ECLI:NL:GHSHE:2023:703

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 maart 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
200.320.428_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdzorg

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2007. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beschikking van de rechtbank Limburg, die op 13 december 2022 een machtiging tot uithuisplaatsing had verleend aan de Gecertificeerde Instelling (GI) voor de duur van zes maanden. De moeder stelde dat er eerst andere mogelijkheden voor hulpverlening onderzocht dienden te worden voordat tot uithuisplaatsing kon worden overgegaan. Tijdens de mondelinge behandeling op 13 februari 2023 zijn de moeder en de vader niet verschenen, terwijl de GI en de Raad voor de Kinderbescherming wel aanwezig waren. Het hof heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van [minderjarige], die al sinds 2014 onder toezicht staat van de GI. Ondanks de zorgen en de machtiging tot uithuisplaatsing, is deze nog niet ten uitvoer gelegd omdat de GI afhankelijk is van de instemming van de moeder en [minderjarige]. Het hof heeft geoordeeld dat de machtiging tot uithuisplaatsing op juiste gronden is verleend en dat er nog steeds noodzaak bestaat voor uithuisplaatsing. De bestreden beschikking is bekrachtigd en het hoger beroep van de moeder is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 2 maart 2023
Zaaknummer : 200.320.428/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/312059 / JE RK 22-2104
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. B.H.S. Brinkman,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI).
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: [regio] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort:
Deze zaak gaat over de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige:
[minderjarige](hierna: [minderjarige] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2007.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 13 december 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 december 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
- primair: het verzoek van de GI met betrekking tot de verlening van de machtiging uithuisplaatsing of te wijzen;
- subsidiair: een machtiging uithuisplaatsing te verlenen voor de duur van drie maanden;
althans een voorziening te treffen die het hof juist acht.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 februari 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- mr. Brinkman namens de moeder;
- [vertegenwoordiger van de GI] , namens de GI.
2.3.1.
Zowel de moeder als de vader zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.3.2.
De raad heeft per brief van 12 januari 2023 laten weten niet op de mondelinge behandeling te zullen verschijnen.
2.3.3.
Het hof heeft [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier met bijlage (bestreden beschikking) van de advocaat van de moeder d.d. 22 december 2022;
  • het V6-formulier met bijlage (verslag van [instantie 1] d.d. 2-12-2022 (triage actieve inschatting)) van de advocaat van de moeder d.d. 29 december 2022;
  • de brief met bijlage van de GI d.d. 25 januari 2023;
  • het V8-formulier van de advocaat van de moeder d.d. 13 februari 2023.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Tijdens het geregistreerd partnerschap dat de vader en de moeder zijn aangegaan is [minderjarige] geboren. De vader en de moeder hebben samen nog een dochter, te weten [dochter] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2005. Het geregistreerd partnerschap is op 13 maart 2009 ontbonden. De ouders hebben samen het ouderlijk gezag over [minderjarige] . [minderjarige] woont bij de moeder.
De moeder heeft nog een dochter uit een eerdere relatie en de vader heeft nog twee dochters uit een eerdere relatie.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 24 juli 2014 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 24 juli 2023.
3.3.
Bij beschikking van 2 december 2022 heeft de rechtbank het spoedverzoek om machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van vier weken zonder voorafgaand verhoor van de belanghebbenden te verlenen, afgewezen en verder iedere beslissing aangehouden. Voorts heeft de rechtbank in die beschikking bepaald dat de GI, de moeder, de vader en [minderjarige] zullen worden gehoord tijdens de mondelinge behandeling op 13 december 2022.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank machtiging verleend aan de GI om [minderjarige] met ingang van 13 december 2022 tot uiterlijk 24 juli 2023 uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.6.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat – het volgende aan. Alvorens een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen dient eerst onderzocht te worden of alle andere mogelijkheden zijn benut. Dit is niet gebeurd. Na het incident dat op 2 december 2022 heeft plaatsgevonden had er ambulante hulpverlening in de thuissituatie ingezet dienen te worden. Die ambulante hulpverlening is er niet gekomen. Ook zou [minderjarige] vanaf 13 december 2022 bij [instantie 2] terecht kunnen. Dit zou een positief effect op de thuissituatie gehad hebben en een uithuisplaatsing had hiermee voorkomen kunnen worden. De moeder wil dat [minderjarige] thuis blijft en dat ze intensieve thuisbegeleiding krijgen.
