 4] :
(pagina 812)
[verdachte] stond in mijn iPhone onder de naam [verdachte] .
[verdachte] heeft mij verteld dat hij met beide meiden seks heeft gehad. Hij zei: “Ik heb de meiden meegenomen naar een andere woning aan de [straat 1] in Eindhoven”.
8.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 8 mei 2019 met bijlagen, dossierpagina’s 1073-1095, voor zover inhoudende de verklaring van [verdachte] :
(pagina 1074)
Mijn bijnaam is [verdachte] .
(pagina 1076)
Ik heb de meiden op 22 april 2019 na 22:00 uur opgehaald bij het station.
(pagina 1077)
We zijn hierna naar een huis gegaan. (…) De ingang van deze woning is aan [adres 2] . Het was als je de eerste verdieping op kwam, de eerste deur aan de rechterkant.
9.
Het proces-verbaal van de terechtzitting bij de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, d.d. 18 januari 2022, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte [verdachte] :
(pagina 3)
Als ik bij de politie heb verklaard over de [straat 1] , dan bedoel ik daarmee de woning van [betrokkene] op [adres 2] .
(pagina 4)
Bij aankomst bij de woning op de [adres 3] heb ik tegen de meisjes nog in de auto gevraagd of ze wel zeker wisten dat ze die woning binnen zouden gaan waar onbekende meerderjarige jongens waren. Het ging snel en we gingen daarna de woning binnen. Op een gegeven moment ben ik naar de grote slaapkamer gegaan om te slapen. Ik was nog niet in slaap gevallen en zag dat de meisjes
(het hof begrijpt: [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] )deze slaapkamer binnenkwamen. (…) De meisjes gingen vervolgens bij mij op bed liggen. (…) Zij gingen met hun handen onder mijn broek en hebben aan mijn penis gezeten. Ze maakten heen en weer gaande bewegingen. Ze hebben hun handen ook nat gemaakt en hebben vervolgens aan hun vagina gezeten.
10.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 1 mei 2019 met bijlage, dossierpagina’s 841-845, voor zover inhoudende de verklaring van [medeverdachte 2] :
(pagina 842)
Ik was in de nacht van 22 op 23 april 2019 in de woning aan [adres 3] . Voordat [verdachte] ging slapen nam hij [slachtoffer 1] mee naar de slaapkamer. Ze waren zeker tien minuten binnen en toen kwamen zij terug naar de kamer.
11.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 1 mei 2019, dossierpagina’s 782-786, voor zover inhoudende de verklaring van [medeverdachte 3] :
(pagina 783)
De eerste avond
(het hof begrijpt: de nacht van 22 op 23 april 2019)riep de jongen
(het hof begrijpt: de verdachte)[slachtoffer 1] . Zij liepen samen de slaapkamer binnen. Ik denk dat zij ongeveer tien minuten binnen zijn geweest.
12.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 3 juli 2019, dossierpagina’s 1106-1115, voor zover inhoudende de verklaring van [verdachte] :
(pagina 1110)
Ik ging slapen in de grote slaapkamer waar het grote bed was
(het hof begrijpt: in [adres 3] ). Ik lag daar en toen kwamen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] bij mij liggen en vroegen mij waarom ik wilde dat zij weg moesten. Op een gegeven moment begon [slachtoffer 1] haar hand onder mijn broek te stoppen.
(pagina 1111)
Er is dus iets gebeurd. Op een gegeven moment ging zij op mij zitten, terwijl ik mijn kleding nog aan had. Alle twee de meisjes lagen toen naast me op dat bed en alle twee hadden zij hun hand in mijn broek. Ze hadden hun hand nat gemaakt en zaten op een gegeven moment ook aan hunzelf. [slachtoffer 1] is toen nog op mij gaan zitten.
13.
Een schriftelijk bescheid, te weten een akte van geboorte van [slachtoffer 2] , gevoegd als bijlage bij het eindproces-verbaal, voor zover inhoudende:
Akte van geboorte
Geslachtsnaam: [slachtoffer 2]
Voornamen: [slachtoffer 2]
Dag van geboorte: [geboortedatum 2]
14.
