ECLI:NL:GHSHE:2023:721

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 maart 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
200.300.798_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de afwijzing van het verzoek om gezamenlijk gezag over een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag te verkrijgen over zijn minderjarige dochter, geboren in 2012. De vader, vertegenwoordigd door mr. A. Houtman, verzocht om samen met de moeder, vertegenwoordigd door mr. I. Gerrand, belast te worden met het gezag. De moeder heeft echter ingestemd met het advies van de Raad voor de Kinderbescherming om dit verzoek af te wijzen. De Raad heeft geadviseerd dat het in het belang van de minderjarige is om de huidige situatie, waarin zij bij pleegouders woont, te continueren. Het hof heeft vastgesteld dat de vader en moeder niet in staat zijn om effectief te communiceren en samen te werken, wat essentieel is voor gezamenlijk gezag. De vader heeft aangegeven dat hij niet goed geïnformeerd wordt over belangrijke zaken met betrekking tot de minderjarige, maar het hof oordeelt dat dit niet voldoende grond biedt om gezamenlijk gezag toe te kennen. De huidige stabiliteit en continuïteit in de zorg voor de minderjarige zijn van groot belang, en het hof heeft besloten het verzoek van de vader af te wijzen en de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 2 maart 2023
Zaaknummer: 200.300.798/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/369330 / FA RK 21-1403
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A. Houtman,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. I. Gerrand.
Deze zaak gaat over
[minderjarige](hierna: [minderjarige] ) geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden merkt het hof aan:
Stichting Jeugdbescherming Brabant,statutair gevestigd te [vestigingsplaats] , tevens kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI),
[pleegmoeder] ,wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de pleegmoeder.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

5.De beschikking d.d. 21 april 2022

Bij die beschikking heeft het hof aan de GI verzocht een actueel verslag van de begeleide omgang tussen de vader en [minderjarige] aan te leveren evenals een verslag van de pleegzorgwerker.
Daarnaast heeft het hof de raad verzocht een onderzoek in te stellen en te rapporteren en adviseren over de volgende vragen:
- Is het in het belang van [minderjarige] om de vader mede met het gezag over [minderjarige] te belasten, daarbij in aanmerking nemende dat mogelijk ten aanzien van de moeder om gezagsbeëindigende maatregel zal worden gevraagd?
- Welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, zijn niet in de voorgaande vraag aan de orde gesteld en zijn wel van belang om in de rapportage en het advies van de raad te vermelden?
Het verzoek van de vader om hem gezamenlijk met de moeder te belasten met het gezag over [minderjarige] is in afwachting van de resultaten van het onderzoek en advies van de raad aangehouden.

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 januari 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Houtman;
-de moeder, via een beeldbelverbinding, bijgestaan door mr. Gerrand;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad];
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2];
- de pleegmoeder.
6.2.
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief met bijlagen van de GI d.d. 20 april 2022, ontvangen ter griffie op 26 april 2022 en nogmaals ontvangen op 29 juni 2022;
- de brief van de raad d.d. 4 augustus 2022;
- het rapport van de raad d.d. 25 oktober 2022, ontvangen ter griffie op 26 oktober 2022;
- het V6-formulier d.d. 8 november 2022 van de zijde van de moeder;
- het V8-formulier d.d. 9 november 2022 van de zijde van de vader.

