ECLI:NL:GHSHE:2023:739

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 maart 2023
Publicatiedatum
7 maart 2023
Zaaknummer
20-002563-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor het telen van hennep en diefstal van elektriciteit

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte voor het telen van hennep en diefstal van elektriciteit. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk telen van 370 hennepplanten in een pand in Tilburg en het illegaal afnemen van elektriciteit. De feiten vonden plaats op 27 mei 2019, toen de brandweer een brand in de loods ontdekte en daarbij een hennepkwekerij aantrof. De verdachte werd eerder vrijgesproken van de hoofdtenlastelegging, maar de politierechter had hem wel veroordeeld voor de subsidiaire feiten. In hoger beroep heeft het hof de eerdere uitspraak vernietigd en de verdachte alsnog schuldig bevonden aan de primair tenlastegelegde feiten. Het hof legde een taakstraf op van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij voor de illegaal afgenomen elektriciteit. Het hof overwoog dat de verdachte met zijn handelen een aanzienlijke bijdrage heeft geleverd aan de illegale drugshandel en dat zijn gedrag ernstige maatschappelijke gevolgen heeft.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002563-21
Uitspraak : 3 maart 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 21 oktober 2021, onder parketnummer 02-007661-20 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteplaats] ) op [geboortedag] 1972,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter de verdachte van het onder feit 1 primair en feit 2 primair tenlastegelegde vrijgesproken. De politierechter heeft het onder feit 1 subsidiair en feit 2 subsidiair tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als:
  • ‘medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod’ (feit 1) en
  • ‘medeplichtigheid aan diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking’ (feit 2),
de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem bij verstek veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 1 jaar. De politierechter heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] toegewezen tot een bedrag van
€ 3.284,83 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij is in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman van de verdachte heeft integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de raadsman bepleit om de overschrijding van de redelijke termijn te compenseren in de strafmaat in die zin dat het hof toepassing geeft aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, dan wel de overschrijding compenseert in de op te leggen straf. Met betrekking tot de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij heeft de raadsman bepleit dat het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal verklaren in de vordering, omdat deze een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, dan wel deze als ongegrond af te wijzen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 27 mei 2019 te Tilburg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres 2] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 370 hennepplanten, althans een (groot) aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) op of omstreeks 27 mei 2019 te Tilburg met elkaar, althans één van hen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan [adres 2] , een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 370 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte op of omstreeks 27 mei 2019 te Tilburg, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen;
2.
hij op of omstreeks 27 mei 2019 te Tilburg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een (grote) hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde] , heeft weggenomen met het oogmerk om die/het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen (grote) hoeveelheid elektriciteit onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling kon of mocht leiden:
dat een of meer onbekend gebleven personen op 27 mei 2019 te Tilburg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een elektriciteitswerk heeft/hebben weggenomen een (grote) hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan een of meer onbekend gebleven personen en/of zijn mededader(s) en/of aan verdachte, waarbij een of meer onbekend gebleven personen en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking, tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte op 27 mei 2019 te Tilburg, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen het pand alwaar zich voornoemd elektriciteitswerk zich bevond voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen, althans (onder) te verhuren.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. Het hof overweegt in dat verband in het bijzonder het volgende. In het bij inleidende dagvaarding onder feit 1 tenlastegelegde staat vermeld “ [adres 2] ”. Tegen de achtergrond van het procesdossier kan het tenlastegelegde evenwel op niets anders betrekking hebben dan op het verwijt dat de verdachte in een pand aan [adres 2] opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een (grote) hoeveelheid hennep, dan wel dat hij bij het plegen van dat feit opzettelijk behulpzaam is geweest. Het hof zal daarom de tenlastelegging verbeterd lezen en in de tenlastelegging voor “ [adres 2] ” de woorden “ [adres 2] ” in de plaats stellen. De verdachte is door de in de tenlastelegging aangebrachte verbetering blijkens het verloop van het onderzoek ter terechtzitting niet geschaad in zijn verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 primair en feit 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 27 mei 2019 te Tilburg opzettelijk heeft geteeld in een pand aan [adres 2] een hoeveelheid van in totaal 370 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij op 27 mei 2019 te Tilburg een hoeveelheid elektriciteit, die toebehoorde aan [benadeelde] , heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen hoeveelheid elektriciteit onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant, District Hart van Brabant, Basisteam Tilburg-Centrum, op ambtsbelofte opgesteld door verbalisant [verbalisant 1] , hoofdagent van politie, registratienummer PL2000-2019267894, gesloten d.d. 12 november 2019, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 72.
