ECLI:NL:GHSHE:2023:708

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 maart 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
200.313.806_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van bewind over goederen van de rechthebbende na wijziging van persoonlijke omstandigheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van het bewind over de goederen van de rechthebbende. De rechthebbende, die eerder onder bewind was gesteld vanwege zijn lichamelijke en geestelijke toestand na het overlijden van zijn echtgenote, heeft verzocht om het bewind op te heffen. In eerste aanleg had de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 mei 2022 het verzoek tot opheffing afgewezen. De rechthebbende heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn situatie is veranderd; hij heeft een vaste baan, geen schulden en woont in een eigen woning. Tijdens de mondelinge behandeling op 23 januari 2023 heeft de rechthebbende zijn standpunt toegelicht, waarbij hij benadrukte dat hij in staat is zijn financiën zelf te beheren en dat de noodzaak voor het bewind niet langer bestaat.

De bewindvoerder heeft tijdens de behandeling aangegeven dat de rechthebbende niet aantoont financieel zelfstandig te zijn, maar het hof heeft op basis van de processtukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling geoordeeld dat de rechthebbende zijn persoonlijke situatie op orde heeft. Het hof heeft vastgesteld dat de rechthebbende nu in staat is om zijn vermogensrechtelijke belangen zelf te behartigen en dat de zorgen die eerder bestonden over zijn toestand niet meer aan de orde zijn.

Het hof heeft de beschikking van de kantonrechter vernietigd en het verzoek van de rechthebbende om het bewind op te heffen toegewezen. Tevens is bepaald dat de bewindvoerder binnen twee maanden na de uitspraak de eindrekening en -verantwoording moet afleggen aan de rechthebbende. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 2 maart 2023
Zaaknummer: 200.313.806/01
Zaaknummer eerste aanleg: 9614832 OV VERZ 22-12
in de zaak in hoger beroep van:
[de rechthebbende],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. H. Klein Hesselink.
Als belanghebbende in deze zaak wordt aangemerkt:
[B.V.] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de bewindvoerder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 4 mei 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 juli 2022, heeft de rechthebbende verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het bewind over de goederen van de rechthebbende alsnog op te heffen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 januari 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de rechthebbende, bijgestaan door mr. Klein Hesselink en door een tolk, T. Slimane;
- de bewindvoerder, vertegenwoordigd door [medewerker] .

