ECLI:NL:GHSHE:2023:831

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 maart 2023
Publicatiedatum
14 maart 2023
Zaaknummer
20-000807-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag op verbalisanten en weigering medewerking aan bloedonderzoek

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De verdachte is beschuldigd van poging tot doodslag op zes verbalisanten, gepleegd op 8 september 2016, en van het weigeren van medewerking aan een bloedonderzoek. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaren, maar het hof heeft de straf verlaagd tot vier jaren, met aftrek van voorarrest, vanwege de schending van de redelijke termijn. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte met zijn vrachtauto opzettelijk de politievoertuigen heeft geramd, wat een levensgevaarlijke situatie heeft gecreëerd. De verdachte heeft verklaard te zijn achtervolgd door criminelen, maar het hof heeft deze verklaring verworpen. De verdachte heeft ook geweigerd mee te werken aan een bloedonderzoek, wat als een ernstige overtreding wordt beschouwd. Het hof heeft de verdachte de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen ontzegd voor de duur van twee jaren. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de gevolgen voor de verkeersveiligheid.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000807-18
Uitspraak : 15 maart 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 22 februari 2018 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 03-659330-16 en 03-046774-17, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘poging tot doodslag, meermalen gepleegd’ (feit 1 primair onder parketnummer 03-659330-16) en ‘overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994’ (feit 1 onder parketnummer 03-046774-17) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren met aftrek van voorarrest en is ter zake van het onder feit 1 primair bewezenverklaarde onder parketnummer 03-659330-16 een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 5 jaren opgelegd. Bij oplegging van de straf heeft de rechtbank tevens acht geslagen op het ad informandum gevoegde feit (parketnummer 03-659330-16). De rechtbank heeft ten aanzien van het bewezenverklaarde feit 2 in de zaak met parketnummer 03-046774-17 toepassing gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Voorts zijn de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] , [benadeelde 4] , [benadeelde 5] en [benadeelde 6] integraal toegewezen, telkens te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten slotte heeft de rechtbank de teruggave aan de beslagene gelast van de in beslag genomen voorwerpen.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht ten aanzien van het onder feit 2 bewezenverklaarde in de zaak met parketnummer 03-046774-17 aan de verdachte geen straf of maatregel opgelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, tweede lid, onder a, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte ter zake van deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep genomen beslissing van het onder feit 2 bewezenverklaarde met parketnummer 03-046774-17.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het bestreden vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf en de verdachte in zoverre, opnieuw rechtdoende, zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek van voorarrest.
Voorts heeft hij gevorderd de per 1 maart 2023 beëindigde schorsing van de voorlopige hechtenis in stand te laten, in die zin dat het hof de voorlopige hechtenis niet zal opheffen of opnieuw zal schorsen.
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit van het aan de verdachte onder feit 1 primair en subsidiair tenlastegelegde (parketnummer 03-659330-16). Subsidiair is verzocht de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging, nu hem een geslaagd beroep op putatief noodweer toekomt. Meer subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd. De verdediging heeft geen verweer gevoerd met betrekking tot het onder parketnummer 03-046774-17 ten laste gelegde. Met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen heeft de verdediging geen standpunt ingenomen. Ten slotte is verzocht om primair de voorlopige hechtenis op te heffen en subsidiair de voorlopige hechtenis te schorsen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de opgelegde straf en de vervangende hechtenis bij de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen. In zoverre zal het vonnis waarvan beroep worden vernietigd. Bijgevolg zullen de daarmee samenhangende overwegingen worden vervangen op na te melden wijze. Omwille van de overzichtelijkheid zal de met de straf samenhangende beslissing op het beslag eveneens worden vernietigd en zal ook de daarmee samenhangende overweging worden vervangen. Verder zullen de toepasselijke wettelijke voorschriften worden vervangen op de wijze zoals hierna is vermeld. Het hof ziet ten slotte aanleiding om:
  • de bewijsmiddelen aan te vullen, en
  • een deel van de bewijsoverwegingen te vervangen, in die zin dat hetgeen in het vonnis van de rechtbank onder kop 3.3. vanaf het cursief gedrukte woord ‘conclusie’
Aanvulling bewijsmiddelen
Ten aanzien van het onder feit 1 primair bewezenverklaarde onder parketnummer 03-659330-16
Het hof verenigt zich met de bewijsmiddelen van de rechtbank, zoals weergegeven op de pagina’s 3 tot en met 8 (gedeeltelijk) van het vonnis, met aanvulling van de volgende bewijsmiddelen:
Het hof ziet aanleiding om het door de rechtbank tot het bewijs gebezigde proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse d.d. 26 oktober 2016, zoals weergegeven op pagina 8 van het vonnis, als volgt aan te vullen:
2.1.5
Ten tijde van het incident was donker.
