ECLI:NL:GHSHE:2023:810

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 maart 2023
Publicatiedatum
9 maart 2023
Zaaknummer
20-001214-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Overijssel inzake kinderpornografie en ontucht met minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel, waarbij de verdachte is veroordeeld voor het vervaardigen en in bezit hebben van kinderpornografische afbeeldingen en ontucht met een minderjarige. De zaak is na verwijzing door de Hoge Raad opnieuw behandeld door het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1965, heeft een strafblad dat onder andere een eerdere veroordeling voor ontucht met een minderjarige omvat. Het hof heeft de zaak op 6 maart 2023 behandeld, waarbij de advocaat-generaal een gevangenisstraf van 30 maanden heeft geëist, waarvan 15 maanden voorwaardelijk. De verdediging heeft gepleit voor een lagere straf, onder andere vanwege schending van de redelijke termijn. Het hof heeft uiteindelijk de gevangenisstraf vastgesteld op 24 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor toezicht en controle op digitale gegevensdragers. De beslissing is gebaseerd op de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn medische problemen en financiële situatie. Het hof heeft ook rekening gehouden met de impact van de misdrijven op de slachtoffers, die ernstige psychische en lichamelijke schade hebben ondervonden.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001214-22
Uitspraak : 6 maart 2023
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen, na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad bij arrest van 31 mei 2022, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 29 oktober 2013, parketnummer 07-663504-11(P) in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1965,
wonende te [adres] .
Procesverloop
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte door de rechtbank ter zake van:
- een gegevensdrager bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken, of schijnbaar is betrokken, in bezit hebben, meermalen gepleegd,
en
een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken, of schijnbaar is betrokken, vervaardigen, meermalen gepleegd (
het onder 1 bewezenverklaarde);
- met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd (
het onder 2 bewezenverklaarde),
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met, naast de algemene voorwaarden, de bijzondere voorwaarde dat de verdachte gedurende de proeftijd zal meewerken aan potentiële controles van zijn computer(s) en andere apparatuur waarop afbeeldingen (kunnen) zijn opgeslagen. De rechtbank heeft voorts -kort gezegd de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] toegewezen, ten behoeve van beide slachtoffers een schadevergoedingsmaatregel opgelegd en de verdachte in beide gevallen veroordeeld in kosten.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
In hoger beroep heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, bij arrest van 25 augustus 2014 (parketnummer 21-008471-13) het vonnis bevestigd, aangevuld met gronden inzake de verwerping van de door de verdediging bepleite partiële nietigheid van de dagvaarding.
Van de zijde van de verdachte is op 5 september 2014 tegen dit arrest beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 23 februari 2016 (rolnummer S15/00192) het bestreden arrest vernietigd, maar uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging, de schadevergoedingsmaatregel daaronder begrepen, en de zaak teruggewezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan. Onder verbeterde lezing van de beslissing omtrent de vordering tot schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van de ingangsdatum van de wettelijke rente is het beroep is voor het overige verworpen.
Bij arrest van 2 december 2020 (parketnummer 21-006374-17) heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, het vonnis vernietigd ten aanzien van de strafoplegging, daaronder begrepen de daaraan gekoppelde bijzondere voorwaarde en de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen, doch niet ten aanzien van de door de rechtbank toegewezen en door het hof bevestigde toewijzing van de vorderingen benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Het gerechtshof heeft, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 15 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met, naast de algemene voorwaarden, de bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht wordt om zich te onthouden van: (a) gedragingen die zijn gericht op internetomgevingen waarin kinderpornografisch materiaal kan worden verkregen en (b) gedragingen die zijn gericht op internetomgevingen waarin over seksuele handelingen met kinderen wordt gecommuniceerd. Ten behoeve van de naleving van deze laatstgenoemde verplichting is de veroordeelde verder verplicht zijn medewerking te verlenen aan het steekproefsgewijs laten controleren van zijn digitale gegevensdragers. De reclassering bepaalt in welke gevallen, op welke manier, door wie en wanneer de feitelijke controle plaatsvindt. Die medewerking dient uit het volgende te bestaan:
  • veroordeelde moet maximaal tweemaal per jaar in het kader van die controle aan de reclassering en eventueel door de reclassering uitgenodigde politiemedewerkers de toegang verschaffen tot zijn woning;
  • veroordeelde moet dan op verzoek van de reclassering al zijn digitale gegevensdragers ter beschikking stellen dan wel overhandigen aan de reclasserings- of politiemedewerkers;
  • veroordeelde moet de reclassering dan wel de door hen uitgenodigde politiemedewerkers de toegang verschaffen tot alle aanwezige digitale gegevensdragers, bijvoorbeeld door het geven van de benodigde wachtwoorden.
