ECLI:NL:GHSHE:2023:800

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 maart 2023
Publicatiedatum
9 maart 2023
Zaaknummer
200.316.211_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorg- en contactregeling tussen ouders van een minderjarige met bijzondere behoeften

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 16 juni 2022. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. F.A. van den Heuvel, verzoekt de beschikking te vernietigen en een nieuwe zorg- en contactregeling vast te stellen voor haar minderjarige dochter, geboren in 2016, die gediagnosticeerd is met een chromosoomafwijking en daardoor achterloopt in haar ontwikkeling. De vader, vertegenwoordigd door mr. B. du Fosse, verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep.

De mondelinge behandeling vond plaats op 13 januari 2023, waarbij zowel de moeder als de vader, alsook vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (GI) aanwezig waren. De rechtbank had eerder een zorg- en contactregeling vastgesteld, maar de moeder is van mening dat deze regeling niet in het belang van de minderjarige is, gezien haar bijzondere behoeften en de contra-indicaties voor onbegeleide omgang met de vader.

Het hof overweegt dat er positieve stappen zijn gezet in de opbouw van de zorg- en contactregeling, maar dat de termijn voor de uiteindelijke regeling moet worden verlengd. Het hof vernietigt de eerdere beschikking en stelt een nieuwe regeling vast, waarbij binnen zes maanden en binnen een jaar in stappen wordt toegewerkt naar een zorg- en contactregeling die rekening houdt met de behoeften van de minderjarige. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 9 maart 2023
Zaaknummer: 200.316.211/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/348368 / FA RK 19-3270
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F.A. van den Heuvel,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] (België),
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. B. du Fosse.
Deze zaak gaat over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] (België). Hierna te noemen: [de minderjarige] of de minderjarige.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
-
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, gevestigd te [vestigingsplaats] , hierna te noemen: de GI.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestiging] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 16 juni 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 september 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende een zodanige regeling vast te stellen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 19 december 2022, heeft de vader verzocht de moeder in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren c.q. haar hoger beroep af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 januari 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 19 mei 2022;
  • V8-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 12 oktober 2022;
  • V8-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 7 november 2022;
  • V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 5 januari 2023;
  • V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 11 januari 2023.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. [de minderjarige] is op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] , België, uit deze relatie geboren.
Op enig moment na de geboorte van [de minderjarige] is de moeder met [de minderjarige] naar Nederland verhuisd. De affectieve relatie tussen partijen is in april 2019 geëindigd. [de minderjarige] woont sindsdien bij de moeder. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] .
Bij beschikking van 2 mei 2022 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van
[de minderjarige] verlengd voor de duur van een jaar, van 4 mei 2022 tot 4 mei 2023.
3.2.
Bij de betreden beschikking heeft de rechtbank de volgende zorg- en contactregeling vastgesteld tussen de vader en [de minderjarige] :
- binnen zes maanden wordt onder leiding van de gezinsvoogdijwerker en met behulp van de medewerkers van [instelling] in stappen toegewerkt naar een zorgregeling waarbij [de minderjarige] een weekend per veertien dagen van zaterdagochtend 09.00 uur tot zondagmiddag 17.00 uur
en éénmaal per veertien dagen van woensdagochtend 09.00 uur tot donderdagochtend 08.00 uur bij de vader verblijft.
- het eerste jaar na deze beschikking wordt onder leiding van de gezinsvoogdijwerker en met behulp van de medewerkers van [instelling] in stappen toegewerkt naar een zorgregeling waarbij [de minderjarige] de helft van de vakanties en feestdagen bij vader is, daarna verblijft zij gedurende de helft van de vakanties en feestdagen bij de vader.
De rechtbank heeft voorts de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de proceskosten tussen partijen gecompenseerd.
3.3
De moeder kan zich met de beslissing ten aanzien van de zorgregeling niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De moeder voert, samengevat, het volgende aan. Er zijn ontzettend veel contra-indicaties voor onbegeleide omgang tussen de vader en [de minderjarige] , zeker in het tempo van de opbouw van de zorg- en contactregeling die de rechtbank heeft vastgesteld. De contra-indicaties zien onder andere op de beperking van [de minderjarige] die de nodige waarborgen voor contact tussen [de minderjarige] en de vader vraagt. [de minderjarige] is 7 jaar met een verstandelijk vermogen van een kind van 2,5 jaar. Dit vergt dat de vader over bijzondere opvoedingsvaardigheden dient te beschikken om goed voor [de minderjarige] te kunnen zorgen. Vader beschikt hier niet althans onvoldoende over. Ook heeft [de minderjarige] veel gezondheidsproblemen die zich veelal ’s nachts openbaren, waaronder de toename op epileptische activiteit. De vader heeft hier geen kennis van en ervaring mee, waardoor de overnachtingen onverantwoord zijn. Evenmin wordt de vader juist begeleid tijdens de omgangsmomenten door [instelling] terwijl begeleiding van de vader wel nodig is. [de minderjarige] laat weerstand zien voordat zij omgang heeft met de vader. Ook na afloop van de omgangsmomenten heeft [de minderjarige] veel last van boos gedrag, slaan en schoppen en is zij niet te sturen. [de minderjarige] is warm, klam, trekt aan haar kleren, knippert en draait continu met haar ogen en klakt onophoudelijk met haar tong.
