ECLI:NL:GHSHE:2023:767

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
8 maart 2023
Zaaknummer
20-003528-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijzingsbeslissing naar het gerechtshof Den Haag op grond van artikel 62b RO in een strafzaak

Op 8 maart 2023 heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch een verwijzingsbeslissing genomen in de strafzaak met parketnummer 20-003528-18. Deze beslissing volgde op een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, dat op 25 oktober 2018 was uitgesproken. De verdachte had hoger beroep ingesteld, omdat hij meende ten onrechte te zijn veroordeeld en niet akkoord ging met de opgelegde straf. De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege vermeende vooringenomenheid en schending van de belangen van de verdachte. De zaak omvatte verschillende onderzoeken, waaronder Bottel_Heanor, Apollo, Jonkoping en Zalm.

Tijdens het proces zijn er meerdere regiezittingen geweest, waarbij de verdediging getuigen heeft verzocht te horen, waaronder opsporingsambtenaren en een voormalig officier van justitie. De verdediging heeft herhaaldelijk verzocht om een regiezitting in te plannen en om getuigen te horen, maar deze verzoeken zijn door het hof afgewezen. Op 31 januari 2023 heeft de verdediging opnieuw verzocht om verwijzing van de zaak naar een ander hof, omdat de voormalig officier van justitie inmiddels als raadsheer-plaatsvervanger bij het hof werkzaam was.