1.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 juni 2019 (pg. 12-14), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
p. 12
Op maandag 27 mei 2019 kreeg ik te horen van verbalisant [verbalisant 2] dat er die ochtend vroeg, omstreeks 03.00 uur, een brand was geweest in een loods aan [adres 2] . Bij de bluswerkzaamheden werd door de brandweer geconstateerd dat er een hennepkwekerij aanwezig was in de loods. Later bleek dat in de grote loods die voor de uitgebrande loods stond een tweede hennepkwekerij aanwezig was.
OMSCHRIJVING PAND
De loodsen aan de [adres 2] waar de hennepkwekerijen in waren aangetroffen, betroffen het adres [adres 2] . Deze loodsen liggen achter het bedrijf [bedrijf 1] gevestigd aan [adres 2] . Via een oprit komt men bij de achtergelegen loods, [adres 2] .
De loods was onderverdeeld in meerdere ruimtes. Via een deur in een grote garagedeur kwam men in een eerste ruimte. Rechts naast deze ruimte bevond zich een toiletgroep. Daarnaast aan de rechterzijde bevond zich een kantine met daarin een keukenblok. In deze ruimte werd later een Co2 booster (Hotbox) aangetroffen, die middels een flexibele slang verbonden was aan de ruimte waarin de tweede hennepkwekerij werd aangetroffen. Aan de linkerzijde bevond zich een meterkast, daarin bleken later (illegaal) zwaardere zekeringen in gezet te zijn. Achterin de ruimte bevond zich een grote schuifdeur naar een achtergelegen ruimte. Daar bleek later de tweede hennepkwekerij te zijn opgebouwd.
p. 13
Links van de ruimte was een doorgang naar een grote loods, welke gevuld was met
diverse goederen en spullen. Achterin deze ruimte (grote loods) was rechts een deur
naar de eerder genoemd ruimte waar de tweede hennepkwekerij zich bevond. In de ruimte was een hok gebouwd middels isolatiedakplaten, waarin zich de hennepkwekerij bevond. Buiten dit hok hing aan de muur een groot schakelbord. Van daaruit liepen er 11 elektra draden naar de tweede hennepkwekerij en ook middels gaten door de muren, via de grote loods, naar buiten waar de eerste hennepkwekerij in de aanbouw zich bevond. Dat betrof de hennepkwekerij die in de nacht ervoor in een brand vernietigd was. Op het schakelbord hingen 37 transformatoren.
Rondom het hok liepen diverse flexibele luchtslangen die gekoppeld waren aan
slakkenhuizen (ventilatoren). Aan een zijde stond een slakkenhuis die de lucht
aanzoog vanuit de naast gelegen kantine. Direct voor de luchtslang die van daaruit
liep stond een Co2 booster (Hotbox). Aan de zijde waar het schakelbord hing/stond een collie met daarop 2 slakkenhuizen, deze voerde de lucht vanuit de hennepkwekerij af via luchtslangen naar het dak van de loods. In de hennepkwekerij waren de afvoer luchtslangen aangesloten op 4 koolstoffilters.
HENNEPKWEKERIJ
Ik trof in de kweekruimte (van de tweede hennepkwekerij) het volgende aan:
- In totaal stonden er 370 hennepplanten, die ongeveer 80 centimeter groot waren.
- De plantenbakken waren gevuld met potgrond waarin perliet was vermengd.
