Uitspraak
[minderjarige](hierna: [minderjarige] ) geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI),
hierna te noemen: de pleegmoeder.
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.
5.De beschikking d.d. 21 april 2022
- Welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, zijn niet in de voorgaande vraag aan de orde gesteld en zijn wel van belang om in de rapportage en het advies van de raad te vermelden?
6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
7.De verdere beoordeling
Een eventuele gezagsbeëindiging van de moeder is op dit moment niet aan de orde. De GI heeft tijdens het raadsonderzoek aangegeven dat wanneer de moeder het eenhoofdig gezag behoudt en de afspraken over de omgangsregeling met de vader goed verlopen, er wellicht toegewerkt zou kunnen worden naar het vrijwilliger kader. De raad en de GI zijn van mening dat wanneer de ouders gezamenlijk worden belast met het gezag over [minderjarige] , een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing nodig blijven voor [minderjarige] .
De bezwaren die de raad heeft tegen het gezamenlijk gezag zijn onvoldoende onderbouwd. De opmerking van de vader dat hij liever zou zien dat [minderjarige] in een neutraal pleeggezin wordt geplaatst, moet worden gezien in de context van de situatie destijds: de vader had toen geen contact met de pleegmoeder en de moeder kon bij wijze van spreken wel wanneer zij wilde bij de pleegmoeder, haar zus, langsgaan. Inmiddels heeft de vader contact met de pleegmoeder en is de omgang tussen hem en [minderjarige] uitgebreid. De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat hij in beginsel van mening is dat een kind bij zijn of haar vader of moeder hoort te wonen. Omdat de omgang met [minderjarige] nog wisselend verloopt en nog wordt opgebouwd, kan de vader er op dit moment echter niet 24/7 voor [minderjarige] zijn. [minderjarige] zit dan ook beter op haar plek bij de pleegouders en de vader berust in deze plaatsing.
De vader ziet niet in hoe gezamenlijk gezag voor [minderjarige] te verwarrend of belastend zou zijn. De moeder kan begeleiding en hulp ontvangen om te voorkomen dat haar problematiek door [minderjarige] wordt gedragen. Dat de moeder niet kan of wil communiceren met de vader mag nooit een reden zijn om de vader het gezag te onthouden.
Zoals de raad terecht heeft vastgesteld is de vader betrouwbaar, zet hij zich in en hij laat het vertrouwen van [minderjarige] groeien en geeft hij haar de tijd. De uitspraak van de vader dat het niet hebben van gezag gevolgen kan hebben voor het contact met [minderjarige] , wordt uit zijn verband getrokken. De procedures kosten de vader veel energie. Doordat hij niet of nauwelijks betrokken wordt is het voor de vader moeilijk om aansluiting bij [minderjarige] te vinden en het contact goed vorm te geven. Zijn opmerking is dan ook een noodkreet om hem op de juiste wijze te betrekken en informeren.
De moeder kan de vader niet volgen in zijn verzoek om informatie vanuit de moeder. De vader ziet [minderjarige] vaker dan de moeder haar ziet. De moeder kan de vader dan ook niet meer vertellen dan hij al weet. De moeder heeft al meermaals bij de instanties aangegeven dat de vader dezelfde informatie mag krijgen over [minderjarige] als die de moeder ook heeft. De moeder kan en wil niet rechtstreeks met de vader communiceren. Op advies van de GI neemt de moeder binnenkort wel deel aan een gesprek met (onder andere) de vader en de GI via Teams.
De plaatsing van [minderjarige] bij pleegouders heeft rust gebracht. De situatie is op dit moment dermate stabiel dat de plaatsing van [minderjarige] bij de pleegouders volgens de raad en de GI mogelijk in een vrijwillig kader kan worden gecontinueerd. Het is echter gebleken dat er al heel lang sprake is van een situatie waarin de ouders niet met elkaar kunnen communiceren en samenwerken. Wanneer de vader gezamenlijk met de moeder wordt belast met het gezag over [minderjarige] , is te voorzien dat daardoor de besluitvorming over belangrijke zaken aangaande [minderjarige] stagneert of wordt bemoeilijkt, hetgeen niet in haar belang is. [minderjarige] heeft belang bij rust en continuïteit. Daar komt nog bij dat de raad en de GI voorzien dat bij gezamenlijk gezag voortzetting van de plaatsing van [minderjarige] in het vrijwillig kader niet meer mogelijk wordt, hetgeen evenmin in het belang van [minderjarige] is. Het hof kan dit standpunt van de GI en de raad volgen. In dat kader heeft de raad terecht opgemerkt dat van de pleegmoeder niet verwacht kan worden dat zij in het geval van gezamenlijk gezag wordt geconfronteerd met twee ouders die niet communiceren en samenwerken. Dit terwijl er op dit moment sprake is van een stabiele en goedlopende plaatsing van [minderjarige] bij de pleegouders en er een goede samenwerking is tussen de pleegmoeder en de moeder. Het is in het belang van [minderjarige] dat de huidige situatie wordt gecontinueerd.