Daarnaast heeft de rechtbank ten onrechte een aanhouding van de definitieve beslissing over de zorgregeling niet zinvol geacht. De door de rechtbank voorgestelde opbouw en vaststelling van de zorg- en contactregeling per 16 december 2022 doet geen recht aan de voorgeschiedenis van partijen, het voortraject in de procedure en de belangen van [de minderjarige] . De opbouw van de zorg- en contactregeling gaat te snel en er wordt onvoldoende naar het belang van [de minderjarige] gekeken, mede gelet op haar beperkingen en gezondheid. Enkel de naleving van de beschikking is het voornaamste doel geworden, hetgeen had kunnen worden voorkomen door de procedure aan te houden en de begeleiding te blijven monitoren. De moeder heeft ook steeds aangegeven het niet eens te zijn met de bestreden beschikking, maar zij heeft onder druk van een mogelijke schriftelijke aanwijzing het begeleidingsplan ondertekend. De moeder heeft een klacht ingediend tegen de gezinsvoogd en inmiddels is er een andere gezinsvoogd betrokken bij [de minderjarige] .
3.5.
De vader voert, samengevat, het volgende aan. [instelling] heeft naar aanleiding van de bestreden beschikking en de daarin opgenomen zorgregeling een begeleidingsplan opgesteld, welk plan door beide ouders voor akkoord is ondertekend. De zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] wordt onder leiding van de GI en met behulp van [instelling] in stappen opgebouwd in welk kader ook een opbouwschema is gemaakt. Beide ouders hebben ingestemd met dit opbouwschema. De opbouw wijkt enigszins af van de door de rechtbank vastgestelde regeling en gaat wat langzamer. Beide ouders achten dit in het belang van [de minderjarige] . De moeder heeft geen belang bij haar hoger beroep omdat zij heeft ingestemd met de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling door ondertekening van het begeleidingsplan. Het contact tussen de vader en [de minderjarige] verloopt erg goed. Sinds december 2022 is de hulpverlener vanuit [instelling] niet meer bij de omgangsmomenten tussen de vader en [de minderjarige] aanwezig en op 21 december 2022 heeft [de minderjarige] voor het eerst bij de vader geslapen. Voorafgaand aan de contactmomenten krijgt de vader ondersteuning vanuit [instelling] . [instelling] heeft de ouders complimenten gegeven over de stappen die zij hebben gezet tot nu toe. De vader maakt zich zorgen over het gedrag van de moeder. Er heeft zich een aantal incidenten voorgedaan waardoor zijn vertrouwen in de moeder is geschaad. Aan de zijde van de vader zijn geen contra-indicaties aanwezig voor het contact tussen hem en [de minderjarige] . De vader heeft zich leerbaar opgesteld, noodzakelijke zaken voor [de minderjarige] aangeschaft en hij werkt met picto’s en houdt dezelfde structuur aan als bij de moeder. Alles gebeurt in overleg, onder begeleiding van [instelling] en in het tempo dat [de minderjarige] aankan. Mocht het tempo niet aansluiten bij [de minderjarige] dan kan [instelling] het (opbouw)schema aanpassen.
3.6.
De GI voert, samengevat, het volgende aan. De GI ziet dat beide ouders veel geven om [de minderjarige] . De ouders kijken wel verschillend naar het contactherstel tussen de vader en [de minderjarige] en de rol van de GI hierin. De GI volgt de opdracht die de rechtbank heeft gegeven in de bestreden beschikking en zet daarbij het belang van [de minderjarige] voorop. Voor nu wordt er ingezet op de uitbreiding van het contact tussen de vader en [de minderjarige] en het parallel ouderschap. De GI ervaart een moeizame samenwerking met de moeder. De moeder reageert vaak niet op e-mailberichten vanuit de GI en lijkt de opbouw van de zorg- en contactregeling te frustreren. De GI zet zich samen met [instelling] in voor een zorgvuldige opbouw van de regeling die de rechtbank heeft opgelegd. [instelling] is met toestemming van de moeder ingezet ondanks de weinige ervaring rondom de problematiek van [de minderjarige] . De afspraak is dat [instelling] de GI informeert als zij geen passende hulp meer kan bieden. Ook is er een goed contact met de school van [de minderjarige] . Zij geeft aan dat het goed gaat op school, ook wanneer [de minderjarige] bij vader is geweest.
3.7.