- Op de vloer was middels een zeil een kweekbak gerealiseerd.
- De bewatering van de hennepplanten werd geregeld middels een watervat en een
dompelpomp.
- In totaal hingen er in de kweekruimte 35 armaturen met daarin 35
assimilatielampen.
- In totaal hingen in de kweekruimte 4 koolstoffilters.
- In de ruimte werden 4 plastic ventilatoren aangetroffen.
- De luchtverversing en luchtafvoer werd geregeld door een aan- en
afzuiginstallatie.
VASTSTELLING HENNEP
Ik constateerde op grond van mijn kennis en ervaring dat de planten in de
kweekruimten hennepplanten waren. Ik herken dit aan de geur, kleur en [de] uiterlijke kenmerken van het blad.
STROOMVOORZIENING
De stroomvoorziening van de hennepkwekerij is onderzocht door [medewerker] ,
fraude-inspecteur bij netwerkbeheerder [benadeelde] , in aanwezigheid van mij. Hierbij
werd geconstateerd dat de stroomvoorziening ten behoeve van de hennepkwekerij
illegaal werd afgenomen.
2.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 27 mei 2019 (pg. 5-7), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [betrokkene 3] :
p. 6
Ik ben de eigenaar van [bedrijf 1] , gelegen aan [adres 2] . Het volledige perceel en pand is van mij. Ik verhuur de ruimte aan de achterzijde. Deze ruimte grenst aan de ruimte van mijn bedrijf, [bedrijf 1] . De ruimtes zijn fysiek afgesloten. Tot maart 2018 verhuurde ik die ruimte aan “ [betrokkene 1] ”. Toen [betrokkene 1] uit de ruimte/pand ging, stelde hij een nieuwe huurder voor. Hij bracht mij in contact met [verdachte] . [verdachte] huurde vrijwel direct de ruimte. Die zit er dus sinds maart 2018.
Sindsdien wordt iedere eerste van de maand het huurbedrag betaald. Dit wordt
contant afgeleverd bij mij. Het bedrag bedraagt € 1.512.50. Het geld werd door verschillende mensen gebracht, voornamelijk [verdachte] zelf en de laatste maanden werd het geld door de zoon van [betrokkene 1] , de eerdere huurder, gebracht. Ik zag nooit mensen in die ruimte.
p. 7
Ik heb een beveiligingscamera hangen, die filmt de oprit. Dus ook naar de verhuurde ruimte toe. De camera neemt op bij beweging.
3.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 november 2019 (pg. 29), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Op donderdag 13 juni 2019 bekeek ik, verbalisant [verbalisant 1] , de camerabeelden die
waren veiliggesteld. Het betreft de beelden van camera 6 die hangt bij het bedrijf [bedrijf 1] gevestigd aan [adres 2] .
Deze camera staat aan de zijkant van het bedrijfspand gericht op de doorgang langs
het pand naar het achter gelegen terrein. Dat is de doorgang naar het achtergelegen
terrein en de aan de heer [verdachte] verhuurde bedrijfsruimte.
Op de beelden is te zien dat er op zondag 26 mei 2019 omstreeks 12.51 uur twee personen kort achter elkaar het terrein op komen lopen. Ik had eerder van de eigenaar de heer [betrokkene 3] begrepen dat hij op de beelden gezien had dat de huurder, [verdachte] , op het terrein was geweest.
4.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5, van het Wetboek van Strafvordering (pg. 16-21), te weten een huurovereenkomst winkelruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW, voor zover inhoudende:
p. 17
Huurovereenkomst
[bedrijf 1] B.V, ten deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door haar bestuurder [betrokkene 3] Holding B.V.;
verder te noemen: ‘de verhuurder’;
en
[bedrijf 2] . KVK-nummer [kvk-nummer] ten deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door haar bestuurder [verdachte] ;
verder te noemen: ‘de huurder’;
p. 18
Verhuurder verhuurt aan huurder een gedeelte van het bedrijfsterrein met opstal, gearceerd op de aan deze overeenkomst gehechte bijlage, gelegen aan [adres 2]
De aanvangshuurprijs per 1 april 2018 bedraagt op jaarbasis € 15.000 exclusief omzetbelasting, te voldoen in twaalf gelijke maandelijkse termijnen bij vooruitbetaling te voldoen
Ingangsdatum 1 april 2018
Aldus ondertekend te Tilburg, op 12 april 2018.