Een schriftelijk bescheid, te weten een akte van geboorte van [slachtoffer 1] , gevoegd als bijlage bij het eindproces-verbaal, voor zover inhoudende:
Akte van geboorte
Geslachtsnaam: [slachtoffer 1]
Voornamen: [slachtoffer 1]
Dag van geboorte: [geboortedatum 1]
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Daartoe is in de kern het navolgende aangevoerd. De verdachte heeft geen seks gehad of andere ontuchtige handelingen gepleegd met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Met betrekking tot de gebeurtenissen in de flat aan de [adres 2] heeft de verdachte verklaard dat hij daar alleen – en dus zonder de meisjes – naar binnen is gegaan om zijn telefoonoplader op te halen. De verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn voorts ongeloofwaardig en onbetrouwbaar en kunnen derhalve niet voor het bewijs worden gebruikt. Overige verklaringen zijn van horen zeggen en kunnen niet op waarde worden geschat. Daarnaast zijn er diverse contra-indicaties voor de juistheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , aldus de raadsman.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , zoals aan hem onder feit 1 subsidiair en feit 2 subsidiair ten laste is gelegd.
Het hof stelt voorop dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door het feit dat in de regel slechts twee personen aanwezig zijn bij de beweerde seksuele handelingen: het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader. Wanneer de veronderstelde dader de seksuele handelingen ontkent, leidt dat in veel gevallen ertoe dat slechts de verklaringen van het veronderstelde slachtoffer als wettig bewijs beschikbaar zijn. Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is echter de enkele verklaring van één getuige (het veronderstelde slachtoffer) onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Hier staat echter tegenover dat in zedenzaken een geringe mate van steunbewijs in combinatie met de verklaringen van het veronderstelde slachtoffer reeds voldoende wettig bewijs van het tenlastegelegde feit kan opleveren.
Het hof dient in voormeld verband te beoordelen of de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] betrouwbaar zijn. Daarnaast zal het hof moeten bepalen of voor de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] voldoende (steun)bewijs in het procesdossier aanwezig is. De juistheid van de kern van de tenlastelegging moet – met andere woorden – niet alleen uit de (betrouwbaar bevonden) gebezigde verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] volgen, maar ook uit ander bewijsmateriaal dat bovendien afkomstig moet zijn uit een andere bron.
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn meermalen verhoord op verschillende tijdstippen kort na de vermeende incidenten tot maanden en zelfs jaren nadien. Met de verdediging en met de rechtbank stelt het hof vast dat op onderdelen sprake is van inconsistenties en tegenstrijdigheden in en tussen de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Deze omstandigheden nopen tot behoedzaamheid bij het gebruik ervan als bewijsmiddel, maar maken niet dat die verklaringen in hun geheel onbetrouwbaar en onbruikbaar voor het bewijs zijn.
Het hof stelt vast dat de verdachte in de avond van 22 april 2019 door [slachtoffer 1] is benaderd met de vraag of hij een slaapplek had voor haar en [slachtoffer 2] . Diezelfde avond heeft de verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] nabij het Centraal Station in Eindhoven opgehaald. Zij zijn samen naar [adres 2] gereden en later ook naar de [adres 3] in Eindhoven. Op de [adres 3] zijn zij het appartement met huisnummer [adres 3] binnengegaan en daar hebben zij langere tijd verbleven.