Het gerechtshof heeft voorts – kort gezegd – ten behoeve van de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] telkens een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, vermeerderd met de wettelijke rente en daarbij telkens de duur van de gijzeling bepaald.
Van de zijde van de verdachte is op 16 december 2020 tegen dit arrest beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 31 mei 2022 (rolnummer 20/04188) het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 2 december 2020 vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en de zaak verwezen naar dit gerechtshof opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan. Het beroep is voor het overige verworpen.
Omvang van het hoger beroep na verwijzing door de Hoge Raad
De Hoge Raad heeft het laatst bestreden arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 2 december 2020 partieel vernietigd, te weten uitsluitend wat betreft de strafoplegging. Dit houdt concreet in dat de beslissing van het hof van 2 december 2020 ten aanzien van de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen ten behoeve van de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in cassatie stand heeft gehouden. De omvang van het hoger beroep is na verwijzing derhalve beperkt tot een oordeel uitsluitend over de strafoplegging.
In zoverre zal het hof de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw berechten en afdoen. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het bestreden vonnis dat thans – na verwijzing – nog aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is – na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad – gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 20 februari 2023 en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 29 oktober 2013 zal bevestigen, met uitzondering van de in dat arrest opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden waarvan 15 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De verdediging heeft een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal – voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen – worden vernietigd, omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Op te leggen sanctie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden waarvan 15 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het verbinden aan het voorwaardelijk strafdeel van (een) bijzondere voorwaarde(n) als eerder beoogd, behoort volgens de advocaat-generaal thans niet meer tot de afdoeningsmogelijkheden.
De verdediging heeft een strafmaatverweer gevoerd en verzocht, als gevolg van de schending van de redelijke termijn, het eerder opgelegde onvoorwaardelijke strafdeel te verlagen en het voorwaardelijk strafdeel te verhogen.
Het hof heeft het navolgende in aanmerking genomen.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast heeft het hof gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – het bezitten en vervaardigen van kinderpornografische afbeeldingen, het bezitten van kinderpornografische video’s en ontucht met een minderjarige. Door verdachtes handelen heeft hij een bijdrage geleverd aan het in stand houden van de (commerciële) markt voor kinderporno. Het is een feit van algemene bekendheid dat kinderen die slachtoffer zijn van het maken van kinderporno nog jarenlang, zo niet permanent, ernstige psychische en ook vaak lichamelijke gevolgen ondervinden van het (seksueel) misbruik dat zij hebben moeten doorstaan en de daarmee gepaard gaande vernederingen. Het behoeft geen betoog dat dergelijk misbruik zeer nadelige gevolgen kan hebben, in de zin van psychische, emotionele en lichamelijke schade bij de desbetreffende kinderen en dat zij hierdoor ernstig kunnen worden geschaad in hun verdere ontwikkeling.
Met het plegen van ontucht met een minderjarige en het vervaardigen van kinderporno, heeft de verdachte bovendien ernstig misbruik gemaakt op de lichamelijke integriteit en de eerbaarheid van de slachtoffers. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 30 december 2022, betrekking hebbend op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte eerder, doch langer geleden, te weten in 1989, onherroepelijk is veroordeeld ter zake van ontucht met een minderjarige. Daarnaast is het hof uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie gebleken dat de verdachte sinds de tenlastegelegde feiten niet meer met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Voorts heeft het hof rekening gehouden met de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die tijdens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep zijn gebleken. Omtrent diens persoonlijke omstandigheden heeft de raadsman door middel van een op schrift gestelde verklaring van de verdachte aangevoerd dat de verdachte sinds 2014 vanwege extreme obesitas zijn huis niet meer uit komt en hij door verschillende medische problemen altijd pijn heeft. Daarnaast heeft de verdachte elke maand slechts € 100,00 te besteden en wordt hij wekelijks ondersteund door de voedselbank.
Gelet op al het vorenstaande is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Rekening houdend ook met het ruime tijdsverloop sinds de bewezenverklaarde pleegdata en -perioden van meer dan 11 jaren acht het hof thans een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, in beginsel passend en geboden bij het bewezenverklaarde.
Het hof overweegt met betrekking tot het totale procesverloop het volgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
In onderhavige zaak is het hof gebleken dat sprake is van schending van de redelijke termijn, te weten een minimale overschrijding van ruim een maand in de fase van eerste aanleg en een ruime overschrijding van meer dan 2,5 jaren in de fase tussen de terugwijzing van de Hoge Raad en het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, parketnummer 21-006374-17.
Het hof zal de schending van verdachtes recht op behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn verdisconteren in de strafmaat, in die zin dat het hof aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, zal opleggen.
Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 240b en 247 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
10 (tien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. C.M. Hilverda, voorzitter,
mr. N.I.B.M. Buljevic en mr. R. Lonterman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.H.A. Dibbits, griffier,
en op 6 maart 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.