Verhuurder: Huurder:
[bedrijf 1] , [bedrijf 2] ,
namens deze [betrokkene 3] namens deze [verdachte]
[handtekening] [handtekening]
5.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 22 augustus 2019 (pg. 33-34), met bijlagen (pg. 35-55), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [aangever] , namens het slachtoffer [benadeelde] :
p. 33
Mijn naam is [aangever] en ik ben als medewerker beheersen
netverlies werkzaam bij [benadeelde] Ik ben gerechtigd tot het doen van aangifte.
Op 27 mei 2019 werd geconstateerd dat er een illegale aansluiting na de hoofdbeveiliging was gemaakt op het adres [adres 2] . Tevens waren de hoofdzekeringen verzwaard, waardoor er meer vermogen beschikbaar was dan contractueel overeengekomen was. Hierdoor werd stroom voor dit pand afgenomen welke niet geregistreerd werd.
p. 36
Uit onderzoek bleek dat er een illegale aansluiting na de hoofdbeveiliging was gemaakt in de hoofdaansluitkast. Er was een illegale elektriciteitskabel aangelegd die buiten de elektriciteitsmeter om liep naar de elektrische installatie in het betreffende pand en [deze] voorzag de aangesloten installatie van elektriciteit. Om deze aftakking te kunnen realiseren is het noodzakelijk geweest dat het door [benadeelde] verzegelde deksel van de hoofdaansluitkast gedemonteerd is of is geweest. De door [benadeelde] aangebrachte zegels zijn dus verwijderd, vervangen en of gemanipuleerd.
6.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 24 september 2019 (pg. 56-60), met bijlagen (pg. 61-69), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :
p. 56
Dit verhoor is opgebouwd middels de vraag/antwoord/opmerking- methode.
V = Vraag verbalisant(-en)
A = Antwoord verdachte
0 = Opmerking verbalisant(-en)
p. 58
V: Wat is uw netto inkomen per maand?
A: Ongeveer 3000,- à 3500,- euro, netto per maand.
V: Uit onderzoek is gebleken dat u bedrijfsruimte huurt aan de [adres 2]
in Tilburg. Klopt dat?
A: Ja
V: Sinds wanneer huurt u daar bedrijfsruimtes?
A: Sinds vorig jaar, april 2018.
p. 59
V: Wat betaalt u aan huur voor de ruimte?
A: Dat is € 1.510,00 per maand.
7.
Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, derde meervoudige kamer voor strafzaken, van 17 februari 2023, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :
U, jongste raadsheer, vraagt mij hoe vaak ik in de loods kwam. Ik antwoord één keer per week of om de twee weken.
8.
Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, derde meervoudige kamer voor strafzaken, van 1 november 2022, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :
De voorzitter laat mij een foto zien. Ik herken mijzelf op de foto [hof: dit betreft een screenshot van de camerabeelden als vermeld in bewijsmiddel 3, opgenomen op dossierpagina 30]
9.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5, van het Wetboek van Strafvordering (pg. 24), te weten een Overzicht van wijzigingen -

KvK-nummer [kvk-nummer] van de Kamer van Koophandel, voor zover inhoudende:

Gegevens Enig aandeelhouder
Betreft inschrijving van [bedrijf 2] . , KvK-nummer [kvk-nummer]
Datum in functie 06-06-2017
Naam [verdachte]
Geboortedatum [geboortedag] 1972
Geboorteplaats [geboorteplaats]
Geboorteland Turkije
Gegevens Bestuurder
Betreft inschrijving van [bedrijf 2] . , KvK-nummer [kvk-nummer]
Datum in functie 06-06-2017
Statutaire titel Algemeen directeur
Naam [verdachte]
Bevoegdheid Algemeen directeur Alleen/zelfstandig bevoegd
10.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5, van het Wetboek van Strafvordering (pg. 61), te weten een Uittreksel Handelsregister Kamer van Koophandel, voor zover inhoudende:
Onderneming
Handelsnaam [bedrijf 3]
Startdatum onderneming 01-03-2018 (datum registratie: 28-02-2018)
Bezoekadres [adres 3]
Eigenaar
Naam [verdachte] , [verdachte]
Geboortedatum en -plaats [geboortedag] 1972, [geboorteplaats] , Turkije
Datum in functie 01-03-2018 (datum registratie 28-02-2018)
11.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5, van het Wetboek van Strafvordering (pg. 26), te weten een kwitantie d.d. 1 maart 2019, voor zover inhoudende:
[bedrijf 1]
[adres 2] , Rekening voor: [verdachte] ,
[adres 2]
01-03-2019
Huur voor de maand maart
[betaald contant] € 1512,50
12.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5, van het Wetboek van Strafvordering (pg. 27), te weten een kwitantie d.d. 1 april 2019, voor zover inhoudende:
[bedrijf 1]
[adres 2] , Rekening voor: [verdachte] ,
[adres 2]
01-04-2019
Huur voor de maand april
[betaald contant] € 1512,50
13.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5, van het Wetboek van Strafvordering (pg. 28), te weten een kwitantie d.d. 1 mei 2019, voor zover inhoudende:
[bedrijf 1]
[adres 2] , Rekening voor: [verdachte] ,
[adres 2]
01-05-2019
Huur voor de maand mei
[betaald contant] € 1512,50
Bewijsoverwegingen
I.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
II.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep – op de gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – integrale vrijspraak bepleit. Daartoe is in de kern aangevoerd dat het gedeelte van het pand aan [adres 2] waarin de hennepkwekerijen waren gevestigd, door de verdachte werd onderverhuurd aan een derde, te weten [betrokkene 2] . De verdachte had op geen enkele wijze bemoeienis met de kwekerij(en), noch kwam de verdachte in het verhuurde gedeelte van het pand. Derhalve had hij geen wetenschap van de hennepkwekerij(en), noch van de omstandigheid dat de stroom illegaal werd afgenomen. Bij die stand van zaken schiet het bewijs voor het tenlastegelegde tekort en dient de verdachte te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit de bewijsmiddelen en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep komt naar voren dat op 27 mei 2019 2:46 uur is gemeld dat brand is uitgebroken in een loods op het perceel aan [adres 2] . Bij aankomst van de brandweer en de politie wordt geconstateerd dat in de loods een hennepkwekerij is opgezet. Na het blussen van de brand wordt in de (hoofd)loods een tweede, in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen met een teelt van 370 hennepplanten van ongeveer 80 centimeter hoog. Door de politie en een fraude-expert van netbeheerder [benadeelde] wordt vastgesteld dat in de hoofdaansluitkast in de loods een illegale aftakking is gemonteerd, waarop de elektrische apparatuur ten behoeve van de hennepkwekerijen is aangesloten. Met behulp van die vertakking wordt de elektriciteit illegaal afgenomen.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk telen van 370 hennepplanten in het pand aan [adres 2] en of de verdachte illegaal (een hoeveelheid) stroom heeft weggenomen, zoals de verdachte onder feit 1 en feit 2 telkens primair wordt verweten. Naar het oordeel van het hof luidt het antwoord op deze beide vragen bevestigend en daartoe overweegt het hof als volgt.