7.De verdere beoordeling

Raadsrapport d.d. 25 oktober 20227.1. De raad heeft het hof geadviseerd om het verzoek van de vader om hem weer gezamenlijk met de moeder te belasten met het gezag over [minderjarige] , af te wijzen. [minderjarige] is op haar plek in het pleeggezin waar zij inmiddels ruim twee jaar woont. De moeder staat volledig achter de plaatsing. De vader heeft daarentegen tijdens het raadsonderzoek een aantal ambivalente uitspraken gedaan, waaronder dat hij het liefste zou zien dat [minderjarige] in een neutraal pleeggezin wordt geplaatst als hij weer mede het gezag krijgt. Het is niet in het belang van [minderjarige] dat, als de vader gezag krijgt, deze plaatsing mogelijk ter discussie komt te staan. Daarnaast heeft de vader aangegeven dat als hij geen gezag krijgt, dit mogelijk gevolgen zal hebben voor het contact tussen hem en [minderjarige] .
De vader probeert zijn vaderrol zo goed mogelijk vorm te geven. De vader laat zien dat hij betrouwbaar is in het nakomen van afspraken. De raad vindt het desondanks niet in het belang van [minderjarige] om de vader weer samen met de moeder te belasten met het gezag over [minderjarige] . [minderjarige] heeft de rust en stabiliteit nodig die zij nu in de huidige situatie bij pleegouders ervaart.
In het geval van gezamenlijk gezag is het noodzakelijk dat er een vorm van afstemming en contact is. Het wantrouwen tussen de ouders is groot en de onderlinge verstandhouding is enorm verstoord geraakt. Een traject gericht op de samenwerking en communicatie tussen de ouders zal mogelijk bij de moeder voor teveel spanning en onrust zorgen. [minderjarige] zal de spanning en onrust opmerken wat ertoe kan leiden dat zij vervalt in oude patronen (bijvoorbeeld willen zorgen voor de moeder). Het is daarom niet in het belang van [minderjarige] dat een dergelijk traject wordt opgestart.
Een eventuele gezagsbeëindiging van de moeder is op dit moment niet aan de orde. De GI heeft tijdens het raadsonderzoek aangegeven dat wanneer de moeder het eenhoofdig gezag behoudt en de afspraken over de omgangsregeling met de vader goed verlopen, er wellicht toegewerkt zou kunnen worden naar het vrijwilliger kader. De raad en de GI zijn van mening dat wanneer de ouders gezamenlijk worden belast met het gezag over [minderjarige] , een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing nodig blijven voor [minderjarige] .
De (nadere) standpunten
7.2.
De vader is het niet eens met het advies van de raad. De vader heeft bij herhaling gesteld dat hij niet wordt geïnformeerd over belangrijke beslissingen en/of veranderingen in het leven van [minderjarige] . Het is niet de taak van de GI, pleegouders en pleegzorg om de vader op de hoogte te brengen, maar primair de taak van de moeder. Als de vader moet wachten op informatie vanuit instanties, dan komt de informatie vaak niet of (veel) te laat. Dat is juist een van de redenen waarom de vader heeft verzocht om (mede) belast te worden met het gezag. Zonder gezag kan de vader niet voldoende en in het belang van [minderjarige] zijn vaderrol vervullen.
De bezwaren die de raad heeft tegen het gezamenlijk gezag zijn onvoldoende onderbouwd. De opmerking van de vader dat hij liever zou zien dat [minderjarige] in een neutraal pleeggezin wordt geplaatst, moet worden gezien in de context van de situatie destijds: de vader had toen geen contact met de pleegmoeder en de moeder kon bij wijze van spreken wel wanneer zij wilde bij de pleegmoeder, haar zus, langsgaan. Inmiddels heeft de vader contact met de pleegmoeder en is de omgang tussen hem en [minderjarige] uitgebreid. De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat hij in beginsel van mening is dat een kind bij zijn of haar vader of moeder hoort te wonen. Omdat de omgang met [minderjarige] nog wisselend verloopt en nog wordt opgebouwd, kan de vader er op dit moment echter niet 24/7 voor [minderjarige] zijn. [minderjarige] zit dan ook beter op haar plek bij de pleegouders en de vader berust in deze plaatsing.
De vader ziet niet in hoe gezamenlijk gezag voor [minderjarige] te verwarrend of belastend zou zijn. De moeder kan begeleiding en hulp ontvangen om te voorkomen dat haar problematiek door [minderjarige] wordt gedragen. Dat de moeder niet kan of wil communiceren met de vader mag nooit een reden zijn om de vader het gezag te onthouden.
