ECLI:NL:GHSHE:2023:822

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 maart 2023
Publicatiedatum
13 maart 2023
Zaaknummer
20-000160-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Oost-Brabant inzake witwassen en deelname aan een criminele organisatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte op 20 januari 2020 was veroordeeld voor het medeplegen van witwassen en deelname aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. De verdachte, geboren in 1962, werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden, met aftrek van voorarrest, en de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis. Tevens werd de teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen gelast en verbeurdverklaring uitgesproken van andere voorwerpen. De verdachte heeft tijdig hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdediging. Er zijn procesafspraken gemaakt tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging, waarbij de verdachte heeft ingestemd met een afdoeningsvoorstel. Het hof heeft de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie en rapporten van de reclassering in overweging genomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, die ernstige gevolgen hebben voor de slachtoffers en de maatschappij.

Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de verhouding tot andere strafbare feiten. Uiteindelijk heeft het hof de opgelegde straffen herzien en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1048 dagen, waarvan 720 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast zijn de verbeurdverklaringen van inbeslaggenomen voorwerpen bevestigd en is de waarde van deze voorwerpen verrekend met de betalingsverplichting in een gelijktijdig behandelde ontnemingszaak.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000160-20
Uitspraak : 3 maart 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 20 januari 2020, in de strafzaak met parketnummer 01-880238-17, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1962,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘medeplegen van: van het plegen van witwassen een gewoonte maken’ (
feit 1) en ‘deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven’ (
feit 2) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Voorts is de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis bevolen met ingang van 20 januari 2020. Ten slotte is de teruggave aan de verdachte gelast van de inbeslaggenomen voorwerpen onder de nummers 16 en 18 zoals vermeld op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen d.d. 11 mei 2020, en is de verbeurdverklaring uitgesproken van de op diezelfde lijst vermelde voorwerpen onder de nummers 1 tot en met 5, 7 tot en met 15, 17, en 19 tot en met 22.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis tijdig hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof zal beslissen overeenkomstig de hierna te melden – en tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging overeengekomen – procesafspraken in de vorm van een afdoeningsvoorstel.
De verdediging heeft zich achter het standpunt van de advocaat-generaal geschaard.
Afdoeningsvoorstel
Het hof stelt vast dat tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging de navolgende procesafspraken in de vorm van een afdoeningsvoorstel zijn overeengekomen:
  • de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1048 dagen, waarvan 720 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en met een proeftijd voor de duur van 2 jaren;
  • verbeurdverklaard worden de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen d.d. 11 mei 2020 vermelde voorwerpen onder de nummers 1 tot en met 5, 7 tot en met 15, 17, en 19 tot en met 22;
  • bepaald zal worden dat de waarde van de verbeurdverklaarde voorwerpen zal worden verrekend met (in mindering gebracht zal worden op) de betalingsverplichting die aan de verdachte is opgelegd in de gelijktijdig met de onderhavige strafzaak behandelde ontnemingszaak tegen de verdachte onder parketnummer 20-000161-20 en dat een eventueel resterend gedeelte in mindering gebracht zal worden op de betalingsverplichting die aan medeverdachte [medeverdachte] is opgelegd in de jegens hem behandelde ontnemingszaak onder parketnummer 01-880081-16.
Onderdeel van dit afdoeningsvoorstel is ten slotte dat de verdachte haar grieven niet zal handhaven tegen het bestreden vonnis in de gelijktijdig met de onderhavige strafzaak jegens de verdachte aanhangige ontnemingszaak onder parketnummer 20-000161-20.
Voormelde procesafspraken in de vorm van een afdoeningsvoorstel zijn ter terechtzitting integraal besproken in aanwezigheid van de verdachte en haar raadsvrouw. De verdachte heeft desgevraagd te kennen gegeven dat zij vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl zij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan dit afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de opgelegde straffen.
Bijgevolg zal het hof ook de met de op te leggen straffen samenhangende toepasselijke wettelijke voorschriften vervangen.