-
Het proces-verbaal van de terechtzitting van dit hof d.d. 8 mei 2019, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
(…)
Ik dacht dat iets dergelijks nu, op 8 september 2016, weer gebeurde. Ik wilde dat controleren. Om die reden ben ik gestopt bij het benzinestation. Het is juist dat ik daar niet lang heb stilgestaan. Ik kende het daar. Ik reed daar vaker en kwam wel eens bij dat benzinestation om te tanken of iets te drinken. Er staat een woonhuis naast. Ik wist dat ik daar veilig kon stoppen.
(…)
Ik wilde wegkomen, voor mijn eigen veiligheid.
(…)
Ik was ter plaatse goed bekend.
-
De eigen waarneming van dit hof op de bovenste en onderste foto, weergegeven onder paragraaf 2.1.5 van het proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse BVH-nummer 2016443734 d.d. 26 oktober 2016:
Het hof neemt op de foto waar een rijbaan verdeeld in twee rijstroken. De rijstroken zijn niet gescheiden door middel van verhogingen. Ook is op de foto geen vangrail zichtbaar en wordt de weg niet verlicht door lantaarnpalen. Aan beide kanten van de weg staan volwassen bomen.
-
Het rapport ‘Analyse van het risico op letsel of overlijden van politieagenten bij de aanhouding van [verdachte] op 8 sept. 2016’ d.d. 5 maart 2020, opgemaakt door Prof. dr. ir. [voertuigveiligheidsexpert] [voertuigveiligheidsexpert], voor zover inhoudende als relaas van rapporteur:
(pagina 6)

2. Analyse van het incident

2.1
Betrokken voertuigen en personen bij het incident
Bij het incident zijn 4 voertuigen betrokken: de vrachtauto bestuurd door de verdachte en 3 onopvallende politievoertuigen met in ieder voertuig 2 politieagenten. Tabel 1 geeft een overzicht van de voertuigen, namen van bestuurders, bijrijders in het geval van de politievoertuigen en e.v. andere relevante gegevens voor zover uit die uit de processen-verbaal vastgesteld konden worden gebruikmakend o.a. van de foto’s in de fotobijlagen en RDW gegevens.
Tabel 1 Overzicht van een aantal gegevens van personen en voertuigen betrokken bij het incident:
Politie
Verdachte
Politie-eenheid
40.31
40.32
40.33
Bestuurder
[benadeelde 6]
[benadeelde 2]
[benadeelde 4]
[verdachte]
Passagier
[benadeelde 5]
[benadeelde 1]
[benadeelde 3]
Voertuig
Seat Leon
Volvo V 40
Audi A3
Volkswagen Crafter
Type voertuig
Personenauto
Personenauto
Personenauto
Bestelauto
Kenteken
[kenteken 1]
[kenteken 2]
[kenteken 3]
[kenteken 4]
Bouwjaar
2015
2015
2015
2007
Kleur
licht grijs
donker blauw
donker grijs
wit
Massa leeg voertuig (kg)
1315
1364
1290
3230
2.2
Locatie van het incident
Het incident vond plaats op Rijksweg N271 waarbij de betrokken voertuigen in de richting van Milsbeek reden. De vrachtauto kwam rond hectometer paal 118 aan de linkerzijde van de weg tot stilstand zoals te zien is in figuur 2. Een overzichtssituatie afkomstig uit Google Maps is opgenomen in figuur 3, waarbij de locatie van de hectometer aangegeven is met een rode pijl in figuur 3 en bevindt zich ongeveer 1.5 km vóór hectometer paal 118.
2.3
Identificatie en analyse van de verschillende gebeurtenissen tijdens het incident
In deze sectie zal op basis van de verklaringen in de diverse processen-verbaal en de beschadigingen van de voertuigen zoals weergegeven op de foto’s in de fotobijlagen, een analyse van het incident plaatsvinden met als doel één of indien nodig, meerdere scenario’s voor het chronologisch verloop van het incident op te stellen. De focus ligt hierbij op de aanrijdingen die tijdens het incident plaatsvonden. We beginnen met de verklaringen van de
verbalisanten en vergelijken de verklaringen van de 3 eenheden met elkaar en vervolgens met de schades op foto’s. In het hierna volgende zal de “auto en/of de inzittenden behorende bij eenheid 40.31” verder aangeduid worden met “40.31’’ etc.