Het appartement aan [adres 2]
De verdachte betwist ten eerste dat hij samen met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in het appartement aan [adres 2] is geweest en daar seks of andere ontuchtige handelingen met hen heeft gepleegd. De verdachte zou alleen naar binnen zijn gegaan en daar enkel zijn telefoonoplader hebben opgehaald. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben meermalen verklaard dat zij samen met de verdachte het appartement aan de [adres 2] binnen zijn geweest. [slachtoffer 2] heeft het appartement aan [adres 2] omschreven. Die omschrijving is gedetailleerd en komt nagenoeg geheel overeen met de omschrijving die de verbalisanten van dat appartement hebben gegeven. De omschrijvingen zien op het complex waarvan het appartement deel uitmaakt, de verdieping, op welke manier de verdieping bereikt kan worden, het aantal deuren in de hal, de jassen en schoenen in de hal van het appartement en het aantal vertrekken en een beschrijving daarvan. De accuratesse van de omschrijving die [slachtoffer 2] gaf en de overeenkomst daarvan met andere bewijsmiddelen, brengen het hof tot het oordeel dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] in de woning aan de [adres 2] zijn geweest. Dat [slachtoffer 1] een omschrijving heeft gegeven van het appartement die niet (in zijn geheel) overeenkomt, doet aan dat oordeel van het hof niet af.
In het appartement aan de [adres 2] is – volgens de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] – eerst [slachtoffer 1] met de verdachte de slaapkamer ingegaan. Zij verklaarde bij de politie dat zij daar seks heeft gehad met de verdachte. Later bij de rechter-commissaris heeft zij verklaard dat zij de verdachte alleen gepijpt heeft. Beide meiden verklaarden dat nadat [slachtoffer 1] de slaapkamer uit kwam, [slachtoffer 2] van de verdachte mee de slaapkamer in moest. [slachtoffer 2] verklaarde dat de verdachte haar in die slaapkamer heeft gezoend en haar heeft gepenetreerd. [slachtoffer 1] hoorde aan het bed dat zij seks hadden en verklaarde dat toen [slachtoffer 2] even later de slaapkamer uit kwam, zij een gechoqueerd gezicht had. [slachtoffer 2] zou [slachtoffer 1] verteld hebben dat zij seks had gehad met de verdachte. Kort daarna hebben ze de woning verlaten omdat de broer van de verdachte thuis zou komen.
Anders dan de verdediging stelt, is het hof van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] elkaar in belangrijke mate ondersteunen en dat die verklaringen – behoudens de verklaring van [slachtoffer 1] dat zij geen vaginale seks heeft gehad met de verdachte in het appartement aan de [adres 2] , maar hem heeft gepijpt – wel degelijk consistent zijn.
De verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] worden tevens ondersteund door de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 4] . Medeverdachte [medeverdachte 4] verklaarde dat de verdachte tegen hem heeft verteld dat hij met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] seks heeft gehad in een woning aan de [straat 1] in Eindhoven. Toen [medeverdachte 4] hierover met [slachtoffer 2] sprak, begon zij te huilen en vertelde ze hem dat de verdachte inderdaad dingen met haar had gedaan die zij niet wilde. De verdachte verklaarde op de terechtzitting bij de rechtbank dat wanneer hij spreekt over een woning aan de [straat 1] in Eindhoven, hij daarmee de woning aan [adres 2] bedoelt. Het hof ziet geen aanleiding om aan de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 4] te twijfelen. De medeverdachte heeft deze verklaring in een zeer vroeg stadium van het strafproces afgelegd. Hij heeft niet alleen een belastende verklaring over de verdachte, maar ook over zichzelf afgelegd. Deze omstandigheden maken dat het hof, evenals de rechtbank, van oordeel is dat de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 4] betrouwbaar is en mede tot het bewijs gebezigd kan worden. Dat medeverdachte [medeverdachte 4] op een later moment bij de rechter-commissaris op deze verklaring is teruggekomen, maakt het oordeel van het hof niet anders.
Voorts worden de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ondersteund in de GPS-locatiegegevens van de telefoon van de verdachte, waaruit is gebleken dat zijn telefoon op 22 april 2019, nadat hij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] had opgehaald, van 23:16 uur tot 23:37 uur de locatie [adres 2] heeft aangestraald. Dit tijdsbestek van 21 minuten past naar het oordeel van het hof veel eerder in de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] dat zij in de woning waren en dat [slachtoffer 1] daar de verdachte heeft gepijpt en [slachtoffer 2] seks heeft gehad met de verdachte, dan in de verklaring van de verdachte dat hij even alleen een oplader haalde.