Zoals de raad terecht heeft vastgesteld is de vader betrouwbaar, zet hij zich in en hij laat het vertrouwen van [minderjarige] groeien en geeft hij haar de tijd. De uitspraak van de vader dat het niet hebben van gezag gevolgen kan hebben voor het contact met [minderjarige] , wordt uit zijn verband getrokken. De procedures kosten de vader veel energie. Doordat hij niet of nauwelijks betrokken wordt is het voor de vader moeilijk om aansluiting bij [minderjarige] te vinden en het contact goed vorm te geven. Zijn opmerking is dan ook een noodkreet om hem op de juiste wijze te betrekken en informeren.
7.3.
De moeder stemt in met het advies van de raad om het verzoek van de vader om mede belast te worden met het gezag over [minderjarige] , af te wijzen. De vader trekt al jaren aan de verblijfplaats van [minderjarige] . Het is verontrustend dat de vader tijdens de mondelinge behandeling kenbaar maakt dat hij vindt dat een kind bij (een van) de ouders thuishoort. De vader vindt het kennelijk nog steeds beter als [minderjarige] bij hem terugkomt. Het risico dat de vader gaat trekken aan de verblijfplaats van [minderjarige] zal dan ook voortdurend blijven bestaan. [minderjarige] heeft echter recht op zekerheid, continuïteit en een ongestoorde hechting. Het is van belang dat [minderjarige] de komende jaren bij de pleegouders kan blijven en dat aan deze verblijfplaats niet (langer) wordt getornd.
De moeder kan de vader niet volgen in zijn verzoek om informatie vanuit de moeder. De vader ziet [minderjarige] vaker dan de moeder haar ziet. De moeder kan de vader dan ook niet meer vertellen dan hij al weet. De moeder heeft al meermaals bij de instanties aangegeven dat de vader dezelfde informatie mag krijgen over [minderjarige] als die de moeder ook heeft. De moeder kan en wil niet rechtstreeks met de vader communiceren. Op advies van de GI neemt de moeder binnenkort wel deel aan een gesprek met (onder andere) de vader en de GI via Teams.
7.4.
De GI voert tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan. De afgelopen periode zijn er stappen gezet in het opbouwen van de omgang tussen [minderjarige] en de vader en in het contact tussen de pleegouders en de vader. Het contact tussen de vader en pleegouders loopt ontspannen, en dit is met name positief geweest voor [minderjarige] . Daarnaast wordt op dit moment gekeken naar het verder opbouwen en uitbreiden van de omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] . Zo wordt er toegewerkt naar omgang bij de vader thuis, maar nog wel onder begeleiding van [instantie].
Er is een aantal keer overleg geweest met de vader en andere betrokken instanties, waarbij de moeder niet is aangesloten. Met de moeder is nu afgesproken dat zij de volgende keer wel via Teams zal aansluiten. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI kenbaar gemaakt dat er tijdens dit overleg ook afspraken zullen worden gemaakt over de informatievoorziening aan de vader.
7.5.
De raad voert tijdens de mondelinge behandeling, aanvullend op het raadsrapport, - samengevat - het volgende aan. Het is positief dat er prille ontwikkelingen zijn in het contact tussen de vader en [minderjarige] . Deze ontwikkelingen geven echter geen basis om aan te nemen dat het gezamenlijk gezag in het belang van [minderjarige] is. Strikt genomen is er op dit moment geen sprake meer van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] en daarom zou voortzetting van de plaatsing van [minderjarige] mogelijk in het vrijwilliger kader kunnen. De moeder werkt mee aan de hulpverlening en het zou richting de toekomst eigenlijk zo moeten zijn dat de pleegmoeder in samenspraak met de moeder steeds meer de dagelijkse beslissingen kan nemen, aangezien het perspectief van [minderjarige] bij de pleegmoeder ligt. De pleegmoeder kan echter niet belast worden met de communicatie tussen twee niet samenwerkende ouders, terwijl is gebleken dat de moeder en pleegmoeder wel goed kunnen samenwerken. Hoewel de raad de wens van de vader begrijpt om gezamenlijk belast te worden met het gezag, is dit niet in het belang van [minderjarige] .
7.6.
De pleegmoeder voert tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan. Het gaat goed met [minderjarige] . De pleegmoeder ziet groei in het contact tussen de vader en [minderjarige] . Desgevraagd maakt de pleegmoeder kenbaar dat zij geen mening heeft over de vraag of de vader al dan niet mede met de moeder belast dient te worden met het gezag over [minderjarige] .
De motivering van de beslissing
7.7.
Het hof overweegt als volgt.
7.7.1
Op grond van artikel 1:253o van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een beslissing waarbij een ouder alleen met het gezag is belast op verzoek van één van de ouders door de rechter worden gewijzigd op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