Het hof stelt voorop dat de verdachte – via zijn bedrijf “ [bedrijf 2] ”, waarvan de verdachte enig aandeelhouder en bestuurder was – per 1 april 2018 het perceel aan [adres 2] inclusief opstallen, huurde. Het hof stelt aan de hand van de tot het bewijs gebezigde kwitanties voorts vast dat de huurpenningen voor de drie maanden voorafgaand aan de maand waarin de hennepkwekerij is aangetroffen, contant door (of namens) de verdachte zijn voldaan. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij wekelijks dan wel tweewekelijks in de loods aanwezig was. Op de vraag wanneer hij voor het laatst in de loods is geweest, heeft de verdachte zich beroepen op zijn zwijgrecht. Op camerabeelden van het bedrijf [bedrijf 1] , dat gevestigd is op het naastgelegen perceel [adres 2] , is evenwel waargenomen dat de verdachte op 26 mei 2019, omstreeks 12:51 uur, en aldus (enkele) uren voor de ontdekking van de hennepkwekerij in de nacht van 27 mei 2019, bij de loods aanwezig is geweest. Getuige [medeverdachte] , eigenaar van het perceel [adres 2] , heeft verklaard dat hij buiten de verdachte, geen andere personen bij de loods heeft gezien.
Naar het oordeel van het hof wijzen de bewijsmiddelen aldus in de richting van de verdachte als zijnde degene die de hennepkwekerij heeft geëxploiteerd en ten behoeve daarvan elektriciteit heeft gestolen.
Tegen de achtergrond van de uit de bewijsmiddelen naar voren komende feiten en omstandigheden, is het hof van oordeel dat het door en namens de verdachte geschetste alternatieve scenario, - kort gezegd - inhoudende dat het gedeelte van de loods waarin de hennepkwekerij is aangetroffen door de verdachte werd onderverhuurd, niet aannemelijk is geworden. De door de verdediging, ter nadere onderbouwing van het alternatieve scenario ingebrachte huurovereenkomst, leidt niet tot een ander oordeel. In dit verband wijst het hof in het bijzonder op de volgende feiten en omstandigheden:
- de huurovereenkomst [1] vermeldt als naam van de verhuurder “ [bedrijf 4] .” Het bedrijf van de verdachte, als vermeld op de huurovereenkomst met [betrokkene 3] , luidt evenwel: “ [bedrijf 2] . ”;
  • de huurovereenkomst vermeldt als naam van de (vertegenwoordiger van de) huurder “ [betrokkene 2] ”, de overeenkomst is echter ondertekend door “ [naam] ”;
  • de verdachte heeft verklaard dat hij een gedeelte van de loods verhuurde en dat het overige gedeelte bij hem als opslagruimte in gebruik was. De overeenkomst bevat evenwel – anders dan is te doen gebruikelijk – geen enkele beschrijving en/of afbakening van het verhuurde;
  • de overeenkomst vermeldt een huurprijs van € 650,00. De verdachte heeft daarentegen bij de politie verklaard dat [betrokkene 2] een bedrag betaalde van € 700,00
  • de huurovereenkomst bepaalt dat de huurpenningen maandelijks op de bankrekening van de verdachte worden betaald, doch door de verdachte zijn geen enkele betalingsbewijzen en/of bankafschriften geproduceerd;
  • de verdachte heeft verklaard dat de aanvang van de huurperiode samenvalt met de oprichtingsdatum van zijn kledingreparatiewinkel. Blijkens het uittreksel van de Kamer van Koophandel is die onderneming gestart op 1 maart 2018; de overeenkomst vermeldt echter als aanvangsdatum van de verhuur 1 augustus 2018;
  • door het hof gevraagd om nadere informatie te verschaffen omtrent [betrokkene 2] en/of om een beschrijving van [betrokkene 2] te geven, bleek de verdachte daartoe niet in staat, dan wel daartoe onwillig.
Voormelde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, voeren het hof tot de conclusie dat de huurovereenkomst, die door de verdachte is overgelegd niet overeenkomstig de werkelijkheid is. Het hof stelt het alternatieve scenario van de verdediging daarom als onaannemelijk terzijde. Bij dit oordeel heeft het hof eveneens de verklaring van de verdachte betrokken, inhoudende dat hij de loods op het perceel [adres 2] huurde om daarin goederen bestemd voor zijn kledingreparatiebedrijf op te slaan.
Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte ten aanzien van de vraag waarom hij een opslagloods huurde in Tilburg, op hemelsbreed ruim 100 kilometer afstand van zijn bedrijf in Velzen-Noord, geen enkele aannemelijke en/of steekhoudende verklaring gegeven. Ook de omstandigheid dat de verdachte voor de huur van de loods een huurprijs van € 1.512,50 per maand betaalde – zijnde ongeveer de helft van zijn maandelijkse inkomen van
€ 3.000,00 à € 3.500,00 – kan het hof niet rijmen met de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring van de verdachte, inhoudende dat het kledingreparatiebedrijf in economisch zwaar weer verkeerde. De verdachte heeft voorts verklaard dat de huurovereenkomst voor de loods op naam is gesteld van zijn vastgoedbedrijf “ [bedrijf 2] ” omdat het kledingreparatiebedrijf ten tijde van het sluiten van de huurovereenkomst op 18 april 2018 nog niet was opgericht. Uit het tot het bewijs gebezigde uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt evenwel dat het kledingreparatiebedrijf op 28 februari 2018 is geregistreerd. Derhalve stelt het hof vast dat de verklaring van de verdachte op dit punt strijdig is met de bewijsmiddelen, alsook met zijn eerder bij de politie afgelegde verklaring, inhoudende dat hij het kledingreparatiebedrijf vanaf maart 2018 heeft. De keuze om de huurovereenkomst op naam van [bedrijf 2] te stellen, bevreemdt het hof te meer, daar de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat [bedrijf 2] een ‘niet-actieve’ B.V. betreft zonder enige economische activiteiten.
Op grond van het voorgaande stelt het hof vast dat verdachte wisselend en tegenstrijdig heeft verklaard, waarbij het hof de verklaring van de verdachte – in aanmerking genomen dat deze niet goed is te verenigen met de inhoud van de bewijsmiddelen – ongeloofwaardig acht. Tegen de achtergrond van het geheel aan voormelde feiten en omstandigheden en daarbij in het bijzonder in aanmerking genomen dat uit het verhandelde ter terechtzitting en het procesdossier op geen enkele wijze is gebleken van de betrokkenheid van (een) (of meer) ander(e) perso(o)n(en), kan het naar het oordeel van het hof dan ook niet anders zijn dan dat het (enkel) de verdachte is geweest die in de tenlastegelegde periode 370 hennepplanten heeft geteeld en ten behoeve daarvan illegaal elektriciteit heeft afgenomen. Van de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking is bij gebrek aan betrokkenheid van (een) (of meer) ander(e) perso(o)n(en) niet gebleken, zodat het hof de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging zal vrijspreken.
Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van hetgeen hiervoor is overwogen en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 primair en feit 2 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder feit 1 primair bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
Het onder feit 2 primair bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk telen van een hoeveelheid van 370 hennepplanten, waarbij hij tevens ten behoeve van de hennepteelt de elektriciteit illegaal heeft afgetapt. Met zijn handelen heeft de verdachte een niet te onderschatten bijdrage geleverd aan de productie van softdrugs. Deze productie houdt immers de illegale handel in softdrugs in stand en veroorzaakt bovendien allerlei maatschappelijk ongewenste effecten. Daarnaast is wetenschappelijk aangetoond dat het frequent gebruik van softdrugs de volksgezondheid kan schaden, met name waar het psychische aandoeningen betreft. Voorts heeft de verdachte – door buiten de meter om elektriciteit weg te nemen – inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van [benadeelde] De diefstal van elektriciteit gaat bovendien gepaard met een verhoogd risico op brandgevaar. Dat dit risico alles behalve denkbeeldig is, heeft zich in deze zaak uitgewezen, nu in de loods waarin een hennepkwekerij was opgezet brand is uitgebroken. De verdachte heeft zich van de negatieve gevolgen van zijn handelen onvoldoende rekenschap gegeven en heeft met zijn strafbare handelen, uitsluitend met het oog op persoonlijk financieel gewin, de instandhouding van het criminele drugscircuit bevorderd. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 29 december 2022, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk ter zake van strafbare feiten is veroordeeld. Daaronder bevinden zich twee veroordelingen voor het overtreden van de Opiumwet, zij het geruime tijd geleden, zodat het hof met deze omstandigheid niet in strafverzwarende zin rekening zal houden.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij momenteel werkloos is en bezig is met behalen van zijn groot rijbewijs.
