ECLI:NL:GHSHE:2023:710

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 maart 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
200.311.244_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de afwijzing van het verzoek tot opheffing van bewind over de goederen van de rechthebbende

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een verzoek tot opheffing van bewind over de goederen van de rechthebbende. De rechthebbende, die onder bewind staat wegens problematische schulden, heeft in hoger beroep verzocht om de eerdere beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, die het verzoek tot opheffing van het bewind had afgewezen, te vernietigen. De rechthebbende stelt dat haar financiële situatie is verbeterd en dat het bewind niet langer noodzakelijk is. De bewindvoerder heeft echter betoogd dat de rechthebbende nog steeds niet in staat is om haar vermogensrechtelijke belangen zelfstandig te behartigen, mede door een beperkt begrip van de Nederlandse taal en haar financiële situatie.

Tijdens de mondelinge behandeling op 23 januari 2023 zijn zowel de rechthebbende als haar dochter gehoord. De rechthebbende heeft aangegeven dat zij zich gevangen voelt door het bewind en dat zij in staat is om haar financiën zelf te beheren, met hulp van haar dochter. De bewindvoerder heeft echter betoogd dat de rechthebbende nog steeds afhankelijk is van anderen voor het begrijpen van haar financiële situatie en dat het bewind noodzakelijk blijft.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de rechthebbende, ondanks haar verbeterde financiële situatie, nog steeds niet in staat is om haar vermogensrechtelijke belangen adequaat te behartigen. Het hof heeft daarom de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd, waarmee het verzoek tot opheffing van het bewind is afgewezen. De rechthebbende blijft onder bewind staan, omdat de grondslag voor het bewind is gewijzigd naar haar lichamelijke en geestelijke toestand, wat volgens het hof gerechtvaardigd is.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 2 maart 2023
Zaaknummer: 200.311.244/01
Zaaknummers eerste aanleg: 9595242 TT VERZ 21-1480 en 9697066 TT VERZ 22-348
in de zaak in hoger beroep van:
[de rechthebbende],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. C.C.A. Stallen.
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
[de dochter],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de dochter,
en
[de bewindvoerder] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de bewindvoerder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant van 2 maart 2022, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 31 mei 2022, heeft de rechthebbende verzocht voormelde beschikking nietig te verklaren, subsidiair de beschikking te vernietigen, en alsnog het verzoek tot opheffing van het bewind over de goederen van de rechthebbende toe te wijzen.
2.2.
De bewindvoerder heeft een schriftelijke reactie gegeven, ingekomen ter griffie op 20 januari 2023.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 januari 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de rechthebbende, bijgestaan door mr. Stallen;
- de dochter.
De bewindvoerder is, met kennisgeving vooraf, niet verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 16 februari 2022;
- een V-formulier met een brief en producties (deel van het procesdossier in eerste aanleg) van de advocaat van de rechthebbende, ingekomen op 1 september 2022.

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 11 maart 2015 heeft de kantonrechter over de (toekomstige) goederen van de rechthebbende bewind ingesteld wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden, met benoeming van [betrokkene] in persoon tot bewindvoerder.
Die bewindvoerder is bij beschikking van 12 februari 2018 ontslagen, onder gelijktijdige benoeming van de huidige bewindvoerder, de besloten vennootschap.
3.2.
De rechthebbende heeft de kantonrechter bij verzoekschrift, ingediend op 8 december 2021, en aanvullend verzoekschrift, ingediend op 29 december 2021, verzocht om het bewind over haar goederen op te heffen.
3.3.
Bij de beschikking van 2 maart 2022 heeft de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant:
- het verzoek tot opheffing van het bewind over de goederen van de rechthebbende afgewezen;
- met ingang van 1 maart 2022 de grondslag van het op 11 maart 2015 uitgesproken bewind over alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan de rechthebbende gewijzigd naar lichamelijke of geestelijke toestand;
- de beslissing van de kantonrechter van 11 maart 2015 met betrekking tot de inschrijving in het Centraal Curatele- en Bewindregister gehandhaafd.
3.4.