Het voorgaande leidt ertoe dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] over de gebeurtenissen in het appartement aan de [adres 2] op het hof authentiek en betrouwbaar overkomen, zodat deze bruikbaar zijn om te bezigen tot het bewijs en ook daartoe worden gebezigd. Het hof ziet ook geen aanleiding om te veronderstellen dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] onwaarachtige verklaringen hebben afgelegd over de bewezenverklaarde seksuele handelingen die door de verdachte zijn gepleegd, te meer nu de verklaringen, zoals hiervoor reeds is overwogen, voldoende steun vinden in de overige bewijsmiddelen. Hetgeen overigens door de raadsman ter betwisting van de betrouwbaarheid van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] nog als verweer is aangevoerd, dwingt niet tot een ander oordeel.
Het hof acht daarmee bewezen dat de verdachte in het appartement aan [adres 2] ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer 1] – inhoudende dat [slachtoffer 1] daar de verdachte heeft gepijpt en dat de verdachte [slachtoffer 1] ’s lichaam heeft betast – en met [slachtoffer 2] door vaginale seks met haar te hebben en haar te zoenen.
Het appartement aan [adres 3]
De verdachte betwist voorts dat hij met [slachtoffer 1] in het appartement aan [adres 3] seks heeft gehad of andere ontuchtige handelingen heeft gepleegd. [slachtoffer 1] heeft zowel bij de politie als ten overstaan van de rechter-commissaris in de kern gelijkluidend verklaard dat zij in de nacht van 22 op 23 april 2019 in het appartement aan de [adres 3] vaginale seks heeft gehad met de verdachte. Die verklaring van [slachtoffer 1] wordt bevestigd in hetgeen [slachtoffer 2] en medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] hebben verklaard. [slachtoffer 2] verklaarde immers dat [slachtoffer 1] seks heeft gehad met de verdachte in het appartement aan de [adres 3] . Medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] hebben verklaard dat [slachtoffer 1] en de verdachte op enig moment in die nacht samen in een slaapkamer zijn geweest en dat het ongeveer tien minuten duurde voordat zij weer naar de woonkamer kwamen. Aldus vindt de verklaring van [slachtoffer 1] op onderdelen steun in de andere bewijsmiddelen. De verdachte heeft voorts zelf over de gebeurtenissen in het appartement aan de [adres 3] verklaard dat hij die nacht daar met [slachtoffer 1] op het bed in de slaapkamer heeft gelegen, dat [slachtoffer 1] haar hand onder zijn broek heeft gestopt en zijn penis heeft aangeraakt, dat zij op hem is gaan zitten en dat zij met haar hand aan haar vagina heeft gezeten.
Het hof oordeelt derhalve tevens dat de verklaring van [slachtoffer 1] over de gebeurtenissen in het appartement aan de [adres 3] op het hof authentiek en betrouwbaar overkomen, zodat ook deze bruikbaar is om te bezigen tot het bewijs en ook daartoe wordt gebezigd. Het hof ziet ook geen aanleiding om te veronderstellen dat [slachtoffer 1] een onwaarachtige verklaring heeft afgelegd over de bewezenverklaarde seksuele handelingen die door de verdachte zijn gepleegd in het appartement aan de [adres 3] . De verklaring vindt immers, zoals hiervoor reeds is overwogen, voldoende steun in de overige bewijsmiddelen. Hetgeen overigens door de raadsman ter betwisting van de betrouwbaarheid van [slachtoffer 1] nog als verweer is aangevoerd, dwingt niet tot een ander oordeel.
Het hof acht daarmee bewezen dat de verdachte in het appartement aan [adres 3] ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer 1] , inhoudende dat de verdachte en [slachtoffer 1] daar onder andere vaginale seks hebben gehad.