(pagina 7)
(pagina 8)
2.3.1
Scenario op basis verklaringen van de verbalisanten en schades
Na het passeren van de Witteweg in Plasmolen haalt 40.32 de vrachtauto in en gaat vóór de vrachtauto rijden. De snelheid bedraagt dan ongeveer 70 km/uur. De achterzijde van 40.32 toont met behulp van een politietransparant een “volg” teken aan de inzittende van de vrachtauto. 40.33 rijdt dan achter de vrachtauto gevolgd door 40.31. De vrachtauto stuurt naar de linker rijstrook bedoeld voor het tegemoetkomend verkeer en vervolgens stuurt 40.32 ook naar links om te voorkomen dat de vrachtauto kan inhalen. Omdat de vrachtauto 40.32 van achteren dreigt aan te rijden (volgens de inzittenden van 40.32) stuurt 40.32 naar rechts en komt via de berm op het fietspad terecht. De vrachtauto rijdt dan weer naar rechts.

Aanrijding 1: tussen de vrachtauto en 40.33

De vrachtauto wordt vervolgens links ingehaald door 40.33 die op ongeveer gelijke hoogte naast de vrachtauto komt te rijden. Er ontstaat vervolgens een aanrijding waarbij 40.33 rechts geraakt wordt door de vrachtauto en waarbij, volgens verbalisant [benadeelde 3] , de ruit van het rechterachterportier versplintert. De inzittenden van de 40.32 verklaren dat de vrachtauto scherp naar links heeft gestuurd en dat de inzittenden van de 40.33 vervolgens via de portofoon melden dat ze geramd zijn. De schade ontstaan bij deze aanrijding aan de Audi A3 wordt getoond in figuur 4 (afkomstig uit fotobijlage 1 blz. 26). Er is sprake van een aanzienlijke schade. De 40.33 geeft na deze aanrijding gas en gaat vóór de vrachtauto rijden.
(pagina 9)

Aanrijding 2: tussen de vrachtauto en 40.32

De vrachtauto stuurt naar de linker rijstrook en de 40.33 die zich vóór de vrachtauto bevindt stuurt ook naar links en gaat vervolgens afremmen. De 40.32 gaat rechts van de vrachtauto rijden ter hoogte van de laadruimte. De vrachtauto stuurt naar rechts en komt daardoor in botsing met de 40.32. De linker buitenspiegel van de Volvo V40 van de eenheid 40.32 breekt af en de inzittenden van de 40.32 beschrijven dat hun voertuig met kracht naar de rechterberm wordt gedrukt in de richting van de bomen. Door tegenstuur te geven en af te remmen kan 40.32 toch op de weg blijven. Figuur 4 laat de relatief geringe schade zien, ontstaan bij deze aanrijding aan de linkerzijde van de Volvo V40 van eenheid 40.32 (afkomstig uit fotobijlage 1 blz. 35). Omdat de vrachtauto naar rechts is gaan rijden en geen snelheid minderde is de 40.33 links van de vrachtauto komen te rijden tijdens de aanrijding van de vrachtauto met de 40.32. De inzittenden van de 40.33 hebben hierdoor niets van de aanrijding met de 40.32 gemerkt. Vervolgens is de 40.33 weer vóór de vrachtauto op de rechter rijstrook gaan rijden.

Aanrijding 3: tussen de vrachtauto en 40.31

40.31
gaat nu op de linker weghelft langs de vrachtauto rijden. De vrachtauto stuurt naar links en rijdt met zijn linker voorzijde tegen de rechtervoorzijde van de Seat Leon van eenheid 40.31. Het raam aan de zijde van de bijrijder versplintert en de bestuurder van de Seat Leon moet krachtig afremmen om een botsing met de bomen aan de linkerzijde van de weg te vermijden. Figuur 6 toont de schade aan de rechter zijde van de Seat Leon (afkomstig uit fotobijlage 1 blz. 35).
(pagina 10)

Aanrijding 4: tussen de vrachtauto en 40.33

De 2e aanrijding van 40.33 met de vrachtauto vindt plaats tussen de rechter voorzijde van de vrachtauto en de linkerzijde van de Audi A3 van eenheid 40.33 ter hoogte van het linker portier en ontstaat doordat de Audi A3 naar links is gaan rijden om de doorgang van de vrachtauto te verhinderen. De 40.32 merkt hierbij op dat de “de voertuigen tegen elkaar bleven rijden”. Ondanks het grote massa verschil tussen de vrachtauto (leeggewicht 3230 kg) en de Audi A3 (leeggewicht 1290 kg) lukt het de 40.33 de vrachtauto naar de linkerkant van de weg te krijgen. Figuur 7 toont de ontstane schade aan de linker zijde van de Audi A3 (afkomstig uit fotobijlage 1 blz. 27) en de rechter voorzijde van de vrachtauto (afkomstig uit fotobijlage 2, foto 28).
