ECLI:NL:GHSHE:2023:711

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 maart 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
200.312.382_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van bewind over goederen van de rechthebbende na verbetering van zelfredzaamheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van het bewind over de goederen van de rechthebbende. De rechthebbende, die eerder onder bewind was gesteld vanwege haar lichamelijke en geestelijke toestand na een zedenmisdrijf in 2015, heeft verzocht om het bewind op te heffen. De kantonrechter had eerder, op 31 maart 2022, het verzoek tot opheffing afgewezen. De rechthebbende heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij voldoende zelfredzaam is geworden en in staat is haar financiën zelf te beheren. Tijdens de mondelinge behandeling op 23 januari 2023 heeft de rechthebbende toegelicht dat zij haar leven weer op de rit heeft, haar financiën zelf kan beheren en geen schulden heeft. De bewindvoerder heeft echter betoogd dat de zelfredzaamheid van de rechthebbende nog niet voldoende is om het bewind op te heffen.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de rechthebbende inmiddels in staat is om haar vermogensrechtelijke belangen zelf te behartigen. Het hof heeft vastgesteld dat de rechthebbende actief betrokken is bij haar financiën en ondersteuning zoekt wanneer nodig. Gezien deze verbeterde omstandigheden heeft het hof besloten het bewind op te heffen, met ingang van de datum van de beschikking. De bestreden beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant is vernietigd, en de proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 2 maart 2023
Zaaknummer: 200.312.382/01
Zaaknummer eerste aanleg: 9509015 \ OV VERZ 21-6751
in de zaak in hoger beroep van:
[de rechthebbende],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. A.I. Cambier.
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
[de dochter 1],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de dochter,
en
[de dochter 2],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de dochter,
en
[de bewindvoerder] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de bewindvoerder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 31 maart 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 juni 2022, heeft de rechthebbende verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het bewind over de goederen van de rechthebbende op te heffen tegen de vroegst mogelijke datum, kosten rechtens.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 januari 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de rechthebbende, bijgestaan door mr. Cambier;
- de bewindvoerder, vertegenwoordigd door [medewerker] .

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 13 april 2017 heeft de kantonrechter een bewind ingesteld over de (toekomstige) goederen van de rechthebbende wegens haar lichamelijke of geestelijke toestand. Tevens is bij die beschikking een mentorschap ingesteld over de rechthebbende.
Tot bewindvoerder en mentor is destijds benoemd [voormalige bewindvoerder en mentor] .
3.2.
Bij beschikking van 17 september 2018 is met ingang van 1 oktober 2018 voornoemde bewindvoerder ontslagen als bewindvoerder over de goederen van de rechthebbende en is [de bewindvoerder] B.V. als opvolgend bewindvoerder benoemd.
Bij deze beschikking is het eerder ingestelde mentorschap over de rechthebbende opgeheven.
3.3.
De rechthebbende heeft bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie van de rechtbank op 20 oktober 2021, verzocht het bewind op te heffen.
3.4.
Bij de beschikking van 31 maart 2022 heeft de kantonrechter het verzoek tot opheffing van het bewind afgewezen.
3.5.
De rechthebbende kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De rechthebbende voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan.
Er bestaat geen noodzaak meer voor het bewind over de goederen van de rechthebbende. Het bewind is ingesteld naar aanleiding van de gevolgen die de rechthebbende ondervond van een zedenmisdrijf in 2015. Zij is die gevolgen goeddeels te boven en voelt zich inmiddels veel sterker. Ten opzichte van het moment van indiening van het inleidende verzoek, gaat het nu nog beter met haar. Zij is van plan om met haar partner te gaan samenwonen en trouwen. Haar jongste kind woont thuis. De rechthebbende heeft zelf dingen voor haar kind (een medisch onderzoek en een vergoeding voor taxivervoer) met hulp van maatschappelijk werk [maatschappelijk werk] geregeld. Als vrijwilliger helpt zij mee op school.
De rechthebbende is weer in staat haar financiën te beheren. Zij staat daarbij open voor ondersteuning en begeleiding en heeft in verband daarmee met Budgetbeheer van de gemeente [gemeente] contact opgenomen. Zij heeft daarnaast steun van haar partner en goed contact met maatschappelijk werk, met wie zij contact opneemt als dat nodig is. In samenspraak met maatschappelijk werk is zij bezig haar bijstandsuitkering om te zetten in een WAJONG-uitkering. Het beheer van haar uitkering en van de schadevergoeding die zij nog moet ontvangen (dit loopt via een Belgische advocaat) is niet ingewikkeld. De rechthebbende kijkt wekelijks digitaal naar haar financiële situatie. Zij heeft geen schulden en spaart.