Aldus treft het betoog van de raadsman geen doel. Het feit dat de meisjes hebben gezegd dat ze 16 en 17 jaar waren, terwijl zij jonger waren, ontslaat de meerderjarige verdachte niet van zijn verantwoordelijkheid zorg te dragen dat hij geen seks heeft met meisjes tussen de twaalf en de zestien jaar. Het hof verwerpt mitsdien de tot vrijspraak strekkende verweren van de verdediging in al hun onderdelen.
Resumerend acht het hof, gelet op het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien en slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het bewijsmiddel blijkens zijn inhoud betrekking heeft – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 subsidiair en feit 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder feit 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Het onder feit 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
De raadsman van de verdachte heeft een straftoemetingsverweer gevoerd en heeft het hof verzocht te volstaan met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat onder meer rekening dient te worden gehouden met het tijdsverloop in de zaak en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich (meermalen) schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met de toen 13-jarige [slachtoffer 1] en 14-jarige [slachtoffer 2] . De verdachte heeft via Snapchat contact gehad met de voor hem toen nog onbekende minderjarige meisjes, heeft met hen afgesproken en hen naar twee woningen gebracht omdat zij op zoek waren naar huisvesting. In één van die woningen heeft [slachtoffer 1] de verdachte gepijpt en heeft de verdachte vervolgens vaginale seks gehad met [slachtoffer 2] . De verdachte heeft daarbij [slachtoffer 2] haar maagdelijkheid ontnomen. Daarna heeft de verdachte de slachtoffers meegenomen naar een andere woning, waar hij vaginale seks heeft gehad met [slachtoffer 1] . In die woning waar de verdachte de meiden naar toe heeft gebracht, hebben [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] tevens seks gehad met verschillende meerderjarige vrienden van de verdachte.
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bevonden zich in die periode in een kwetsbare fase van hun ontwikkeling, namelijk de pubertijd. Daar komt bij dat zij zich in een kwetsbare situatie bevonden omdat zij van huis waren weggelopen, zich in een onbekende stad bevonden en door hun ouders en de politie werden gezocht. Er was dan ook sprake van een zekere afhankelijkheidsrelatie tussen de verdachte en de slachtoffers, nu de slachtoffers door de verdachte onderdak kregen. De verdachte heeft daarvan misbruik gemaakt. Het is algemeen bekend dat een dergelijk feit grote schade kan toebrengen aan de verdere ontwikkeling van kinderen, hetgeen tevens is gebleken uit de vorderingen tot schadevergoeding van de slachtoffers als benadeelde partijen. Op seksueel gebied zijn zij namelijk nog niet volgroeid en kunnen zij niet geacht worden om zelfstandig de gevolgen van seksueel contact met een volwassene voldoende in te schatten. De verdachte heeft volledig miskend dat de meisjes juist bescherming behoefden tegen seksuele benadering door een volwassene. De verdachte heeft uitsluitend oog gehad voor de bevrediging van zijn eigen lustgevoelens en heeft door zijn handelen het risico voor lief genomen dat hij de normale seksuele ontwikkeling van de slachtoffers ernstig zou verstoren. Door zijn handelen heeft de verdachte dan ook een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en persoonlijke levenssfeer van de meisjes. Hoewel de verdachte is vrijgesproken van de tenlastegelegde verkrachtingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , is de vaginale seks wel onvrijwillig geweest. Hetzelfde geldt voor het pijpen van de verdachte door [slachtoffer 1] . De verdachte heeft voorts geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen.
Het hof rekent het de verdachte dan ook ernstig aan dat hij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 9 januari 2023, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte. Daaruit blijkt dat hij een strafbeschikking heeft gehad voor een heel ander feit.
Het hof betrekt bij zijn oordeel de inhoud van de verdachte betreffende rapportage van het psychologisch onderzoek pro justitia d.d. 22 juli 2019, die is opgemaakt door drs. [psycholoog] , klinisch psycholoog. De psycholoog heeft vastgesteld dat bij de verdachte geen sprake is van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en dat daarvan ook geen sprake was ten tijde van het tenlastegelegde. Door de psycholoog wordt geadviseerd om het tenlastegelegde aan de verdachte toe te rekenen. Het recidiverisico wordt laag ingeschat.