(pagina 11)

Aanrijding 5: vrachtauto met bomen aan de linkerzijde van de weg

Tenslotte komt de vrachtauto in botsing met een of meerdere bomen aan de linker zijde van de weg zoals te zien is in figuur 1 en 2. De vrachtauto is met zijn linker zijde tegen de boom gebotst zoals te zien is in figuur 8.
Bovenstaand scenario van de gebeurtenissen tijdens het incident is consistent voor wat betreft de verklaringen van de verbalisanten en de waargenomen beschadiging aan de betrokken voertuigen en in lijn met het proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 6 maart 2017, waarin vastgesteld wordt dat er sprake is van 4 aanrijdingen met de politievoertuigen: eerst met de Audi A3, dan de Volvo V40, dan de Seat Leon en tenslotte nogmaals met de Audi A3.
Ten aanzien van het onder feit 1 bewezenverklaarde onder parketnummer 03-046774-17
Het hof verenigt zich met de bewijsmiddelen van de rechtbank, zoals weergegeven op pagina 9 van het vonnis, en volstaat, gelet op de omstandigheid dat de verdachte het bewezenverklaarde feit heeft bekend en dienaangaande geen vrijspraak is bepleit, met de opgave van de bewijsmiddelen conform het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Het hof vult de door de rechtbank opgesomde bewijsmiddelen als volgt aan met de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde bekennende verklaring van de verdachte:
-
Het proces-verbaal van de terechtzitting van dit hof d.d. 8 mei 2019, inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte dat hij erkent dat hij heeft geweigerd zijn medewerking te verlenen aan een bloedproef.
Bewijsoverwegingen
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair tenlastegelegde (parketnummer 03-659330-16) – conform het vonnis van de rechtbank – bewezen kan worden verklaard. De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood van de verbalisanten en stelt zich op het standpunt dat de verdachte koste wat het kost weg wilde komen. De rechtbank heeft zijns inziens adequaat gereageerd op de verweren ten aanzien van het voorwaardelijk opzet en de aanmerkelijke kans. Voorts heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat het rapport van prof. dr. ir. [voertuigveiligheidsexpert] , voor wat betreft de beantwoording van vraag 2 (het risico op letsel of dood), niet geschikt is om in onderhavige zaak de aanmerkelijke kans op de dood vast te stellen, nu het bij die vraag niet gaat om een percentage maar een naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans die in de gegeven omstandigheden de reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid creëert dat het gevolg intreedt.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het aan de verdachte onder feit 1 primair (parketnummer 03-659330-16) tenlastegelegde. Daartoe is in de kern aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat sprake is van (voorwaardelijk) opzet op de dood van de slachtoffers. De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat geen sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood en heeft daarbij verwezen naar het rapport van prof. dr. ir. [voertuigveiligheidsexpert] . Uit het rapport volgt immers dat de kans op de dood in onderhavige zaak minimaal was en derhalve niet aanmerkelijk. Evenmin is door de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van de verbalisanten bewust aanvaard.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof stelt voorop dat dat niet is gebleken dat de verdachte de intentie (het volle opzet) heeft gehad om de verbalisanten [benadeelde 2] , [benadeelde 1] , [benadeelde 4] , [benadeelde 3] , [benadeelde 6] en [benadeelde 5] van het leven te beroven.
Opzet op de dood kan echter ook worden aangenomen als sprake is van voorwaardelijk opzet. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – is volgens bestendige jurisprudentie aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Daarbij geldt dat de beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, afhankelijk is van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet daarbij gaan om een naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans die in de gegeven omstandigheden de reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid creëert dat het gevolg intreedt. Met de thans gebruikelijke formulering van de maatstaf van de aanmerkelijke kans is geen wezenlijk andere of grotere mate van waarschijnlijkheid tot uitdrukking gebracht dan met de in de oudere rechtspraak gebruikte formulering ‘de geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen kans’ (ECLI: NL:HR:2018:718). Deze kans is echter niet afhankelijk van de aard van het gevolg waar die kans betrekking op heeft. De verdachte die wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, dient tevens die kans ten tijde van de gedraging bewust te hebben aanvaard (op de koop toe te hebben genomen). Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Bij de beoordeling of er in de onderhavige zaak sprake is van opzet in voorwaardelijke zin, heeft het hof het navolgende in aanmerking genomen.