De raad voert, samengevat, het volgende aan. De raad ziet geen enkele reden om de opbouw van de zorg- en contactregeling tussen de vader en [de minderjarige] niet door te laten gaan en vindt dat de vaart erachter worden gezet. Alle betrokkenen zetten zich in om ervoor te zorgen dat het contact tussen de vader en [de minderjarige] goed verloopt. Door nu wijzigingen aan te brengen in de zorg- en contactregeling ontstaat er onrust en onduidelijkheid en dat is niet wenselijk en niet in het belang van [de minderjarige] . Voorspelbaarheid en continuïteit zijn belangrijk. De raad is van mening dat naast de opbouw van de zorg- en contactregeling gewerkt moet worden aan de communicatie tussen de ouders. De raad begrijpt dat de moeder zich zorgen maakt, maar het dreigt door te slaan naar overbescherming. Het is goed dat de moeder voor zichzelf hulpverlening en EMDR inzet. Dat betreft een parallel proces van de moeder en daarom hoeft er geen wijziging van de zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] plaats te vinden.
3.8.
Het hof overweegt als volgt.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.8.2.
[de minderjarige] is gediagnosticeerd met een chromosoomafwijking. Hierdoor loopt zij achter in haar algehele ontwikkeling en functioneert zij nu op een niveau van een kind van 2,5 jaar oud. Vanwege de problematiek bij [de minderjarige] heeft de moeder al geruime tijd ambulante begeleiding. De vader heeft een lange tijd geen rol in het leven van [de minderjarige] gespeeld en heeft daardoor een grote kennis- en ervaringsachterstand. De moeder heeft de zorg voor [de minderjarige] lange tijd alleen gedragen. Inmiddels is er een opbouwende zorg- en contactregeling tussen de vader en [de minderjarige] onder begeleiding van [instelling] en dit verloopt goed. Betrokkenen erkennen dat [instelling] niet de ideale begeleiding kan bieden die nodig is, maar dat er geen andere instanties beschikbaar zijn die ervaring hebben met de problematiek van [de minderjarige] . Het hof is van oordeel dat het in het belang van [de minderjarige] is dat er consequent en frequent contact is tussen haar en de vader. Het hof constateert voorts dat er positieve stappen zijn gezet, die moeten worden vastgehouden en voortgezet. Het hof begrijpt de zorgen van de moeder, maar tegelijkertijd wordt geconstateerd dat de vader veel stappen heeft gezet en dat er geen contra-indicaties zijn voor onbegeleid contact tussen de vader en [de minderjarige] . Er is op dit moment begeleiding van [instelling] en de GI waarbij [de minderjarige] centraal staat en steeds wordt afgewogen wat zij op dat moment aan kan. De opbouw verloopt tot zover goed. Gelet evenwel op de bijzondere problematiek van [de minderjarige] , de omstandigheid dat [instelling] in beginsel niet de meest aangewezen instantie is voor de noodzakelijke begeleiding én in aanmerking genomen de feitelijke gang van zaken rondom het opstarten en begeleiden van het contact, acht het hof het noodzakelijk dat de door de rechtbank in de bestreden beslissing genoemde termijn waarbinnen moet worden gewerkt naar de definitieve reguliere zorg- en contactregeling alsook de definitieve vakantieregeling wordt verlengd.
3.8.3.
Daarom zal de bestreden beschikking voor wat betreft de termijn waarbinnen moet worden toegewerkt naar de uiteindelijke zorg- en contact- en vakantieregeling worden vernietigd. Het hof zal bepalen dat er binnen zes maanden, te rekenen vanaf de datum van de beschikking van het hof, in stappen wordt toegewerkt naar een regeling waarbij de vader en [de minderjarige] een keer per veertien dagen van zaterdag tot en met zondag en op woensdag onder regie van de GI en zo nodig met begeleiding van [instelling] contact met elkaar hebben. Voorts wordt binnen een jaar, te rekenen vanaf de datum van de beschikking van het hof, onder regie van de GI en zo nodig begeleid door [instelling] in stappen toegewerkt naar een vakantieregeling waarbij [de minderjarige] uiteindelijk de helft van de vakanties en feestdagen bij de vader is. Vooralsnog gaat het hof ervan uit dat de reguliere zorg- en contactregeling doorloopt tijdens de vakanties tenzij de ouders en de GI tot andere afspraken hierover komen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 16 juni 2022,
en opnieuw rechtdoende:
stelt omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder met betrekking tot [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] (België), de volgende regeling vast:
- binnen zes maanden, ingaande vanaf de datum van deze beschikking, wordt in stappen toegewerkt naar een regeling waarbij [de minderjarige] van zaterdagochtend 09.00 uur tot en met zondagmiddag 17.00 uur en éénmaal per veertien dagen van woensdagochtend 09.00 uur tot donderdagochtend 09.00 uur onder regie van de GI en zo nodig met begeleiding van [instelling] bij de vader verblijft;
- binnen een jaar, ingaande vanaf de datum van deze beschikking, in stappen onder regie van de GI en zo nodig begeleid door [instelling] wordt toegewerkt naar een regeling waarbij de vakanties en feestdagen in het belang van [de minderjarige] bij helfte worden verdeeld;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, M. van Ham en A.M. Bossink en is op 9 maart 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.