Het hof heeft tevens kennisgenomen van het door de Reclassering Nederland te Eindhoven opgemaakte reclasseringsadvies d.d. 30 december 2021. Daaruit komt als conclusie naar voren dat alle leefgebieden van de verdachte – zoals schoolgang, inkomen en huisvesting – op orde zijn. De verdachte heeft gebroken met zijn negatieve sociale netwerk en lijkt zich bewuster te zijn van de keuzes die hij maakt. De dagbesteding en het contact met zijn familie worden gezien als beschermende factoren. Ook de reclassering schat het recidiverisico als laag in.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte verklaard dat hij mantelzorger is voor zijn broer, dat hij een opleiding in de ICT volgt, dat hij werkzaam is als bezorger voor een restaurant, dat hij schulden heeft en op zichzelf woont.
Het hof is van oordeel dat, in het bijzonder gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de straffen die in soortgelijke gevallen door dit hof worden opgelegd en mede vanuit een oogpunt van een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. De door de rechtbank aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf doet daarbij naar het oordeel van het hof in onvoldoende mate recht aan de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd.
In hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht ziet het hof, mede gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, geen aanleiding tot het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Alles afwegende acht het hof in beginsel oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. Met oplegging van deze deels voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
De redelijke termijn
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling en afdoening van zijn of haar zaak binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaren nadat jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie strafvervolging zal worden ingesteld.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak het volgende.
Het hof stelt vast dat de verdachte op 2 mei 2019 in verzekering is gesteld, terwijl de rechtbank op 17 februari 2022 vonnis heeft gewezen. Aldus is niet binnen twee jaren na de inverzekeringstelling van de verdachte vonnis gewezen en is daarmee de redelijke termijn met ruim negen maanden overschreden in eerste aanleg. Van bijzondere omstandigheden die de overschrijding van de redelijke termijn rechtvaardigen, is het hof niet gebleken.
Het hof zal de overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat het hof de gevangenisstraf zal matigen met 3 maanden.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 45 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering zal het hof ten slotte bepalen dat tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf volledig zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot vergoeding van een bedrag van € 60,06 aan materiële schade betreffende reiskosten en een bedrag van € 12.000,00 aan immateriële schade betreffende smartengeld, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank heeft de benadeelde partij [slachtoffer 1] bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft te kennen gegeven de vordering tot immateriële schadevergoeding in hoger beroep te handhaven. De vordering tot materiële schadevergoeding is derhalve in hoger beroep niet meer aan de orde.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering tot schadevergoeding, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair is bepleit dat de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu niet kan worden vastgesteld in hoeverre de schade kan worden toegerekend aan de verdachte. Een nader onderzoek naar het causaliteitsvraagstuk zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren, aldus de raadsman.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van het onder feit 1 subsidiair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Immateriële schade
Immateriële schade komt in dit geval slechts dan voor vergoeding in aanmerking indien deze schade valt onder het bereik van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Het ligt op de weg van de benadeelde partij om voldoende concrete gegevens aan te voeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval een psychische beschadiging is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel is of had kunnen zijn vastgesteld. Immateriële schadevergoeding kan in uitzonderlijke gevallen ook worden toegewezen in verband met de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen hiervan voor het slachtoffer, waardoor kan worden gesproken van schending van een persoonlijkheidsrecht en daarmee van aantasting in de persoon.
Het hof is op grond van het onderzoek ter terechtzitting van oordeel dat daarvan sprake is. De benadeelde partij, althans haar advocaat, heeft in dit verband immers gesteld dat de benadeelde partij zich ontzettend gebruikt en verdrietig voelt en dat zij bang is geweest dat zij door de gebeurtenissen soa’s had opgelopen of zelfs zwanger was geworden. Deze gedachten hebben haar zo van slag gemaakt dat zij is gaan automutileren. Voor haar veiligheid is zij gesloten geplaatst geweest en heeft zij hulpverlening gehad.