De advocaat-generaal heeft op 21 februari 2023 het standpunt van het openbaar ministerie over het verwijzingsverzoek aan het hof en de verdediging toegestuurd. Hoewel de advocaat-generaal de redenen van het verzoek niet steunde, concludeerde hij dat de betrokkenheid van de voormalig officier van justitie bij de zaak een behandeling door een ander gerechtshof wenselijk maakte. Het hof heeft uiteindelijk besloten de zaak te verwijzen naar het gerechtshof Den Haag, om elke schijn van belangenverstrengeling te voorkomen. De beslissing werd genomen door de voorzitter en twee raadsheren, en is op 8 maart 2023 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003528-18
Uitspraak : 8 maart 2023
Verwijzingsbeslissing van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch
genomen in het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 25 oktober 2018, in de strafzaak met parketnummer 02-811160-13 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboortedatum en plaats] ,
wonende te [woonplaats] .
Hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Procesverloop
De eerste zitting in het onderhavige hoger beroep heeft plaatsgevonden op 26 februari 2019, op welke zitting de grieven van de verdachte tegen het vonnis van de rechtbank aan de orde zijn gekomen. De verdachte meent ten onrechte te zijn veroordeeld en is het ook niet eens met de door de rechtbank opgelegde straf. In eerste aanleg is door de verdedigding onder meer aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de strafvervolging van de verdachte, omdat sprake is van een vooringenomenheid bij de politie en het openbaar ministerie en de belangen van de verdachte op grove, onherstelbare wijze zijn geschonden. De verweren van de verdediging zijn gericht tegen de wijze waarop het openbaar ministerie en de opsporingsambtenaren uitvoering hebben gegeven aan het opsporingsonderzoek en de wijze waarop het onderzoeksdossier tegen de verdachte is samengesteld. Het gaat in de onderhavige zaak om de onderzoeken Bottel_Heanor, Apollo, Jonkoping en Zalm.
De eerste regiezitting bij het hof vond plaats op 12 maart 2019, op welke zitting de verdediging heeft verzocht getuigen te horen, waaronder twee opsporingsambtenaren. Het hof heeft het verzoek tot het horen van deze verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] in het belang van de verdediging toegewezen, maar uitsluitend inzake de mogelijke druk die zou zijn uitgeoefend op getuigen om tegen de verdachte (vals) te verklaren en het vermeende geven van adviezen aan getuigen/verdachten om aan strafrechtelijke vervolging te kunnen ontkomen. Bij de raadsheer-commissaris zijn vele getuigen gehoord, onder wie de hiervoor genoemde verbalisanten.
Op latere regiezittingen is van de zijde van de verdediging verzocht om meer opsporingsambtenaren en ook officieren van justitie te horen met betrekking tot het opsporingsonderzoek tegen de verdachte en de wijze waarop het dossier is samengesteld. Zo is op de zitting van 14 april 2020 verzocht [voormalig officier van justitie] , voormalig officier van justitie, te horen. Dit verzoek is door het hof als niet-noodzakelijk afgewezen. Het verzoek is door de verdediging herhaald op de terechtzitting van 23 februari 2022 en door het hof wederom afgewezen.
Bij e-mailbericht d.d. 26 januari 2023 heeft de verdediging het hof gevraagd nogmaals een regiezitting in te plannen, waarop onder meer het verzoek tot het horen van [voormalig officier van justitie] weer aan de orde zal worden gesteld.
Verzoek van de verdediging tot verwijzing
Op de zitting van 31 januari 2023 bij de tweede strafkamer van het hof heeft de verdediging in de zaak met parketnummer 20-002616-20 (onderzoek Tenerife) tegen de verdachte het hof verzocht de zaak zelf niet meer verder te behandelen en op grond van artikel 62b van de Wet op de rechterlijke organisatie (hierna ook: RO) te verwijzen naar een ander hof. Als reden daar voor heeft de verdediging opgegeven dat [voormalig officier van justitie] , om wier verhoor als getuige wordt verzocht in de onderhavige strafzaak, inmiddels als raadsheer-plaatsvervanger werkzaam is bij dit hof. Op de zitting van 31 januari 2023 heeft de tweede strafkamer van het hof bepaald dat het verzoek tot verwijzing in de zaak met parketnummer 20-002616-20 dient te worden beoordeeld door de onderhavige strafkamer, die bekend is met de onderzoeken in de onderhavige strafzaak tegen de verdachte, en het onderzoek in de zaak met parketnummer 20-002616-20 aldus geschorst tot de terechtzitting van de onderhavige strafkamer van 8 maart 2023. Door de tweede strafkamer van dit hof is tevens bepaald dat de zaak met parketnummer 20-002616-20 alsdan – naast de reeds op 8 maart 2023 aangebrachte strafzaken – tegelijk zal worden aangebracht met de zaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] onder de respectievelijke parketnummers 20-002615-20, 20-002482-20 en 20-002606-20, teneinde een gelijktijdige, maar niet gevoegde, behandeling van deze zaken mogelijk te maken.
Nadien heeft de verdediging op 6 februari 2023 ook in de onderhavige strafzaak het verzoek gedaan dat het hof op grond van artikel 62b RO de zaak voor verdere behandeling zal verwijzen naar een ander hof, omdat [voormalig officier van justitie] thans als raadsheer-plaatsvervanger werkzaam is bij dit hof.
Standpunt van de advocaat-generaal
Op 21 februari 2023 heeft advocaat-generaal mr. G.Th. Sta mede namens zijn collega advocaat-generaal L.H.M. Geuns het standpunt van het openbaar ministerie over het verzoek tot verwijzing ex artikel 62b RO aan het hof en de verdediging toegezonden. Het standpunt van de advocaten-generaal is uitgebreid gemotiveerd en komt er kort gezegd op neer dat, alhoewel de advocaten-generaal zich niet achter de redenen van het verzoek scharen, het verwijzingsverzoek van de verdachte moet worden toegewezen omdat het hof, door het werkzaam zijn van [voormalig officier van justitie] binnen het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, zodanig betrokken is (geraakt) bij de zaken tegen de verdachte dat de behandeling door een ander gerechtshof gewenst is.
Beoordeling
Op grond van artikel 62b van de Wet op de rechterlijke organisatie kan het gerechtshof een zaak ter verdere behandeling verwijzen naar een ander gerechtshof, indien naar zijn oordeel door betrokkenheid van het gerechtshof behandeling van die zaak door een ander gerechtshof gewenst is. In het zogeheten “Protocol rechtszaak eigen medewerker gerechtshof ’s-Hertogenbosch” d.d. 30 januari 2020 wordt beschreven in welke gevallen sprake is of kan zijn van “betrokkenheid van het gerechtshof” in de zin van artikel 62b RO. In het protocol wordt ook aangegeven hoe volgens de interne richtlijn dan moet worden gehandeld.
Uitgangspunt van artikel 62b RO is dat iedere schijn van belangenverstrengeling / partijdigheid dient te worden voorkomen. Uit de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II,
2010-2011, 32 891, nr. 3, p. 52-53) blijkt dat ‘betrokkenheid van het gerechtshof’ niet beperkt moet worden uitgelegd. Deze formulering omvat niet alleen gevallen waarin een medewerker van het hof partij of betrokkene bij de zaak is, maar maakt verwijzing ook mogelijk als bijvoorbeeld het hof zelf partij is of als sprake is van een geschil van een advocaat die regelmatig bij het hof pleit voor zijn cliënten en nu een privégeschil heeft. Ook kan sprake zijn van betrokkenheid indien het om een zaak gaat waarin een naaste van een medewerker van het hof partij is of anderszins (bijvoorbeeld als slachtoffer) betrokken is. Het gaat erom of het hof op enigerlei wijze betrokkenheid heeft bij de zaak.
Het hiervoor aangehaalde protocol beschrijft dat onder medewerker van het gerechtshof
’s-Hertogenbosch in ieder geval wordt verstaan: een lid van het bestuur, een raadsheer, een raadsheer-plaatsvervanger, gerechtsambtenaren (in vaste en tijdelijke dienst), een medewerker die bij het hof gedetacheerd is en een stagiaire. Indien een medewerker van het gerechtshof als partij, getuige, verdachte of anderszins betrokken is of wordt bij een rechtszaak die door het gerechtshof wordt behandeld is sprake van een situatie zoals bedoeld in artikel 62b RO. De zaak dient dan te worden verwezen naar het gerechtshof Den Haag.
Het hof stelt vast dat [voormalig officier van justitie] als officier van justitie nauw betrokken is geweest bij het opsporingsonderzoek tegen de verdachte, alsmede dat de grieven van de verdachte zich mede richten tegen de wijze waarop het opsporingsonderzoek heeft plaatsgevonden. De verdediging stelt zich onder meer op het standpunt dat de opsporingsambtenaren - door de verdediging aangeduid als onderzoeksteam Tijgertje - getuigen op ontoelaatbare wijze hebben benaderd en beïnvloed, dat alleen belastende informatie in het strafdossier is opgenomen en dat alle voor de verdachte ontlastende informatie achterwege is gelaten. Tegen deze achtergrond wenst de verdediging [voormalig officier van justitie] als getuige te horen.
In het licht van het vorenstaande en gelet op de omstandigheid dat [voormalig officier van justitie] inmiddels als raadsheer-plaatsvervanger verbonden is aan dit hof, is naar het oordeel van het hof behandeling van de zaak door een ander gerechtshof gewenst. Het hof verwijst de zaak daarom op voet van artikel 62b RO en gelet op onderdeel 4 van het Zaaksverdelingsreglement gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (Staatscourant 2020, nr. 33889) ter verdere behandeling naar het gerechtshof Den Haag.

BESLISSING

Het hof:
Verwijst de zaak ter verdere behandeling naar het gerechtshof Den Haag.
Aldus genomen door:
mr. W.E.C.A. Valkenburg, voorzitter,
mr. S. Riemens en mr. C.P.J. Scheele, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H.M. Vos en mr. V.C. Minneboo, griffiers,
en op 8 maart 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.