Op te leggen straffen
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straffen gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Voorts heeft het hof kennisgenomen van het afdoeningsvoorstel van het Openbaar Ministerie en de verdediging.
Ten laste van de verdachte is in de eerste plaats bewezenverklaard dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan ‘medeplegen van: van het plegen van witwassen een gewoonte maken’ (
feit 1). Witwassen vormt een bedreiging voor de legale economie. Het ondermijnt de integriteit van het financiële stelsel en veroorzaakt een aantasting van het economische verkeer. Daarnaast werkt witwassen het voortbestaan van verscheidene vormen van criminaliteit in de hand. Dit geldt te meer in het onderhavige geval gelet op de mate waarin en schaal waarop door de verdachte is witgewassen.
Daarnaast is bewezenverklaard dat de verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven (
feit 2), in het bijzonder het in vereniging plegen van gekwalificeerde diefstallen en het in vereniging plegen van (gewoonte)wit-wassen. Diefstallen hebben doorgaans verstrekkende gevolgen voor slachtoffers. Niet slechts door de vermogensschade die zij daardoor lijden maar ook doordat zij zich met grote regelmaat voelen aangetast in hun gevoel van veiligheid, terwijl juist een eigen woning een gevoel van veiligheid en geborgenheid behoort te verschaffen.
Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat zij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 16 maart 2022, betreffende het justitiële verleden van de verdachte. Hieruit blijkt dat zij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten.
Voorts heeft het hof kennisgenomen van de rapporten van de reclassering van respectievelijk 18 december 2017 en 21 oktober 2020.
Ook heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Ten slotte heeft het hof de navolgende omstandigheden meegewogen bij de beoordeling van de in het afdoeningsvoorstel vermelde straffen:
  • er is sprake van oude feiten die hebben plaatsgevonden in de periode van 1 januari 2012 tot en met 4 oktober 2017;
  • er is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM zowel in eerste aanleg als in hoger beroep;
  • de verbeurdverklaring van de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen d.d. 11 mei 2020 vermelde voorwerpen onder de nummers 1 tot en met 5, 7 tot en met 15, 17, en 19 tot en met 22 (welke tezamen een aanzienlijke waarde vertegenwoordigen) brengt feitelijk met zich dat verdachtes bezit (waaronder twee woningen) terugvalt aan de maatschappij, en
  • het ontnemingsvonnis (waarin een betalingsverplichting van de verdachte aan de Staat is opgelegd van een geldbedrag van € 302.338,36) zal definitief worden.
Alles overziend is het hof van oordeel dat de in het afdoeningsvoorstel opgenomen sanctiebeslissingen (waaronder mede begrepen de hierna te melden verbeurdverklaring) in redelijke verhouding staan tot de ernst van de zaak zoals die blijkt uit de processtukken en het verhandelde op de terechtzitting.
Aldus zal het hof het Openbaar Ministerie en de verdediging volgen in het afdoeningsvoorstel als hiervoor onder het gelijknamige kopje weergegeven en aldus beslissen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 47, 57, 63, 140 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straffen en doet in zoverre opnieuw recht:
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1048 (duizend achtenveertig) dagen;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
720 (zevenhonderdtwintig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart verbeurdde inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen d.d. 11 mei 2020 vermelde voorwerpen nummers 1 tot en met 5, 7 tot en met 15, 17, en 19 tot en met 22;
verstaatdat de waarde van voormelde verbeurdverklaarde voorwerpen zal worden verrekend met (in mindering gebracht zal worden op) de betalingsverplichting die aan de verdachte is opgelegd in de gelijktijdig met de onderhavige strafzaak behandelde ontnemingszaak tegen de verdachte onder parketnummer 20-000161-20 en dat een eventueel resterend gedeelte in mindering gebracht zal worden op de betalingsverplichting die aan medeverdachte [medeverdachte] is opgelegd in de jegens hem behandelde ontnemingszaak onder parketnummer 01-880081-16;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. A.J.M. van Gink, voorzitter,
mr. F.C.J.E. Meeuwis en mr. drs. M.C.C. van de Schepop, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. Vulto, griffier,
en op 3 maart 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.