Het hof stelt tevens vast dat het een feit van algemene bekendheid is dat zedendelicten een ernstige inbreuk op de integriteit en persoonlijke levenssfeer van slachtoffers opleveren en dat slachtoffers nog geruime tijd met de psychische gevolgen daarvan te kampen kunnen hebben, waardoor reeds op die grond kan worden gesproken van schending van een persoonlijkheidsrecht. Het verweer van de verdediging dat de causaliteit tussen de gestelde psychische schade en het bewezenverklaarde niet kan worden vastgesteld, treft derhalve geen doel.
Het hof is van oordeel dat het gestelde geestelijk letsel dat door het onder feit 1 subsidiair bewezenverklaarde handelen van de verdachte is opgetreden valt onder het bereik van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Het hof begroot deze immateriële schade, op grond van het onderzoek in de onderhavige strafrechtelijke procedure, naar billijkheid op een bedrag van € 7.500,00. Bijgevolg zal het meer of anders gevorderde met betrekking tot deze schadepost worden afgewezen.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 april 2019, zijnde de laatste dag van de bewezenverklaarde periode, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal bepalen dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor de door de benadeelde partij [slachtoffer 1] geleden schade.
Proceskosten
Het hof zal de verdachte, die als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten. Beide kostenposten worden tot op heden begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot vergoeding van een bedrag van € 26.154,60, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt uiteen in een bedrag van € 16.154,60 aan materiële schade, bestaande uit een bedrag van € 1.679,60 aan reiskosten en een bedrag € 14.475,00 aan kosten door studievertraging, alsmede een bedrag van € 10.000,00 aan immateriële schade betreffende smartengeld.
De rechtbank heeft de benadeelde partij [slachtoffer 2] bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft te kennen gegeven de gehele vordering tot schadevergoeding in hoger beroep te handhaven.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering tot schadevergoeding, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair is bepleit dat de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu niet kan worden vastgesteld in hoeverre de schade kan worden toegerekend aan de verdachte. Een nader onderzoek naar het causaliteitsvraagstuk zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren, aldus de raadsman.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] als gevolg van het onder feit 2 subsidiair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Materiële schade
Het hof is van oordeel dat de onderhavige vordering van de benadeelde partij met betrekking tot de gemaakte reiskosten in het kader van de opname en (gesloten) klinische behandeling van de benadeelde bij [instantie 1] met voldoende bewijsstukken is onderbouwd en acht deze toewijsbaar voor het gevorderde bedrag van € 1.679,60. Het hof acht het voldoende aannemelijk geworden dat de gesloten en klinische behandeling van de benadeelde een rechtstreeks gevolg is van onder meer het bewezenverklaarde handelen van de verdachte. Dat er mogelijk andere problemen bij de benadeelde partij (hebben) bestaan is niet van belang. De dader moet het slachtoffer accepteren zoals het is. Het verweer van de verdediging dat de causaliteit niet kan worden vastgesteld en een onderzoek daarnaar een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, treft derhalve geen doel.
Met betrekking tot de gestelde schade vanwege de opgelopen studievertraging overweegt het hof dat aan de benadeelde partij geen strenge eisen mogen worden gesteld met betrekking tot het te leveren bewijs omtrent de causaliteit tussen de bewezenverklaarde feiten en de gestelde studievertraging en dat, nu de vordering op dit punt conform de Letselschade Richtlijn Studievertraging is vastgesteld, het hof de gestelde en gevorderde schade voor het bedrag van € 14.475,00 voldoende aannemelijk en onderbouwd acht. Ook hier treft aldus het verweer van de verdediging dat de causaliteit niet kan worden vastgesteld geen doel.