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 4 februari 2019 heeft de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant bewind ingesteld over de (toekomstige) goederen van de rechthebbende wegens zijn lichamelijke of geestelijke toestand, met benoeming van [B.V.] B.V. tot bewindvoerder.
3.2.
De rechthebbende heeft bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie van de rechtbank op 3 januari 2022, verzocht het bewind op te heffen.
3.3.
Bij de beschikking van 4 mei 2022 heeft de kantonrechter het verzoek tot opheffing van het bewind afgewezen.
3.4.
De rechthebbende kan zich met voornoemde beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De rechthebbende voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan.
Het bewind over de goederen van de rechthebbende is ingesteld in de periode na het overlijden van zijn echtgenote. De rechthebbende had destijds door rouwverwerking moeite om zich staande te houden. De afwikkeling van de nalatenschap van zijn echtgenote vroeg van hem meer dan hij op dat moment aankon. Door de omstandigheden die op dat moment speelden, was de rechthebbende het overzicht over zijn financiën aan het verliezen. Die omstandigheden zijn nu niet meer aan de orde. Er is geen noodzaak meer voor het bewind.
De rechthebbende heeft een vaste baan en geen schulden. Zijn woonsituatie is veranderd. Hij woont niet meer op een vakantiepark, maar in een woning. Hij woont samen met zijn partner, die ook een betaalde baan heeft. De rechthebbende is in staat zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk te behartigen. De reden dat hij iemand anders vraagt om contact met de bewindvoerder op te nemen, is dat het contact met de bewindvoerder hem veel stress oplevert. Dat hij die hulp vraagt, wil niet zeggen dat hij niet zelfredzaam is. Integendeel juist. De rechthebbende heeft overigens weinig reden om contact met de bewindvoerder op te nemen, omdat zijn uitgaven relatief beperkt zijn en automatisch afgeschreven worden.
De rechthebbende weet de weg naar hulp te vinden als hij die nodig heeft. Hij wil zelf weer over zijn eigen geld kunnen beschikken.
3.6.
De bewindvoerder voert tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan.
De bewindvoerder blijft bij het ingenomen standpunt in eerste aanleg, dat de rechthebbende niet aantoont op financieel vlak zelfstandig te zijn. Er hebben zich geen omstandigheden voorgedaan die leiden tot een ander standpunt. Het bewind verloopt op dezelfde wijze. De rechthebbende neemt nauwelijks contact met de bewindvoerder op. Als er contact is, loopt dat via een derde. Wat betreft de financiële situatie van de rechthebbende geldt dat er geen schulden zijn en sprake is van een spaarsaldo van circa € 20.000,-. De bewindvoerder bevestigt dat de woonsituatie van de man is gewijzigd.
3.7.
Het hof overweegt als volgt.
3.7.1.
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter een bewind instellen over één of meer van de goederen, die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren, indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van:
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden.
3.7.2.
Op grond van artikel 1:449 lid 2 BW kan de kantonrechter, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, het bewind opheffen op verzoek van de bewindvoerder of degene die gerechtigd is het bewind te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 BW, dan wel ambtshalve.
3.7.3.
Gebleken is dat het bewind over de goederen van de rechthebbende is ingesteld in een periode dat de rechthebbende het moeilijk had als gevolg van het overlijden van zijn echtgenote. De rechthebbende kon destijds zijn financiën, waaronder de afwikkeling van de nalatenschap van zijn echtgenote, onvoldoende overzien en had vermogensrechtelijke bijstand nodig. Hij heeft vanwege die omstandigheden eind 2018 zelf het bewind aangevraagd.
Het hof acht op grond van de processtukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling genoegzaam gebleken dat de noodzaak voor het bewind niet langer meer bestaat. De rechthebbende heeft zijn persoonlijke situatie op orde. Hij heeft een vaste baan en werkt voltijds. Hij woont niet meer op een vakantiepark, maar beschikt over een eigen woning. Hij heeft spaargelden, geen schulden, en heeft er blijk van gegeven dat hij overzicht heeft over zijn inkomsten- en uitgaven. Hij toont zich bereid om hulp te vragen, indien dit nodig is. Er is sprake van een stabiele situatie, waarin de rechthebbende in staat wordt geacht zijn financiën zelf te beheren. De zorgen die eerder speelden over de lichamelijke of geestelijke toestand van de rechthebbende zijn niet meer aan de orde.
3.8.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen en het verzoek van de rechthebbende om het bewind op te heffen alsnog toewijzen.
3.9.
Het hof zal hierna voorts bepalen dat een kopie van deze beschikking wordt gezonden aan de griffier van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, in verband met aantekening in het Centraal curatele- en bewindregister.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 4 mei 2022,
en opnieuw beschikkende:
heft op het bewind over de goederen die (zullen) toebehoren aan [de rechthebbende] , geboren op [geboortedatum] 1963, wonende aan [adres] ( [postcode] ) te [woonplaats] , en wel met ingang van de datum van deze beschikking;
bepaalt dat de bewindvoerder binnen twee maanden na de datum van deze uitspraak de eindrekening en -verantwoording aflegt aan de rechthebbende en een – zo mogelijk door hen voor akkoord ondertekend – exemplaar ervan aan het Bewindsbureau van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, overlegt;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in artikel 1:391 BW een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, in verband met aantekening in het Centraal curatele- en bewindregister;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.M.C. Dumoulin en E.P. de Beij en is in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.