7.7.2.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking geoordeeld dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden, omdat [minderjarige] inmiddels onder toezicht is gesteld en uit huis is geplaatst. Tegen dit oordeel van de rechtbank is geen grief gericht waardoor deze gewijzigde omstandigheden vaststaan. Gelet hierop kan de vader worden ontvangen in zijn verzoek en zal het hof het verzoek van de vader inhoudelijk beoordelen.
7.7.3.
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat er geen gronden zijn om de ouders weer gezamenlijk te belasten met het gezag over [minderjarige] . Hierbij neemt het hof het volgende in overweging.
7.7.4.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat er sprake is van prille positieve ontwikkelingen in zoverre dat er de afgelopen periode is ingezet op het opbouwen van de omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] , dat er contact is gelegd tussen de vader en de pleegouders en dat dit contact goed verloopt. Ondanks deze positieve ontwikkelingen is niet in geschil dat het perspectief van [minderjarige] niet langer bij een van de ouders ligt. [minderjarige] woont inmiddels al ruim twee jaar bij de pleegouders en zij is ervan op de hoogte dat het de bedoeling is dat zij hier in ieder geval tot aan haar meerderjarigheid blijft wonen. De moeder staat achter deze plaatsing en ook de vader heeft tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd kenbaar gemaakt dat hij niet aan [minderjarige] wil trekken en ook te kunnen berusten in deze plaatsing.
De plaatsing van [minderjarige] bij pleegouders heeft rust gebracht. De situatie is op dit moment dermate stabiel dat de plaatsing van [minderjarige] bij de pleegouders volgens de raad en de GI mogelijk in een vrijwillig kader kan worden gecontinueerd. Het is echter gebleken dat er al heel lang sprake is van een situatie waarin de ouders niet met elkaar kunnen communiceren en samenwerken. Wanneer de vader gezamenlijk met de moeder wordt belast met het gezag over [minderjarige] , is te voorzien dat daardoor de besluitvorming over belangrijke zaken aangaande [minderjarige] stagneert of wordt bemoeilijkt, hetgeen niet in haar belang is. [minderjarige] heeft belang bij rust en continuïteit. Daar komt nog bij dat de raad en de GI voorzien dat bij gezamenlijk gezag voortzetting van de plaatsing van [minderjarige] in het vrijwillig kader niet meer mogelijk wordt, hetgeen evenmin in het belang van [minderjarige] is. Het hof kan dit standpunt van de GI en de raad volgen. In dat kader heeft de raad terecht opgemerkt dat van de pleegmoeder niet verwacht kan worden dat zij in het geval van gezamenlijk gezag wordt geconfronteerd met twee ouders die niet communiceren en samenwerken. Dit terwijl er op dit moment sprake is van een stabiele en goedlopende plaatsing van [minderjarige] bij de pleegouders en er een goede samenwerking is tussen de pleegmoeder en de moeder. Het is in het belang van [minderjarige] dat de huidige situatie wordt gecontinueerd.
Alles afwegende, en met name gelet op de omstandigheid dat er sprake is van ernstige (communicatie)problemen tussen de ouders, is het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat alleen de moeder met het gezag blijft belast. Het verzoek van de man wordt derhalve afgewezen.
7.7.5.
Het is het hof gebleken dat aan het verzoek van de vader om hem samen met de moeder te belasten met het gezag over [minderjarige] , voor een belangrijk deel mede ten grondslag ligt dat hij naar zijn mening te weinig of (te) laat informatie ontvangt over [minderjarige] . Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI erkend dat er op dit moment geen duidelijke afspraken zijn over de informatievoorziening aan de vader. Het hof verwacht van de GI dat – zoals de GI heeft toegezegd tijdens de mondelinge behandeling –hier op korte termijn afspraken over worden gemaakt en dat alle betrokkenen, waaronder in ieder geval de moeder, de GI, pleegzorg en de pleegmoeder, de vader conform deze afspraken informeren over [minderjarige] .
7.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.

8.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 9 juli 2021.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, C.D.M. Lamers en K.A. Boshouwers en is in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2023 door mr. N. Veenendaal in tegenwoordigheid van de griffier.