In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de bekrachtiging van de onderbewindstelling van de goederen van de rechthebbende. De rechthebbende, die in hoger beroep is gekomen, verzet zich tegen de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Limburg, die op 24 mei 2022 een bewind heeft ingesteld over zijn goederen. De rechthebbende stelt dat hij niet in staat is om zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, en dat hij onder druk heeft getekend voor de onderbewindstelling. Hij betwist de hoogte van zijn schulden en is van mening dat hij zonder bewindvoerder zijn zaken kan regelen.
De bewindvoerder heeft echter in haar reactie aangegeven dat de rechthebbende aanzienlijke schulden heeft, die inmiddels zijn opgelopen tot meer dan € 165.000. De bewindvoerder heeft de rechthebbende geholpen om zijn financiële situatie in kaart te brengen en heeft zelfs voorkomen dat hij uit zijn huurwoning zou worden gezet. Tijdens de mondelinge behandeling hebben de dochters van de rechthebbende verklaard dat er wel degelijk een bewind nodig is, omdat hun vader niet in staat is om zijn belangen zelf te behartigen.
Het hof heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen en is tot de conclusie gekomen dat de gronden voor de onderbewindstelling aanwezig zijn. De rechthebbende is door zijn lichamelijke en geestelijke toestand niet in staat om zijn vermogensrechtelijke belangen zelf te behartigen. De huidige bewindvoerder is door de rechthebbende voorgesteld en heeft zich bereid verklaard om deze rol op zich te nemen. Het hof heeft geen gegronde redenen gevonden om de benoeming van de bewindvoerder te betwisten. Daarom heeft het hof de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd en het verzoek van de rechthebbende afgewezen.