ECLI:NL:GHSHE:2023:789

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 maart 2023
Publicatiedatum
9 maart 2023
Zaaknummer
200.311.254_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling en zorg- en opvoedingstaken van minderjarige kinderen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin werd bepaald dat er voorlopig contact zal plaatsvinden tussen de vader en de minderjarige kinderen onder therapeutische begeleiding in het kader van een BOR III-traject. De moeder is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. De vader heeft verzocht de beschikking in stand te laten, zodat het BOR III-traject kan doorgaan. Tijdens de mondelinge behandeling zijn beide ouders en de Raad voor de Kinderbescherming gehoord. De moeder voert aan dat de vader sinds 2018 geen contact meer heeft gehad met de kinderen en dat zij angsten heeft voor de vader, terwijl de vader stelt dat hij een stabiele situatie heeft en dat het contact met de kinderen onder begeleiding moet plaatsvinden. De Raad adviseert om de bestreden beschikking te bekrachtigen en eerst de resultaten van het BOR III-traject af te wachten voordat er een raadsonderzoek wordt gestart. Het hof oordeelt dat het contact onder therapeutische begeleiding veilig is en bekrachtigt de beschikking van de rechtbank, waarbij de proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 9 maart 2023
Zaaknummer: 200.311.254/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/302216 / FA RK 22-666
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.C. Leinders,
tegen
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. C.C.B. Breij.
Deze zaak gaat over de minderjarige kinderen:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de
Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.
De zaak in het kort:
De rechtbank heeft beslist dat er voorlopig contact zal plaatsvinden tussen de vader en de kinderen onder therapeutische begeleiding in het kader van een BOR III-traject. De moeder is het daar niet mee eens.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 29 april 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen bij de griffie van het hof op 1 juni 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking gedeeltelijk te vernietigen, in die zin dat er geen contactregeling tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder therapeutische begeleiding zal worden vastgesteld in afwachting van het advies van de raad. Kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen bij de griffie van het hof op 26 juli 2022, heeft de vader verzocht voormelde beschikking in stand te laten en het hoger beroep van de moeder af te wijzen, zodat het BOR III-traject zijn doorgang kan vinden in afwachting van het advies van de raad.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 januari 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Leinders;
  • de vader, bijgestaan door mr. Breij;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad].
2.4.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder van 13 juni 2022;
  • het V6-formulier van 14 juli 2022 van de advocaat van de moeder, met als bijlage het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 19 april 2022;
  • het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de vader van 19 januari 2023.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Partijen hebben gedurende de periode 2015-2018 een affectieve relatie gehad. Uit
deze relatie is de minderjarige [minderjarige 1] geboren. De vader heeft [minderjarige 1] erkend. De moeder oefent
alleen het gezag uit over [minderjarige 1]. [minderjarige 1] woont bij de moeder.
3.2.
Uit een eerdere relatie van de moeder is de minderjarige [minderjarige 2] geboren. De vader is
niet de biologische vader van [minderjarige 2]. De vader heeft [minderjarige 2] erkend en partijen zijn
gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 2]. [minderjarige 2] woont bij de moeder.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank de raad verzocht een onderzoek te doen naar de vraag of het in het belang is van [minderjarige 2] dat de moeder alleen wordt belast met het ouderlijk gezag en naar de vraag of toewijzing van het verzoek van de vader tot gezamenlijk gezag over [minderjarige 1] in strijd is met het belang van [minderjarige 1]. De rechtbank heeft de raad verder verzocht onderzoek te doen naar de vraag of het contact tussen de vader en [minderjarige 2] en [minderjarige 1] moet worden ontzegd en zo nee, welke mogelijkheden er zijn voor een contactregeling tussen de kinderen de vader. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking ook bepaald dat het contact tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de vader voorlopig zal plaatsvinden onder therapeutische begeleiding in het kader van een BOR III, waarbij de invulling van het BOR-traject wordt overgelaten aan de uitvoerder van de BOR III. De rechtbank heeft iedere verdere beslissing aangehouden.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Standpunten van partijen
3.5.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. De moeder is het eens met de beslissing van de rechtbank om een raadsonderzoek te gelasten, maar zij kan zich er niet in vinden dat er in de tussentijd voorlopig contact zal zijn tussen de kinderen en de vader in het kader van een BOR III. Het advies van de raad om eerst een raadsonderzoek te doen alvorens het contact tussen de vader en de kinderen wordt opgestart, heeft de rechtbank ten onrechte naast zich neergelegd. De moeder voert aan dat de vader sinds 2018 nagenoeg geen contact meer heeft gehad met de kinderen. Zij heeft alleen de zorg voor de kinderen gedragen, de vader heeft nimmer betrokkenheid getoond. De moeder kampt met angsten voor de vader en zij is iedere vorm van vertrouwen in hem verloren. Dat geldt ook voor de familie van de vader, omdat zijn moeder zich ook agressief heeft geuit en de vader bij zijn moeder woont. Aan dit alles kan niet zonder meer worden voorbijgegaan. Door het hervatten van het contact met de vader vooruitlopend op het raadsonderzoek, bestaat het risico dat er opnieuw onrust in haar gezin ontstaat en zich ook rondom de kinderen nieuwe problemen voordoen. De moeder is van mening dat de situatie bij de vader en/of bij zijn familie nooit veilig zal zijn. Pas als de kinderen ouder zijn, kan er misschien contact tot stand worden gebracht met de vader. Over de huidige stand van zaken voert de moeder aan dat zij een kennismakingsgesprek heeft gehad met de [instantie]. Er is ook met de kinderen gesproken en er heeft statusvoorlichting plaatsgevonden. Dit heeft voor onrust gezorgd. De kinderen weten dat de man omgang met hen wil. De kinderen zijn stellig en willen niet naar de [instantie] toe.