De rechthebbende kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De rechthebbende voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan.
De grondslag voor de instelling van het bewind over de goederen van de rechthebbende in 2015 was problematische schulden. De rechthebbende had destijds schulden bij de belastingdienst, ontstaan door meerdere banen die zij had, en bij een bank, ontstaan door hoge telefoonkosten met Indonesië. Daarnaast had zij extra kosten vanwege tijdelijk inwonende Indonesische familieleden zonder inkomen en extra ziektekosten als gevolg van een auto-ongeluk in 2006. Deze omstandigheden spelen niet meer en zij is inmiddels schuldenvrij. Het bewind heeft nu geen meerwaarde meer.
De wijziging van de grondslag van het bewind naar ‘lichamelijke of geestelijke toestand’ is niet dan wel onvoldoende onderbouwd. De rechthebbende heeft niet een zodanig beperkt geestesvermogen dat bewind nodig is. Zij heeft in Indonesië basisonderwijs en middelbaar onderwijs op mavo/havo niveau gevolgd en deed daar administratief werk. In 1988 is zij naar Nederland gekomen. Dat zij het Nederlands beperkt beheerst, mag niet aangezien worden voor een zwakke begaafdheid. De UWV-rapportage, waar in de bestreden beschikking in dit verband naar wordt verwezen, is gedateerd. De rechthebbende krijgt van haar werkgever [werkgever] ieder jaar een verslag. Daaruit blijkt dat zij haar werk goed aan kan en er geen beperkingen zijn, bijvoorbeeld op het gebied van taal.
De inkomsten en uitgaven van de rechthebbende zijn eenvoudig. Zij ontvangt een inkomen uit arbeid, aangevuld met een uitkering en met huur- en zorgtoeslag. Haar uitgaven zijn beperkt en worden automatisch afgeschreven. Zij leeft sober. De rechthebbende is in staat haar financiën te overzien. Bij het inzien van OnView krijgt zij hulp van haar dochter. De dochter staat niet meer onder bewind en kan de rechthebbende met haar financiën helpen. Verder heeft de rechthebbende op eigen initiatief contact opgenomen met [instantie] om bijstand te vragen bij het begrijpen en beantwoorden van correspondentie, voor het geval zij daarbij taalproblemen ervaart.
De rechthebbende voelt zich gevangen door het bewind. Zij wil, na langdurig onder bewind te hebben gestaan, zelf haar financiën weer kunnen beheren. Zij staat open voor hulp, maar bescherming in de vorm van bewind is overbodig en ongewenst.
3.6.
De bewindvoerder voert in haar schriftelijke reactie, samengevat, het volgende aan.
Het bewind over de goederen van de rechthebbende blijft noodzakelijk. Sinds de bestreden beschikking is er niets veranderd in de situatie van de rechthebbende. De bewindvoerder ervaart dat de rechthebbende zaken die het bewind betreffen moeilijk begrijpt en dat het taalprobleem van de rechthebbende aanzienlijk is. Die combinatie zorgt er voor dat de rechthebbende naar alle waarschijnlijk niet in staat is om haar vermogensrechtelijke belangen zelfstandig te behartigen.
De inkomsten en uitgaven van de rechthebbende zijn niet dusdanig eenvoudig dat de rechthebbende deze zelf kan behartigen. De rechthebbende ontvangt, naast inkomen uit arbeid, een uitkering en toeslagen vanuit de overheid. In het verleden zijn bij de rechthebbende hieromtrent schulden ontstaan.
Voor zover de rechthebbende stelt dat de dochter kan bijdragen in het behartigen van haar vermogensrechtelijke belangen, geldt dat de dochter tot voor kort zelf onder bewind stond. De dochter zal niet in staat blijken te zijn de belangen van de rechthebbende te behartigen. Daarnaast speelt dat de relatie tussen de rechthebbende en de dochter wisselend is.
De bewindvoerder verzoekt daarom om het bewind op de huidige wijze voort te zetten.
3.7.
De dochter voert tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan.