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, volgt dat de verdachte op 8 september 2016 rijdende was in een Volkswagen Crafter op de N271 in de richting van Milsbeek. Verbalisanten [benadeelde 2] , [benadeelde 1] , [benadeelde 4] , [benadeelde 3] , [benadeelde 6] en [benadeelde 5] , in combinaties van twee rijdende op de N271 in drie onopvallende dienstvoertuigen, besloten het voertuig van de verdachte aan een controle te onderwerpen. Verbalisanten [benadeelde 2] en [benadeelde 1]
(eenheid 40.32)zijn vervolgens, met een snelheid van ongeveer 70 km/uur, voor het voertuig van de verdachte gaan rijden, waarna zij een volg-teken hebben gegeven. De verdachte voldeed hier niet aan. De verbalisanten hebben vervolgens hun voertuig naar links gestuurd om zo opnieuw voor de verdachte te gaan rijden. Op dat moment zag verbalisant [benadeelde 2] dat het voertuig van de verdachte de achterzijde van hun dienstvoertuig snel naderde waardoor verbalisant [benadeelde 2] het voertuig snel naar rechts stuurde om een aanrijding te voorkomen. Nadat eenheid 40.32 via de berm op het fietspad terecht kwam, werd de vrachtauto van de verdachte ingehaald door verbalisanten [benadeelde 4] en [benadeelde 3]
(eenheid 40.33), waarna vervolgens een aanrijding ontstond waarbij eenheid 40.33 aan de rechterzijde werd geraakt door de vrachtauto van de verdachte
(aanrijding 1). Eenheid 40.32 ging kort hierna naast de vrachtauto van de verdachte rijden ter hoogte van de laadruimte. De verdachte heeft vervolgens naar rechts gestuurd en is daardoor in botsing gekomen met eenheid 40.32
(aanrijding 2). Eenheid 40.32 heeft geverbaliseerd dat hun voertuig met kracht naar de rechterberm werd gedrukt in de richting van de bomen, maar dat zij door tegensturen en afremmen desondanks op de weg konden blijven. Verbalisanten [benadeelde 6] en [benadeelde 5]
(eenheid 40.31)gingen hierna op de linker weghelft langs de verdachte rijden. De verdachte stuurde naar links en reed met de linker voorzijde tegen de rechtervoorzijde van eenheid 40.31
(aanrijding 3). Eenheid 40.31 heeft vervolgens met kracht moeten afremmen om een botsing met bomen te voorkomen. Hierna is nog een aanrijding ontstaan tussen de eenheid 40.33 en de verdachte, doordat eenheid 40.33 links was gaan rijden om de doorgang van de auto van de verdachte verhinderen
(aanrijding 4). De aanrijding vond plaats tussen de rechter voorzijde van de auto van de verdachte en linkerzijde van eenheid 40.33. Het is eenheid 40.33 uiteindelijk gelukt de auto van de verdachte naar de linkerkant van de weg te krijgen, waarna de auto van de verdachte in botsing kwam met een of meerdere bomen aan de linker zijde van de weg
(aanrijding 5). De verdachte is vervolgens aangehouden.
Aanmerkelijke kans
Het hof ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of de kans dat de verbalisanten in de gegeven omstandigheden tegen een boom zouden botsen aanmerkelijk was.
Het hof betrekt ter beantwoording van die vraag om te beginnen de processen-verbaal van de verbalisanten [benadeelde 2] , [benadeelde 1] , [benadeelde 4] , [benadeelde 3] , [benadeelde 6] en [benadeelde 5] , het onderzoek van prof. dr. ir. [voertuigveiligheidsexpert] en de daarin beschreven analyse van het delict alsmede het Proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse van 26 oktober 2016. Uit deze stukken volgt dat er meerdere aanrijdingen waren tussen de auto’s van de verbalisanten en de vrachtauto van de verdachte. Dat er meerdere aanrijdingen hebben plaatsgevonden, vindt ook bevestiging in de foto’s waarop de beschadigingen aan de auto’s van de verbalisanten en de vrachtauto van de verdachte zijn te zien. Het hof betrekt voorts ter beantwoording van vorenstaande vraag het tijdstip waarop de aanrijdingen plaatsvonden en de wegsituatie ter plaatse. Uit het dossier komt naar voren dat de verbalisanten en de verdachte omstreeks 04:30 uur reden in de richting van Milsbeek over de N271 en dat het ten tijde van het incident donker was. De plek waar het incident plaatsvond was, blijkens de informatie in het Proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, op een recht weggedeelte en de rijbaan was door middel van een dubbele onderbroken witte streep verdeeld in twee rijstroken. Naast de rijbaan lag aan beide zijden een vrij liggend fietspad dat door middel van een grasberm met bomen was gescheiden van de rijbaan. Het hof neemt op de foto’s in het dossier waar dat de weg niet was voorzien van wegmeubilair, zoals een verhoging tussen de rijstroken, een vangrail of wegverlichting. Het hof is aldus van oordeel dat – gelet op de wijze van de door de verdachte met zijn vrachtauto veroorzaakte aanrijdingen met de auto’s van de verbalisanten, alsmede de snelheid van de voertuigen, het tijdstip van de aanrijdingen en de situatie ter plaatse (donker, een (relatief smalle) rijbaan met twee rijstroken zonder afscheiding, geen wegverlichting, geen vangrail en aan weerszijden van de weg bomen) – de kans dat de auto’s van de verbalisanten in botsing zouden komen met een boom aanmerkelijk was.