3.7.
De GI geeft in de brief d.d. 25 januari 2023 een chronologische opsomming van de feiten en geeft tijdens de mondelinge behandeling aanvullend - samengevat – het volgende aan. [minderjarige] is op dit moment nog thuis. De relatie tussen de moeder en [minderjarige] is zodanig explosief en lijkt alsmaar heftiger te worden dat deze situatie uitermate gevaarlijk is en uithuisplaatsing van [minderjarige] echt nodig is. De reden dat er tot op heden nog niet tot uithuisplaatsing is overgegaan is dat de hulpverleningsinstantie [instantie 3] daaraan pas meewerkt nadat er toestemming van de moeder en [minderjarige] is. Dit betekent dat de rechterlijke beschikking niet uitgevoerd kan worden.
De motivering van de beslissing
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.8.2.
Het hof is van oordeel dat er voldoende gronden aanwezig zijn die een uithuisplaatsing van [minderjarige] rechtvaardigen. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
3.8.3.
Uit de overgelegde stukken, de bestreden beschikking en hetgeen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling bij het hof naar voren is gekomen, blijkt dat er al lange tijd ernstige zorgen zijn over [minderjarige] . Hij staat al sinds 2014 onder toezicht van de GI. Uit het rapport van [instantie 1] van 22 december 2022 komt naar voren dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] . Hij gaat al anderhalf jaar niet meer naar school, zijn dag/nachtritme is ontregeld en is er veel stress binnen het gezin. Zo liggen er diverse meldingen van Veilig Thuis en er zijn politie-interventies geweest. [minderjarige] scheldt zijn moeder uit en mishandelt haar onder meer door haar te schoppen en te slaan, aan haar haar te trekken en naar haar te spugen. De moeder kan deze agressie niet aan en heeft [minderjarige] niet in de hand. Zij voelt zich niet veilig en voelt de behoefte zichzelf te moeten beschermen. Dit leidt tot gevaarlijke situaties.
3.8.4.
Ondanks alle ingezette hulpverlening is er geen blijvende verbetering te zien in de opvoedsituatie en blijven er zorgelijke situaties ontstaan. Na het incident dat in december jl. heeft plaatsgevonden heeft de rechtbank een machtiging tot uithuisplaatsing afgegeven. Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof is gebleken dat deze machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] , ondanks de grote zorgen die er zijn, nog steeds niet ten uitvoer is gelegd. De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat de door de GI benaderde hulpverleningsinstantie, te weten [instantie 3] (een relatief nieuwe samenwerking van vier organisaties) niet overgaat tot plaatsing van [minderjarige] omdat zowel de moeder als [minderjarige] met plaatsing niet instemt.
3.8.5.
Het hof stelt vast dat wanneer de door de rechtbank bij de bestreden beschikking verleende machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] gedurende de in artikel 1:262 van het BW vastgestelde termijn van drie maanden niet ten uitvoer is gelegd deze op 13 maart 2023 zal komen te vervallen. Ondanks deze korte tijdspanne zal het hof de bestreden beschikking vanwege de noodzakelijkheid bekrachtigen. Dat is gebleken dat er in de praktijk uitvoeringsproblemen zijn, doet hier niet aan af.
3.8.6.
Het hof is van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing op juiste gronden is verleend en dat nog steeds een noodzaak voor uithuisplaatsing bestaat. Dat de door de rechtbank verleende machtiging nog niet geeffectueerd is geworden, maakt dit niet anders
3.8.7.
Het hof merkt nog op dat het niet kan volgen waarom de GI zich heeft gewend tot een hulpverleningsinstantie die alleen werkt op vrijwillige basis. Het feit dat de uithuisplaatsing aldus niet kan worden geeffectueerd, strookt niet met het feit dat er een rechterlijke machtiging ligt.
3.8.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd en het hoger beroep van de moeder dient te worden afgewezen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 13 december 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, H. van Winkel en M.L.F.J. Schyns en is op 2 maart 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. E.G.A. Gubbels-Janssen, griffier.