ECLI:NL:GHSHE:2023:76

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 januari 2023
Publicatiedatum
16 januari 2023
Zaaknummer
20-001329-20 (OWV)
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel en verbetering uitspraak rechtbank

Op 10 januari 2023 heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 19 juni 2020. In deze zaak ging het om de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij het bedrag werd vastgesteld op € 90.631,78. De betrokkene had hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Tijdens de zitting heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de eerdere uitspraak zou bevestigen, terwijl de verdediging verzocht om niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vordering tot ontneming, of in ieder geval om een aanzienlijke matiging van het bedrag, mede vanwege het tijdsverloop.

Het hof heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, maar heeft wel twee omissies in die uitspraak verbeterd. De eerste omissie betrof een foutieve datum van een vonnis, dat in werkelijkheid op 19 juni 2020 was gewezen en niet op 5 juni 2020. De tweede omissie had betrekking op een onjuiste vermelding van de opbrengst per plant in de kweekruimte, die gecorrigeerd werd van 39,3 gram naar 30 gram. Deze correcties hadden echter geen invloed op de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Het hof heeft ook overwogen dat er geen aanleiding was om het te betalen bedrag te matigen, omdat niet aannemelijk was dat de betrokkene niet in staat zou zijn aan zijn betalingsverplichting te voldoen. Het hof heeft erkend dat het recht op een openbare behandeling binnen een redelijke termijn was geschonden, maar heeft besloten hier geen verdere gevolgen aan te verbinden. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, onder leiding van voorzitter mr. A.C. Bosch, en is op 10 januari 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001329-20 (OWV)
Uitspraak : 10 januari 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 19 juni 2020 op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak met parketnummer 03-702551-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1974,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij uitspraak waarvan beroep is het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vastgesteld op € 90.631,78 en is aan hem de verplichting opgelegd tot betaling aan de staat van het op dat bedrag geschatte voordeel, met bepaling van de duur van de gijzeling als bedoeld in artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering op 365 dagen.
Van de zijde van de betrokkene is tegen voormelde uitspraak hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de betrokkene naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de beroepen uitspraak zal bevestigen.
De verdediging heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Subsidiair is verzocht om een aanzienlijke matiging van het op te leggen bedrag, ook vanwege het tijdsverloop.
Uitspraak waarvan beroep
Het hof verenigt zich met de uitspraak van de rechtbank en met de redengeving waarop deze berust. Wel zal het hof twee omissies in die uitspraak verbeteren, in de navolgende zin.
Verbetering uitspraak rechtbank
Op pagina 2 van de uitspraak van de rechtbank is in de eerste regel van alinea 3.2.1 vermeld dat de betrokkene bij vonnis van de rechtbank d.d. 5 juni 2020 is veroordeeld wegens opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel. Het vonnis is evenwel gewezen op 19 juni 2020, zodat de betreffende datum in de ontnemingsuitspraak in die zin wordt verbeterd.
Op pagina 4 van de uitspraak is in de laatste zin vermeld dat de opbrengst in kweekruimte 2 volgens de tabel in de BOOM-rapportage 39,3 gram per plant is. Hetzelfde getal staat in de tweede regel op pagina 5 van de uitspraak. Gelet op het getal dat is vermeld op pagina 105 van het politiedossier, dat is gebaseerd op de tabel op pagina 107A van dat dossier, wordt 39,3 gram in de uitspraak telkens verbeterd in: 30 gram. Dit heeft overigens geen gevolgen voor de schatting van de hoogte van het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel, omdat in de berekening daarvan kennelijk wel is uitgegaan van 30 gram opbrengst per plant in kweekruimte 2.
Op te leggen betalingsverplichting
Van de zijde van de betrokkene is ter terechtzitting in hoger beroep verzocht om het aan de staat te betalen geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel te matigen. Het hof ziet daar evenwel geen aanleiding toe omdat, gelet op het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, niet aannemelijk is geworden dat de betrokkene thans of op enig moment alsnog niet in staat zou zijn aan zijn betalingsverplichting te voldoen, mede gelet op de geldende verjaringstermijn voor de tenuitvoerlegging van deze betalingsverplichting ingevolge artikel 76 juncto artikel 70 van het Wetboek van Strafrecht, terwijl het openbaar ministerie gedurende die termijn onbeperkt uitstel van betaling kan verlenen en betaling in termijnen kan toestaan.
Wat betreft het tijdsverloop overweegt het hof dat in de onderhavige ontnemingszaak, evenals in de strafzaak met parketnummer 20-001328-20, het in artikel 6 EVRM bedoelde recht van de betrokkene op een openbare behandeling van de ontnemingszaak binnen een redelijke termijn is geschonden. Met die schending is door het hof rekening gehouden in de strafzaak, doordat de aan de betrokkene als verdachte op te leggen straf is verminderd. Om die reden zal het hof in de ontnemingszaak volstaan met de constatering dat in hoger beroep sprake is geweest van een schending van de redelijke termijn en daar geen verdere gevolgen aan verbinden.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt de uitspraak waarvan beroep, met in achtneming van het bovenstaande.
Aldus gewezen door:
mr. A.C. Bosch, voorzitter,
mr. A.J.M. van Gink en mr. G.C. Bos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H.M. Vos, griffier,
en op 10 januari 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. G.C. Bos is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.