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de aanmerkelijke kans bestond dat de verbalisanten onder de gegeven omstandigheden zouden komen te overlijden bij een botsing met een boom.
Het hof zal ter beantwoording van die vraag eerst ingaan op het in opdracht van het kabinet raadsheer-commissaris opgestelde rapport door prof. dr. ir. [voertuigveiligheidsexpert] . [voertuigveiligheidsexpert] heeft het risico op het letsel of overlijden van politieagenten bij de aanhouding van [verdachte] op 8 september 2016 in zijn rapport geanalyseerd. In dit onderzoek is [voertuigveiligheidsexpert] onder meer ingegaan op het risico om gedood te worden ingeval van een frontale botsing tegen een boom met een snelheidsverandering (de Delta-V) van 70 km/uur. [voertuigveiligheidsexpert] heeft daarbij gebruik gemaakt van de gegevens van de studie Funk et al uit 2008, waarin 228 frontale botsingen die plaatsvonden in de periode 1997-2006 werden geanalyseerd, waar door middel van in het voertuig aanwezige crashrecorders nauwkeurige informatie over de Delta-V beschikbaar was. [1] Volgens deze studie ligt het risico om gedood te worden rond de 5 procent, mits de gordel wordt gedragen. Omdat de bij het incident betrokken politievoertuigen jonger zijn dan de voertuigen in het onderzoek van Funk et al dat door [voertuigveiligheidsexpert] als referentiekader is gebruikt, en tot de veiligste in hun klasse behoren volgens EuroNCAP, zal het risico om gedood te worden in de politievoertuigen met een botsing tegen een boom volgens [voertuigveiligheidsexpert] onder de genoemde percentages liggen. [voertuigveiligheidsexpert] heeft in zijn onderzoek voorts in hoofdstuk 4 bij de nadere analyse gesteld dat het werkelijke risico om gedood te worden in onderhavige zaak lager ligt. Hij heeft daarbij factoren als de ervaring van de bestuurder alsmede de exacte botspositie betrokken. Gelet op die factoren acht [voertuigveiligheidsexpert] het risico dat een politieagent van de eenheden 40.31 of 40.32 werd gedood ten gevolge van een botsing met een boom minder dan 1 procent. [voertuigveiligheidsexpert] is ter terechtzitting in hoger beroep als getuige-deskundige gehoord. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft [voertuigveiligheidsexpert] naar voren gebracht dat ook remmen vlak voor de botsing een factor is die het percentage van de kans op de dood kan reduceren.
Het hof overweegt aldus dat het risico om gedood te worden ingeval van een frontale botsing tegen een boom bij een Delta-V van 70 km/uur volgens het rapport van [voertuigveiligheidsexpert] 5 procent bedraagt, maar dat [voertuigveiligheidsexpert] – gelet op de ervaring van de bestuurders, de exacte botspositie alsmede de snelheid waarmee tegen de boom wordt gereden – het risico om gedood te worden voor de eenheden 40.31 en 40.32 minder dan 1 procent acht.
Het hof overweegt met betrekking tot het vorengaande als volgt. Het hof is van oordeel dat de door [voertuigveiligheidsexpert] genoemde (reducerende) factoren – ervaring van de bestuurders, botspositie en snelheid – in de onderhavige zaak niet zijn gekwantificeerd. Er is immers geen nader onderzoek verricht waardoor niet vast is komen te staan of deze factoren een rol hebben gespeeld. Omstandigheden die het risico mogelijk zouden verhogen – bijvoorbeeld de onmogelijkheid om nog te remmen gelet op de geringe afstand tussen de bomen – zijn ook niet nader onderzocht. Er zijn uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting geen (andere) omstandigheden gebleken die het in het rapport genoemde risico van 5 procent zouden verlagen.
Het hof heeft tevens kennis genomen van het rapport van [naam 4] uit 2010 [2] , te raadplegen via openbare bron, en welk rapport ook ter terechtzitting in hoger beroep is voorgehouden. Uit dit rapport, meer specifiek paragraaf 3.2 en het daarbij behorende figuur 3.3, volgt – anders dan de bevindingen in het rapport van [voertuigveiligheidsexpert] – dat de kans op een dodelijke afloop bij een frontale impact met een Delta-V van 40 mph
(omgerekend ongeveer 64 km/uur)en bij het dragen van een gordel ongeveer 17 procent bedraagt.