Immateriële schade
Immateriële schade komt in dit geval slechts dan voor vergoeding in aanmerking indien deze schade valt onder het bereik van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Het ligt op de weg van de benadeelde partij om voldoende concrete gegevens aan te voeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval een psychische beschadiging is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel is of had kunnen zijn vastgesteld. Immateriële schadevergoeding kan in uitzonderlijke gevallen ook worden toegewezen in verband met de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen hiervan voor het slachtoffer, waardoor kan worden gesproken van schending van een persoonlijkheidsrecht en daarmee van aantasting in de persoon.
Het hof is op grond van het onderzoek ter terechtzitting van oordeel dat daarvan sprake is. De benadeelde partij, althans haar advocaat, heeft in dit verband immers gesteld dat de benadeelde ten gevolge van de gebeurtenissen geruime tijd last heeft gehad van psychische klachten. Daarvoor is tevens langdurige hulpverlening ingeschakeld. Er was vrij direct na de incidenten spoedhulp opgepakt door Veilig Thuis en de benadeelde is vervolgens een week in een gezinshuis geplaatst. Er is bemoeienis vanuit [instantie 2] geweest, waarna de benadeelde is doorverwezen naar Pro Persona. Deze beëindigde de traumabehandeling met als diagnose PTSS. Daarnaast is de benadeelde aangemeld geweest voor een (gesloten) klinische behandeling waar zij acht maanden is geplaatst.
Uit de in het hoger beroep voorgedragen slachtofferverklaring komt onder meer naar voren dat de benadeelde partij haar verloren jaren probeert in te halen, maar voor haar gevoel er nog steeds geen gerechtigdheid is.
Het hof stelt tevens vast dat het een feit van algemene bekendheid is dat zedendelicten een ernstige inbreuk op de integriteit en persoonlijke levenssfeer van slachtoffers opleveren en dat slachtoffers nog geruime tijd met de psychische gevolgen daarvan te kampen kunnen hebben, waardoor reeds op die grond kan worden gesproken van schending van een persoonlijkheidsrecht. Het verweer van de verdediging dat de causaliteit tussen de gestelde psychische schade en het bewezenverklaarde niet kan worden vastgesteld, treft derhalve ook hier geen doel.
Het hof is van oordeel dat het gestelde geestelijk letsel dat door het onder feit 2 subsidiair bewezenverklaarde handelen van de verdachte is opgetreden valt onder het bereik van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Het hof begroot deze immateriële schade, op grond van het onderzoek in de onderhavige strafrechtelijke procedure, naar billijkheid op een bedrag van € 7.500,00. Bijgevolg zal het meer of anders gevorderde met betrekking tot deze schadepost worden afgewezen.
Het vorenoverwogene leidt ertoe dat de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het totaalbedrag van € 23.654,60 zal worden toegewezen. Dit bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 april 2019, zijnde de datum delict, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal bepalen dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor de door de benadeelde partij [slachtoffer 2] geleden schade.
Proceskosten
Het hof zal de verdachte, die als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten. Beide kostenposten worden tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregelen
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is toegebracht tot de respectievelijke bedragen van € 7.500,00 en € 23.654,60. De verdachte is daarvoor jegens de slachtoffers naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte hoofdelijk maatregelen tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormelde bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 april 2019 respectievelijk 22 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan de slachtoffers bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Overweging ten aanzien van de hoofdelijkheid
Op grond van artikel 6:102 van het Burgerlijk Wetboek is er sprake van hoofdelijke aansprakelijkheid indien op ieder van twee of meer personen een verplichting tot vergoeding van
dezelfdeschade rust. In dat geval zijn zij hoofdelijk verbonden.
Het hof is van oordeel dat de verdachte, ondanks dat hij niet is veroordeeld ter zake van het medeplegen van strafbare handelingen, hij in ieder geval samen met medeverdachte [medeverdachte 2] aansprakelijk is voor de schade die zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] hebben geleden als gevolg van het strafbare, bewezenverklaarde handelen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 245 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.