3.7.
De bewindvoerder voert tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan.
De bewindvoerder blijft bij het ingenomen standpunt in eerste aanleg. De zelfredzaamheid van de rechthebbende moet eerst vergroot worden. Het initiatief daarvoor ligt bij de rechthebbende. Als haar zelfredzaamheid goed verloopt, kan zij haar financiën zelf gaan beheren. De bewindvoerder heeft afgelopen periode bij de rechthebbende niet hoeven ingrijpen en/of zaken moeten herstellen.
De rechthebbende staat er financieel best goed voor. Er is geld gespaard. De schadevergoeding waar de rechthebbende aanspraak op heeft, is nog niet volledig betaald. De bewindvoerder wordt door de advocaat die met het incasseren van de schadevergoeding bezig is, periodiek op de hoogte gehouden. Na ontvangst van haar schadevergoeding zal de rechthebbende in het kader van haar bijstandsuitkering dat vermogen aan de gemeente moeten verantwoorden.
3.8.
Het hof overweegt als volgt.
3.8.1.
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter een bewind instellen over één of meer van de goederen, die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren, indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van:
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden.
3.8.2.
Op grond van artikel 1:449 lid 2 BW kan de kantonrechter, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, het bewind opheffen op verzoek van de bewindvoerder of degene die gerechtigd is het bewind te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 BW, dan wel ambtshalve.
3.8.3.
Op grond van de processtukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is het hof het volgende gebleken.
De rechthebbende kon ten tijde van de instelling van het bewind haar financiën niet zelf beheren, vanwege de gevolgen die zij ondervond van een traumatische ervaring. Zij heeft hiervoor behandeling gehad, voelt zich sterker en heeft haar leven weer op de rit. De zorgen die eerder speelden over de lichamelijke of geestelijke toestand van de rechthebbende zijn niet meer aan de orde.
De rechthebbende toont zich inmiddels voldoende zelfredzaam. Naar voren is gekomen dat zij in de afgelopen periode voor haar kind zelf dingen heeft geregeld en actief op zoek is gegaan naar (financiële) regelingen waarop zij aanspraak maakt. Daarbij heeft zij waar nodig ondersteuning van maatschappelijk werk gevraagd. De rechthebbende houdt zelf overzicht over haar financiën en weet de hoogte van haar inkomsten, uitgaven en opgebouwde spaargelden. Er zijn geen schulden. De rechthebbende heeft Budgetbeheer actief benaderd, zodat zij na een opheffing van het bewind – naast de ondersteuning van maatschappelijk werk – ook op financieel vlak ondersteuning kan vragen. De rechthebbende laat zien dat zij de situatie overziet en de hulp inschakelt die zij nodig heeft. Het hof heeft op basis van de stukken en de verklaringen van de rechthebbende en de bewindvoerder geen aanleiding om te twijfelen over de mogelijkheden van de rechthebbende om de afwikkeling van de schadevergoeding waarop zij recht heeft, zelf op te pakken.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de noodzaak tot bewind niet langer aanwezig is en dat de rechthebbende thans voldoende in staat moet worden geacht haar vermogensrechtelijke belangen zelf, met de ondersteuning die zij vraagt wanneer dat nodig is, behoorlijk waar te nemen.
3.9.
Het verzoek van de rechthebbende tot opheffing van het bewind zal het hof daarom toewijzen en wel met ingang van de datum van deze beschikking. De bestreden beschikking zal in zoverre worden vernietigd en voor het overige worden bekrachtigd.
3.10.
Het hof zal hierna voorts bepalen dat een kopie van deze beschikking wordt gezonden aan de griffier van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, in verband met aantekening in het Centraal curatele- en bewindregister.
3.11.
Gezien de aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 31 maart 2022 met ingang van de datum van deze beschikking, en,
in zoverre opnieuw beschikkende:
heft op, met ingang van de datum van deze beschikking, het bewind over de goederen die (zullen) toebehoren aan [de rechthebbende] , geboren op [geboortedatum] 1977, wonende aan [adres] ( [postcode] ) te [woonplaats] ;
bepaalt dat de bewindvoerder binnen twee maanden na de datum van deze uitspraak de eindrekening en -verantwoording aflegt aan de rechthebbende en een – zo mogelijk door hen voor akkoord ondertekend – exemplaar ervan aan het Bewindsbureau van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, overlegt;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in artikel 1:391 BW een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, in verband met aantekening in het Centraal curatele- en bewindregister;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.M.C. Dumoulin en E.P. de Beij en is in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.