Het hof is, gelet op het vorenstaande in onderling verband en samenhang bezien, van oordeel dat de geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen kans – en daarmee de aanmerkelijke kans, een reële mogelijkheid die niet onwaarschijnlijk is – bestond dat de verbalisanten onder de gegeven omstandigheden zouden komen te overlijden bij een botsing tegen een boom. Het hof ziet geen aanleiding om onderscheid te maken tussen de drie auto’s waarin de verbalisanten zich bevonden en acht die kans voor ieder van de auto’s en de daarin zittende verbalisanten aanwezig.
Willens en wetens
Het hof ziet zich voorts voor de vraag gesteld of de verdachte deze kans willen en wetens heeft aanvaard en overweegt daartoe als volgt.
De verdachte reed ten tijde van de aanrijdingen in een vrachtwagen welke zwaarder was dan de auto’s waarin de verbalisanten zich bevonden. Bovendien was de verdachte naar eigen zeggen goed bekend ter plaatse en reed hij daar vaker. Het hof leidt hieruit af dat de verdachte bekend was met de wegsituatie ter plekke, waaronder de langs de weg staande bomen, welke wegsituatie overigens reeds eerder in dit arrest is omschreven.
Uit de bewijsmiddelen volgt voorts dat er tussen het voertuig van de verdachte en de politievoertuigen een aantal aanrijdingen heeft plaatsgevonden. Minst genomen bij de aanrijdingen 1, 2 en 3 zoals beschreven in paragraaf 2.3.1 ‘Scenario op basis verklaringen van de verbalisanten en schades’ uit het rapport van de deskundige [voertuigveiligheidsexpert] , welk scenario het hof tot het zijne maakt, is sprake geweest van stuurbewegingen door de verdachte waardoor de betreffende politievoertuigen werden geramd. Het hof hecht, mede op grond van de processen-verbaal van bevindingen van de verbalisanten en de bevindingen van [voertuigveiligheidsexpert] geen geloof aan de verklaring van de verdachte dat hij al eerder (dan bij aanrijding 5) de macht over het stuur zou zijn verloren.
Het hof merkt deze stuurbewegingen, resulterend in het telkens ‘rammen’ van de politievoertuigen, aan als doelbewuste tegen de slachtoffers gerichte geweldshandelingen door de verdachte die koste wat kost aan hen wilde ontkomen.
Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte zich, onder voornoemde omstandigheden handelend, willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de inzittenden van de door hem geramde politievoertuigen bij een botsing tegen een boom dodelijk zouden verongelukken en dat derhalve het opzet van de verdachte in de zin van voorwaardelijk opzet op de dood van de verbalisanten [benadeelde 4] , [benadeelde 3] , [benadeelde 2] , [benadeelde 1] , [benadeelde 5] en [benadeelde 6] was gericht.
Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Op te leggen straf
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van voorarrest.
De raadsman van de verdachte heeft subsidiair bepleit dat het hof, ingeval van een bewezenverklaring, gelet op het tijdsverloop van de zaak aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal opleggen waarvan de duur gelijk is aan de reeds in voorarrest doorgebrachte tijd.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich op 8 september 2016 schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op zes verbalisanten. De verdachte heeft het stopteken van de verbalisanten genegeerd en heeft met zijn vrachtauto, teneinde de weg voor zichzelf vrij te kunnen maken en koste wat kost te willen wegkomen, getracht de auto’s waarin de verbalisanten zich bevonden aan de kant te drukken. Met zijn handelen heeft de verdachte onvoldoende oog gehad voor de veiligheid van andere verkeersdeelnemers en heeft hij voor de verbalisanten alsmede voor overige weggebruikers een levensgevaarlijke situatie gecreëerd. Het handelen van de verdachte had fatale gevolgen kunnen hebben, waarbij het niet aan de verdachte is te danken dat er geen doden of gewonden zijn gevallen. De verdachte heeft verklaard dat hij in de veronderstelling was te worden achtervolgd door criminelen, maar het hof gaat, zoals reeds ook door de rechtbank is overwogen bij het verwerpen van het beroep op putatief noodweer, aan deze verklaring voorbij. Het was immers duidelijk dat de drie auto’s politie betroffen, nu de optische signalen, de geluidssignalen alsmede het politietransparant aan de achterzijde waren ingeschakeld. Het hof rekent het de verdachte zwaar aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard, en neemt bij het bepalen van de op te leggen straf als strafverzwarende omstandigheid mee dat het feit begaan is jegens politieambtenaren.