3.6.
De vader voert – samengevat – het volgende aan. Tijdens de relatie van partijen heeft de vader jarenlang het grootste gedeelte van de zorg voor de kinderen op zich genomen omdat de moeder destijds te kampen had met psychische problematiek. Zij leed aan angststoornissen. Na het verbreken van de relatie heeft de moeder niet meegewerkt aan het contact tussen de vader en kinderen. De vader kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de moeder hem uit het leven van de kinderen wil bannen. Hij voert aan dat het BOR III-traject doorgang moet vinden, zodat de vader en de kinderen de kans krijgen om een band met elkaar op te bouwen. De vader benadrukt dat zijn situatie stabiel en veilig is. Dat geldt ook voor zijn moeder. De vader ontkent niet dat de moeder angsten heeft, maar tijdens het BOR-traject onder therapeutische begeleiding kan de situatie van de vader worden beoordeeld en kan de moeder de juiste begeleiding krijgen, evenals de kinderen. Over de huidige stand van zaken voert de vader aan dat hij een kennismakingsgesprek heeft gevoerd met de [instantie]. De [instantie] heeft te kennen gegeven dat er geen bezwaren zijn om het contact tussen de vader en de kinderen onder begeleiding op te starten, maar door personele problemen is dit nog niet gebeurd.
Advies raad
3.7.
De raad deelt tijdens de mondelinge behandeling mee dat er geen raadsonderzoek is gestart na de bestreden beschikking. De raad heeft aan de rechtbank teruggekoppeld dat eerst de resultaten van de BOR III worden afgewacht. Na afloop van dit traject zal de raad de situatie evalueren en indien nodig aanvullend onderzoek doen en een advies uitbrengen. De raad adviseert het hof om de bestreden beschikking te bekrachtigen. De [instantie] heeft kennismakingsgesprekken gevoerd met de ouders en de kinderen en er heeft statusvoorlichting plaatsgevonden. Het ligt het meest voor de hand dat nu eerst het BOR-traject kan plaatsvinden en hiervan de resultaten worden afgewacht, alvorens er wordt ingezet op een raadsonderzoek.
Oordeel hof
3.8.
Het hof overweegt als volgt.
3.8.1.
Het hoger beroep van de moeder ziet alleen op de beslissing van de rechtbank dat in afwachting van het advies van de raad er voorlopig contact zal plaatsvinden tussen de vader en de kinderen onder therapeutische begeleiding in het kader van een BOR III-traject.
3.8.2.
Voor zover het betreft de BOR III ten aanzien van [minderjarige 2] gaat het hof uit van artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Daarin is bepaald dat geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter kunnen worden voorgelegd. Daartoe behoort ook het geschil over een contactregeling.
Voor zover het betreft de BOR III ten aanzien van [minderjarige 1] gaat het hof uit van artikel 1:377a BW. Daarin is bepaald dat een kind recht heeft op omgang met zijn ouders.
In beide gevallen neemt de rechter een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter kan overeenkomstig artikel 1:377a lid 3 BW aan een ouder een tijdelijk verbod opleggen om contact te hebben met het kind.
3.8.3.
Het hof stelt voorop dat er op dit moment geen sprake is van onbegeleid contact. De rechtbank heeft bepaald dat het contact plaatsvindt onder therapeutische begeleiding. Juist tijdens de BOR III kan worden bezien of er weer op een verantwoorde manier contact tot stand gebracht kan worden tussen de vader en de kinderen. Omdat er sprake is van begeleid contact is de veiligheid van de kinderen gewaarborgd. Hoewel de moeder angsten heeft, ziet het hof geen redenen waarom de BOR III niet zou moeten worden uitgevoerd. Daar komt bij dat tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat het advies van de raad is gewijzigd. Waar de raad tijdens de procedure bij de rechtbank zich nog op het standpunt stelde dat er eerst een raadsonderzoek moest plaatsvinden voordat er eventueel contact tussen de vader en de kinderen tot stand kon worden gebracht, acht de raad het op dit moment van belang dat de resultaten van de BOR III worden afgewacht, voordat er eventueel een raadsonderzoek wordt gestart. Alles in ogenschouw nemende, neemt het hof het advies van de raad over en zal het hof de bestreden beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
3.9.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, gelet op de aard van de zaak.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 29 april 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.J.F. Manders, A.M. Bossink en E.M.D.M. van der Linden en is op 9 maart 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.