De rechthebbende heeft voor het huidige bewind eerder onder bewind gestaan. In 2006 heeft de rechthebbende een auto-ongeluk gehad, als gevolg waarvan zij in de Ziektewet kwam en haar arbeidscontract niet werd verlengd. Vanaf dat moment is de rechthebbende in de financiële problemen geraakt. In 2007 is zij onder bewind gesteld van [voormalige bewindvoerder] . Na de opheffing van dat bewind bleek dat de rechthebbende niet schuldenvrij was. Op advies van de gemeente en met instemming van de rechthebbende is vervolgens in 2015 het huidige bewind ingesteld. De rechthebbende is van het ene bewind naar het andere bewind gegaan. Zij staat te lang onder bewind.
De dochter staat zelf niet meer onder bewind en kan de rechthebbende met haar financiën helpen. Zij helpt de rechthebbende reeds met het inzien van OnView en het lezen van correspondentie.
3.8.
Het hof overweegt als volgt.
3.8.1.
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter een bewind instellen over één of meer van de goederen, die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren, indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van:
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden.
3.8.2.
Op grond van artikel 1:449 lid 2 BW kan de kantonrechter, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, het bewind opheffen op verzoek van de bewindvoerder of degene die gerechtigd is het bewind te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 BW, dan wel ambtshalve.
3.8.3.
Vaststaat dat de schulden van de rechthebbende inmiddels zijn afgelost en dat de grondslag ‘het hebben van problematische schulden’ niet meer aan de orde is.
Ter beoordeling ligt voor de vraag of in de bestreden beschikking terecht de grondslag van het bewind over de goederen van de rechthebbende is gewijzigd naar ‘lichamelijke of geestelijke toestand’ en het verzoek tot opheffing van het bewind is afgewezen.
3.8.4.
Op grond van de stukken en de verklaringen tijdens de mondelinge behandeling is het hof gebleken dat de rechthebbende zelf onvoldoende overzicht en begrip van haar financiën heeft. Zij kan maar een beperkt deel van haar inkomsten en lasten benoemen en kan niet zelfstandig haar financiën (digitaal) inzien. Voor het begrip van stukken en vragen met betrekking tot haar financiën is zij afhankelijk van haar dochter of derden.
Uit de in het geding gebrachte rapportage van het UWV uit 2012 – betreffende een herindicatie Wet Sociale Werkvoorziening (WSW) – blijkt dat de rechthebbende vanaf 2008 in WSW-verband werkt bij [werkgever] en dat zij op basis van psychische, verstandelijke en lichamelijke beperkingen tot doelgroep WSW behoort. De rechthebbende wordt, wat betreft de verstandelijke beperking, in de rapportage omschreven als een vrouw met beperkte intellectuele capaciteiten hetgeen versterkt wordt door het matig beheersen van de Nederlandse taal, met name ook daar waar het op begrip van de taal neerkomt. De betreffende rapportage is weliswaar verouderd, zo stelt de rechthebbende terecht, maar niet gebleken is dat in (de gronden van) haar WSW-indicatie en werksituatie veranderingen zijn opgetreden.
Het hof is verder onvoldoende gebleken dat de rechthebbende stappen heeft gezet in het zelfstandig kunnen beheren van haar financiën. Dat de rechthebbende contact heeft opgenomen met [instantie] , ter ondersteuning van haar taalproblemen, acht het hof daartoe niet voldoende.
3.8.5.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de rechthebbende als gevolg van haar geestelijke en lichamelijke toestand niet ten volle in staat is haar vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen.
Hulp van de dochter aan de rechthebbende in een vrijwillig kader, zoals uit de standpunten van de rechthebbende en de dochter naar voren komt, biedt naar het oordeel van het hof onvoldoende waarborg voor een juiste waarneming van de vermogensrechtelijke belangen van de rechthebbende.
3.9.
Het hof is daarom van oordeel dat in de bestreden beschikking terecht de grondslag van het bewind is gewijzigd en het verzoek van de rechthebbende tot opheffing van het bewind is afgewezen. Dit leidt tot de slotsom dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant van 2 maart 2022.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, C.N.M. Antens en E.P. de Beij en is in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.