De verdachte heeft voorts geweigerd toestemming te verlenen aan een bloedonderzoek. De regels inzake dergelijke onderzoeken zijn gemaakt in het zwaarwegende belang van de verkeersveiligheid. Een weigering om aan een zodanig onderzoek medewerking te verlenen, wordt derhalve streng bestraft.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 10 januari 2023, betrekking hebbende op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij reeds eerder onherroepelijk ter zake van een Wegenverkeerswetfeit alsmede geweldsdelicten is veroordeeld. Voorts is het hof gebleken dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
In het kader van de straftoemeting heeft het voorts rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte heeft erkend zich schuldig te hebben gemaakt aan het strafbare feit, vervat in het dossier met parketnummer 03-659330-16, ter zake waarvan de officier van justitie heeft medegedeeld dat de verdachte daarvoor niet afzonderlijk is of zal worden vervolgd, te weten het op 8 september 2016 aanwezig hebben van 1,4 gram cocaïne, in Milsbeek, in de gemeente Gennep op de N271.
Verder heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof is door de verdachte naar voren gebracht dat hij werkzaam is in het beheer van daken, dat hij de zorg heeft over twee kinderen, dat hij onder behandeling staat van een psycholoog en sinds het incident last heeft van paniekaanvallen.
Naar het oordeel van het hof kan – gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheid dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van een Wegenverkeerswetfeit en geweldsmisdrijven – niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van voorarrest, in beginsel passend en geboden.
Met betrekking tot het procesverloop overweegt het hof het navolgende.
Het hof stelt voorop dat iedere verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn of haar zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder mee toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
Het hof stelt vast dat in hoger beroep de redelijke termijn is overschreden, te weten een overschrijding van ongeveer 3 jaren. Namens de verdachte is op 2 maart 2018 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof heden, 15 maart 2023, arrest wijst. Het hof zal deze overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de op te leggen straf.
Zoals hiervoor overwogen is het hof van oordeel dat zonder schending van de redelijke termijn een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren passend en geboden is. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal worden volstaan met een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van voorarrest.
Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid zal het hof voorts ter zake van feit 1 onder parketnummer 03-046774-17 de verdachte de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 jaren.
De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beslag
De onder de verdachte inbeslaggenomen goederen, zoals vermeld in de beslissing, dienen naar het oordeel van het hof, nu het strafvorderlijk belang zich daartegen niet verzet, aan hem te worden teruggegeven.
Schadevergoedingsmaatregelen
Gijzeling
Met de inwerkingtreding van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen per 1 januari 2020 bepaalt de rechter niet langer dat vervangende hechtenis kan worden toegepast bij gebreke van (volledige) betaling van de schadevergoedingsmaatregel, maar bepaalt hij de duur van de periode gedurende welke met toepassing van artikel 6.4.20 van het Wetboek van Strafvordering gijzeling kan worden toegepast. Daar waar in het vonnis is bepaald dat in het kader van de schadevergoedingsmaatregelen vervangende hechtenis wordt opgelegd, zal het vonnis waarvan beroep voor wat betreft de opgelegde vervangende hechtenis worden vernietigd. Het hof beveelt dat in plaats daarvan gijzeling van gelijke duur zal worden toegepast wanneer de verdachte in gebreke blijft met betaling en geen verhaal biedt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 45, 57, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 163, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-046774-17 onder 2 tenlastegelegde;
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, ten aanzien van de opgelegde straf, de beslissing op het beslag en de vervangende hechtenis bij de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen en doet in zoverre opnieuw recht;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
ontzegt de verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-046774-17 onder 1 bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
2 (twee) jaren;
gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. sokken (880092)
2. 1 kabel (880104)
3. 1 shag (880108)
4. 1 aangebroken pak sigaretten (880112)
5. 1 stuk gereedschap (880115)
6. 1 hamer (880120)
7. 1 stuk gereedschap (880115)
8. 1 broek (880127)
9. 1 paar schoeisel (880128)
10. 1 jas (880130)
11. 1 jas (880134)
12. 1 jas (880138)
13. 1 shirt (880140)
14. 1 pet (880142)
15. 1 hoed (880147);
bepaalt ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregelen dat met toepassing van artikel 6:4:20 Wetboek van Strafvordering gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. F.P.E. Wiemans, voorzitter,
mr. M.L.P. van Cruchten en mr. B. Stapert, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Peperkamp, griffier,
en op 15 maart 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Stapert is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.[naam 1] , [naam 2] en [naam 3] (2008). Effect of delta-V errors in NASS on frontal crash risk calculations. Annals of advances in automotive medicine. Association for the Advancement of Automotive Medicine. Annual Scientific Conference, 52, 155-64.
2.Het rapport ‘Relationship between Speed and Risk of Fatal Injury: Pedestrians and Car Occupants’, opgemaakt door [naam 4] [Transport Research Laboratory], September 2010.