ECLI:NL:GHSHE:2023:712

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 maart 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
200.314.138_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake huurrecht en partneralimentatie na echtscheiding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, gaat het om een hoger beroep van een vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 3 mei 2022. De vrouw verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen, specifiek met betrekking tot het huurrecht van de voormalige echtelijke woning en de afwijzing van haar verzoek om partneralimentatie. De vrouw stelt dat zij huurster van de woning moet worden en dat de man haar een bijdrage van € 250,-- per maand moet betalen voor haar levensonderhoud. De man verzet zich tegen deze verzoeken en vraagt het hof om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep of haar verzoeken af te wijzen.

De mondelinge behandeling vond plaats op 16 januari 2023, waarbij beide partijen werden gehoord, bijgestaan door hun advocaten en tolken. Het hof heeft kennisgenomen van eerdere processtukken en de argumenten van beide partijen. De vrouw stelt dat haar belang bij het huurrecht groter is dan dat van de man, omdat zij momenteel in de maatschappelijke opvang verblijft en geen andere woonruimte heeft. De man daarentegen heeft een sterke band met zijn kinderen en woont al geruime tijd in de woning.

Het hof oordeelt dat het belang van de man bij het behoud van het huurrecht zwaarder weegt dan dat van de vrouw, en bekrachtigt de beslissing van de rechtbank. Wat betreft de partneralimentatie oordeelt het hof dat de vrouw niet heeft voldaan aan haar stelplicht met betrekking tot haar behoefte en afwijzing van haar verzoek om partneralimentatie. De beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd, en de proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 2 maart 2023
Zaaknummer: 200.314.138/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/376626 /F A RK 21-5296
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in het hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: voorheen mr. B.A. van Mens, thans mr. M.F.J. Martens,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in het hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. I.P.J. van den Heuvel-Beerens.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 3 mei 2022.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 1 augustus 2022, heeft de vrouw het hof verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor wat betreft de bepaling van het huurrecht van de voormalige echtelijke woning alsook afwijzing van de vaststelling van een bedrag aan partneralimentatie en opnieuw rechtdoende:
I. te bepalen dat de vrouw huurster zal zijn van de woning aan het adres [adres] te ( [postcode] ) [woonplaats] , met ingang van de dag waarop de beschikking tot
echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand althans een datum zoals het hof juist acht;
II. te bepalen dat de man met een bedrag van € 250,-- per maand dient bij te dragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw, althans met een zodanig bedrag
dat het hof juist acht met ingang van de eerste van de maand volgend waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand althans met ingang van een datum zoals het hof juist acht.
Kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 30 september 2022, heeft de man het hof verzocht bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep dan wel haar verzoek in hoger beroep af te wijzen. Kosten rechtens.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 januari 2023.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Martens en een tolk, A. Tihouna (27067);
  • de man, bijgestaan door mr. Van den Heuvel-Beerens en een tolk, I.E. Rramdani (953).
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 7 april 2022;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 25 oktober 2022;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 5 januari 2023;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 12 januari 2023.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 13 augustus 2014 te [plaats] , Marokko, gehuwd.
3.1.1.
Partijen hebben de Nederlandse en de Marokkaanse nationaliteit.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank onder meer tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Dezebeschikking is op 5 augustus 2022 ingeschreven in de daartoe bestemde registers.
3.2.1.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank - uitvoerbaar bij voorraad - voorts, voor zover thans van belang, bepaald dat de man huurder zal zijn van de woning aan het adres [adres] , [postcode] te [woonplaats] , met ingang van de dag waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand en het verzoek van de vrouw om een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna ook: partneralimentatie) vast te stellen van € 250,-- per maand, afgewezen.
3.3.
De vrouw kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De grieven van de vrouw richten zich tegen de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot het huurrecht van de woning en de partneralimentatie, meer in het bijzonder tegen de overweging van de rechtbank aangaande de draagkracht van de man.
Het huurrecht van de woning aan de [adres] , [postcode] te
[woonplaats]
3.5.
De Nederlandse rechter heeft rechtsmacht om te oordelen over het verzoek ter zake het huurrecht van de echtelijke woning nu deze woning in Nederland is gelegen.
3.6.
Op grond van artikel 827 lid 1 sub e Rv in samenhang met artikel 7:266 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter in geval van echtscheiding op verzoek van een echtgenoot bepalen wie van de echtgenoten huurder van de woonruimte zal zijn. De beantwoording van de vraag aan wie van partijen het huurrecht van de voormalige echtelijke woning dient te worden toegekend, vindt plaats aan de hand van een afweging van de belangen van zowel de vrouw als de man bij toekenning van dit huurrecht. Bij die belangenafweging moet de rechter volgens vaste rechtspraak alle omstandigheden betrekken die in dit verband door partijen zijn aangevoerd.