Al het voorgaande afwegende acht het hof in beginsel oplegging van een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden.
Met betrekking tot het procesverloop in deze zaak overweegt het hof evenwel nog het volgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld, alsmede dat de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaren nadat hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn in de fase van eerste aanleg is overschreden. De redelijke termijn in eerste aanleg is aangevangen op 24 september 2019, te weten de dag waarop de verdachte voor de eerste keer bij de politie is verhoord. De politierechter heeft op 21 oktober 2021 vonnis gewezen. Derhalve is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van 1 maand, terwijl van bijzondere omstandigheden die deze termijnoverschrijding rechtvaardigen niet is gebleken. Het hof zal deze overschrijding ten faveure van de verdachte verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat het hof de op te leggen taakstraf zal matigen met 20 uren.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof aan de verdachte een taakstraf zal opleggen voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, alsmede een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Met oplegging van deze gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 5.319,67, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is ter terechtzitting in eerste aanleg verminderd tot een bedrag van
€ 4.874,63. De vordering heeft betrekking op illegaal afgenomen elektriciteit, administratiekosten, kosten voor inspectie en netwerkkosten.
De politierechter heeft de vordering bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.284,83 en dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 mei 2019. Voor het overige heeft de politierechter de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de vordering in hoger beroep te handhaven.
De verdediging heeft bepleit dat de omvang van de schade niet kan worden vastgesteld omdat de elektriciteit buiten de meter om is weggenomen. Nu bovendien één kwekerij nog in de aanbouwfase verkeerde, is de vordering in de visie van de verdediging niet eenvoudig van aard en vormt deze een onevenredige belasting van het strafgeding.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde] als gevolg van het bewezenverklaarde feit rechtstreeks materiële schade heeft geleden, welk bedrag op basis van de aangetroffen en één eerdere oogst wordt begroot op € 3.284,83. Het hof stelt vast dat de vordering tot schadevergoeding in zoverre onvoldoende door de verdediging is betwist. Het hof is aldus van oordeel dat het gevorderde bedrag aan materiële schadevergoeding tot een bedrag van € 3.284,83, voor toewijzing gereed ligt. De benadeelde partij kan in het overige deel van haar vordering thans niet worden ontvangen en zal mitsdien daarin niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan de benadeelde partij slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht ziet hof geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 mei 2019, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de in het meest ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde] is toegebracht tot een bedrag van € 3.284,83. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. De enkele opmerking van de verdediging dat de verdachte het financieel zwaar heeft, leidt niet tot een ander oordeel. De stelling van de verdediging is niet onderbouwd en naar het oordeel van het hof weegt het belang van de benadeelde partij zwaarder. Het hof zal bij de oplegging van de maatregel bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder feit 1 primair en feit 2 primair tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder feit 1 primair en feit 2 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder feit 2 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.284,83 (zegge: drieduizend tweehonderdvierentachtig euro en drieëntachtig cent)aan materiële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder feit 2 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 3.284,83 (zegge: drieduizend tweehonderdvierentachtig euro en drieëntachtig cent)materiële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente van 27 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 42 (tweeënveertig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat der Nederlanden niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. S. Taalman, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. A.J. Henzen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.S. Vos, griffier,
en op 3 maart 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Taalman voornoemd is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.p. 65-68 dossier
2.p. 59 dossier