3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
Op 9 februari 2017 rond 21.15 uur heeft zich binnen de bebouwde kom van de gemeente Geleen op de [straatnaam] ter hoogte van de kruising met de [straatnaam] een verkeersongeval voorgedaan.
Ter plaatse kent deze weg twee geasfalteerde rijbanen, met voor iedere rijrichting aan weerszijden een doorgetrokken witte streep. De rijbanen laten ruimte voor één personenauto en zijn van elkaar gescheiden door een brede middenberm. De middenberm is zo breed dat daarop in de lengterichting een auto kan staan (zie foto bij verweerschrift van 29 juni 2021, p. 4). Midden op deze middenberm staan lantaarnpalen. Naast de beide rijbanen is ruimte om te parkeren in parkeervakken, die worden afgewisseld met een lage groenvoorziening en bomen. Daarnaast is aan beide zijden van de weg een fietspad met daar weer naast een voetpad.
Het verkeersongeval betrof een botsing tussen twee auto’s, een Opel met Belgisch kenteken en een Peugeot met Nederlands kenteken. De bestuurder van de Opel was ten tijde van de botsing de partner van [appellante] , de [partner appellante] (hierna: [partner appellante] ) en de bestuurder van de Peugeot was [geintimeerde] . [appellante] was inzittende in en eigenaar van de Opel.
Voorafgaande aan de botsing reden beide auto’s in dezelfde richting over de [straatnaam] , waarbij [partner appellante] vóór [geintimeerde] reed. [partner appellante] wilde op enig moment terugrijden en moest dus daarvoor gaan keren op de weg. Ter uitvoering hiervan is hij ter hoogte van de [straatnaam] naar rechts gereden en daar stil gaan staan.
Kort daarna heeft de botsing plaatsgevonden.
[appellante] heeft daarbij letsel opgelopen. Zij heeft [geintimeerde] aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden en nog te lijden schade. [geintimeerde] heeft de aansprakelijkheid voor deze schade betwist.
De procedure in eerste aanleg
3.2.1.In de onderhavige procedure heeft [appellante] bij verzoekschrift de rechtbank verzocht tot het gelasten van een voorlopig getuigenverhoor, welk verzoek door de rechtbank Limburg bij beschikking van 29 mei 2020 is toegewezen. Vervolgens zijn door de rechter-commissaris drie getuigen gehoord, zijnde [appellante] , [geintimeerde] en [partner appellante] .
3.2.2.Vervolgens heeft [appellante] bij verzoekschrift tot het nemen van beslissingen in deelgeschil (hierna: het verzoekschrift in deelgeschil) de rechtbank verzocht om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
primair: voor recht te verklaren dat [geintimeerde] volledig aansprakelijk is voor de door [appellante] als gevolg van het ongeval van 9 februari 2017 geleden en te lijden schade, de schade nader op te maken bij staat;
subsidiair: voor recht te verklaren dat [geintimeerde] aansprakelijk is voor de door [appellante] als gevolg van het ongeval van 9 februari 2017 geleden en te lijden schade op basis van een zodanig percentage als de rechtbank oordelend in goede justitie meent te moeten bepalen, de schade nader op te maken bij staat;
en de kosten van het deelgeschil te begroten en [geintimeerde] te veroordelen tot betaling van die kosten.
3.2.3.Aan deze verzoeken heeft [appellante] , kort samengevat, ten grondslag gelegd dat [geintimeerde] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld doordat hij met zijn auto is ingereden op haar, aan rechterzijde van de weg stilstaande, auto.
3.2.4.[geintimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.2.5.Na een gehouden mondelinge behandeling heeft de rechtbank in de beschikking in deelgeschil de verzoeken van [appellante] afgewezen en de kosten van de procedure begroot op € 5.451,50 inclusief btw.
3.2.6.[appellante] heeft een bodemprocedure bij de rechtbank aanhangig gemaakt en bij dagvaarding gevorderd:
- primair: [geintimeerde] te veroordelen tot vergoeding van de door [appellante] als gevolg van het ongeval van 9 februari 2017 geleden en te lijden schade, de schade op te maken bij staat;
- subsidiair: [geintimeerde] te veroordelen tot vergoeding van de door [appellante] als gevolg van het ongeval van 9 februari 2017 geleden en te lijden schade overeenkomstig een door de rechtbank vast te stellen percentage;
- [geintimeerde] te veroordelen in de proceskosten, het (na-)salaris van de advocaat daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Tevens heeft zij de rechtbank verzocht verlof te verlenen om tegen de beschikking hoger beroep in te stellen.
3.2.7.Bij vonnis in incident van 3 november 2021 heeft de rechtbank dit verlof aan [appellante] verleend en de zaak verwezen naar de parkeerrol.
De omvang van het hoger beroep