3.7.
De vrouw heeft - samengevat - het volgende gesteld. Ten onrechte heeft de rechtbank waarde gehecht aan de ongemotiveerde stellingen van de man dat hij in de voormalige echtelijke woning frequent contact zou hebben met zijn minderjarige zoon. Dat is volgens de vrouw niet het geval; tijdens het huwelijk van partijen zijn de zoon en dochter van de man nauwelijks op bezoek geweest, laat staan dat zij daar regelmatig hebben verbleven en overnacht. Het klopt dat de kinderen van de man op loopafstand van de woning van partijen wonen, maar dit betekent niet dat er frequent omgang plaatsvindt tussen de man en de kinderen.
Volgens de vrouw is haar belang om het huurrecht toegewezen te krijgen groter dan het belang van de man. Zij beschikt niet over nieuwe woonruimte. De vrouw heeft ook geen mogelijkheid om bij familie onderdak te krijgen. Zij verblijft op dit moment bij de maatschappelijke opvang te [woonplaats] . Voor zover de vrouw weet is het voor de man eenvoudig om uit de echtelijke woning te vertrekken en om zolang bij zijn oudste zoon te gaan inwonen.
De man heeft de stellingen van de vrouw weersproken.
3.8.
Het hof is, evenals de rechtbank en op de dezelfde gronden als de rechtbank die het hof na eigen afweging overneemt en tot de zijne maakt, van oordeel dat het belang van de man bij verkrijging van het huurrecht van de woning zwaarder dient te wegen dan het belang van de vrouw. Het hof acht daarbij het behoud van het contact van de man met zijn (minderjarige) zoon en dochter doorslaggevend. De man woont al geruime tijd (al vóór het huwelijk) in de woning. Deze woning ligt in de buurt van de woning waar zijn kinderen wonen en het hof acht het van belang dat de man in de buurt van zijn kinderen blijft wonen. De enkele (niet nader onderbouwde) stelling van de vrouw dat de kinderen tijdens het huwelijk niet bij partijen in de woning kwamen maakt dit niet anders.
Dat de vrouw geen beroep kan doen op familie dan wel geen mogelijkheid heeft om bij familie onderdak kan krijgen, is door haar niet verder onderbouwd. Daar komt bij dat de man evenmin bij familie terecht kan. Tijdens de procedure in hoger beroep is verder gebleken dat de vrouw op dit moment verblijft in de maatschappelijke opvang en dat er wordt toegewerkt naar het verkrijgen van een zogenoemde urgentie plus zodat zij op termijn zelfstandige woonruimte kan verkrijgen.
De grief van de vrouw faalt gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien. Het hof zal de bestreden beschikking wat de toedeling van het huurrecht van de echtelijke woning aan de man betreft daarom bekrachtigen.
De partneralimentatie
3.9.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, met de rechtbank van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft en dat het Nederlandse recht kan worden toegepast
.
3.10.
De vrouw heeft - samengevat - het volgende gesteld. Volgens de vrouw is de draagkracht van de man door de rechtbank verkeerd berekend; de rechtbank heeft ten onrechte rekening gehouden met de door de man aangevoerde aflossing op schulden aan zijn advocaat en de belastingdienst. Ook had de rechtbank geen rekening mogen houden met de door de man opgevoerde kinderalimentatie van € 200,-- per maand. De man kan de beschikking waaruit deze verplichting blijkt niet overleggen en de vrouw voert aan dat de man tijdens huwelijk geen kinderalimentatie voldeed. Hij werpt deze post enkel op om geen partneralimentatie te hoeven te voldoen. De vrouw meent dat wanneer de rechtbank met deze genoemde posten geen rekening had gehouden de rechtbank een bedrag aan partneralimentatie hadden kunnen vaststellen. De vrouw heeft daar aan toegevoegd dat zij wel degelijk behoefte heeft omdat zij afhankelijk zal worden van een uitkering op grond van de Participatiewet zodra zij alleen op een adres staat ingeschreven. Ofwel alleen op het adres van de echtelijke woning van partijen danwel op een ander nog nader te bepalen adres.
De man heeft allereerst betoogd dat de vrouw niet aan haar stelplicht heeft voldaan wat betreft de behoefte. Aangaande de draagkracht heeft hij de stellingen van de vrouw weersproken.
3.11.
Het hof stelt voorop dat op de vrouw, als degene die een bijdrage in haar levensonderhoud verzoekt, de stelplicht ter zake van haar behoefte en behoeftigheid rust. De vrouw heeft in haar processtukken niet gesteld wat haar behoefte is. Daarnaast heeft zij nagelaten om te onderbouwen in hoeverre zij al dan niet in staat is om in haar eigen behoefte te voorzien. Dit lag wel op haar weg temeer omdat tijdens de mondelinge behandeling duidelijk is geworden dat de vrouw inkomsten genereert. Ook tijdens mondelinge behandeling heeft zij haar stellingen in dit verband niet nader onderbouwd
.Het hof is daarom van oordeel dat de vrouw niet heeft voldaan aan haar stelplicht. Om die reden zal het verzoek van de vrouw om een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud vast te stellen worden afgewezen.
Het hof komt aan de beoordeling van de draagkracht van de man niet toe.
Het hof zal daarom de bestreden beschikking, ook wat betreft de afwijzing van de vrouw om partneralimentatie, bekrachtigen met dien verstande dat dit gebeurt op andere gronden.
3.12.
De beschikking waarvan beroep dient te worden bekrachtigd.
Proceskosten
3.13.
De proceskosten van dit hoger beroep worden gecompenseerd, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 3 mei 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep aldus, dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.J.F. Manders, E.M.C. Dumoulin, E.P. de Beij en is op 2 maart 2023 uitgesproken in het openbaar door mr. E.M.C. Dumoulin in tegenwoordigheid van de griffier.