ECLI:NL:GHSHE:2023:669

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 februari 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
20-004051-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor opzetheling van een speedboot

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 weken voor opzetheling van een speedboot, en de politierechter had de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf afgewezen. De advocaat-generaal vorderde in hoger beroep vernietiging van het vonnis en een veroordeling tot een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 weken. Het hof oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan opzetheling, omdat hij een speedboot had verworven waarvan hij wist dat deze van misdrijf afkomstig was. De verdachte had wisselende en tegenstrijdige verklaringen afgelegd over de aankoop van de speedboot, wat het hof niet geloofwaardig achtte. Het hof heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf toegewezen, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit had schuldig gemaakt.

Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, het justitiële verleden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. De gevangenisstraf werd gematigd met twee weken vanwege deze overschrijding. De beslissing is gegrond op de artikelen 63 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-004051-18
Uitspraak : 23 februari 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 21 december 2018 met parketnummer 02-111596-17 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf onder het parketnummer 02-236880-14, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1966,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
De verdachte is bij vonnis waarvan beroep door de politierechter ter zake van ‘opzetheling’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 weken. De politierechter heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder aan de verdachte voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 2 weken afgewezen.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte ter zake van de impliciet primair tenlastegelegde opzetheling zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, alsmede tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke straf zal afwijzen.
De raadsman van de verdachte heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd. Met betrekking tot de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke straf heeft de verdediging bepleit dat het hof de vordering zal afwijzen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het bestreden vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 21 augustus 2015 tot en met 12 mei 2016 te Nistelrode, gemeente Bernheze en/of ’s-Hertogenbosch en/of Raamsdonk, althans in Nederland, (telkens) een goed, te weten een speedboot (merk Azure), heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 21 augustus 2015 tot en met 12 mei 2016 in Nederland een goed, te weten een speedboot (merk Azure), heeft verworven, voorhanden gehad en overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de Landelijke Eenheid, Dienst Infrastructuur (LE), Afdeling Opsporing Infrastructuur, opgesteld door verbalisant [verbalisant 1] , hoofdagent van politie, registratienummer PL2600-2017024115, gesloten d.d. 12 juni 2017, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 81.
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 11 januari 2016 (pg. 16-17), met goederenbijlage (pg. 18), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [aangever] :
Pleegdatum: tussen vrijdag 21 augustus 2015 en 23 augustus 2015.
Ik doe aangifte van diefstal van mijn speedboot. Vanmorgen heb ik contact opgenomen met dhr. [betrokkene] van de bootstalling te Woudrichem. [betrokkene] gaf aan dat er in augustus 2015 ingebroken is in de stalling. Toen is de speedboot weggenomen.
De speedboot stond op een geremde enkelassige trailer. Deze trailer is ook weggenomen.

Bijlage goederen

Vaartuig: speed (
het hof begrijpt: speedboot) merk Azure
Registratienummer: [registratienummer 2]
Rompnummer: [CIN nummer 1]
Motornummer: [motornummer 1]
Waarde: € 31.818,00
2.
Het proces-verbaal van bevindingen onderzoek vaartuig d.d. 3 mei 2017 (pg. 26-28), met fotomap (pg. 29-31), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] :
Op maandag 3 april 2017 stelden wij verbalisanten een onderzoek in naar de juiste identiteit van een vaartuig. Het onderzoek vond plaats te Raamsdonk.
Wij zagen een vaartuig met de volgende identiteitskenmerken:
Registratienummer: - [registratienummer 1]
Merk: - Azure
Type: - 208
Romp kleur(en): - wit/zwart
CIN nummer: - [CIN nummer 2]
Inboord motor merk: - Mercruiser
Motor serie nummer: - [serienummer]
Nader Onderzoek:

CIN:

CIN nummer:

Uniek kenmerk:

Onderzochte vaartuig overgespoten:

Motor:

Transom (tussenstuknummer) en Drive (staartstuknummer):

Oude Registratie:

Aangifte diefstal Azure 208 registratie [registratienummer 2]Uit informatie van de fabrikant van Mercruiser motoren bleek het volgende:Af fabriek werd bij de motor, voorzien van het nummer [motornummer 1] , het tussenstuknummer [motornummer 3] en het staartstuknummer [motornummer 2] gemonteerd in de door ons onderzochte Azure. Het gedeeltelijk door ons aangetroffen nummer van het staartstuk betrof [motornummer 2] .

Resultaat onderzoekHet ontvreemde vaartuig, merk Azure, registratie [registratienummer 2] (bouwjaar 2008), werd na de diefstal omgekat en voorzien van het valse CIN nummer [CIN nummer 2] en het valse motornummer [serienummer] .Op 17 september 2015 werd voor de omgekatte Azure een nieuwe registratie snelle motorboot aangevraagd en afgegeven onder het nummer [registratienummer 1] aan: [verdachte] , [geboortedag 1] 1966 wonende te [adres 2] .Bijlage 3 een fotokopie (ontvangen van de RDW) van het registratiebewijs van [verdachte] .Op 8 oktober 2016 werd de [registratienummer 1] overgeschreven en op naam gezet van:[getuige 1] , [geboortedag 2] 1977, wonende te [adres 3] .

Bijlage 4 aanvraag formulier registratie snelle motorboten ten name van [getuige 1] .
3.
Een geschrift, te weten een inkoopverklaring d.d. 12 mei 2016 (pg. 66), voor zover inhoudende:
Inkoopverklaring
Datum: 12 mei 2016
MERK: Azure
TYPE: 208
CHASS.NR [CIN nummer 2]
VERKOPER: INKOPER:
[verdachte] [bedrijf]
’s-Hertogenbosch
[handtekening] [handtekening]

Kontant€ 12.500.00

4.
Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 21 december 2018, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte [verdachte] :
Ik heb de boot zelf op naam gezet. (…) de boot en trailer [zijn] naar mijn loods in Nistelrode gebracht. Ik heb de boot verkocht aan [getuige 1]
(het hof begrijpt: [getuige 1] ).
5.
Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, negende meervoudige kamer voor strafzaken, van 1 juli 2021, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :
Toen ik de boot kocht heb ik geen papieren gekregen. U zegt mij dat een boot toch niet pluis is als er geen papieren bij zitten. Ik heb geen papieren gezien. Het is juist dat ik vaker boten kocht. Ik haal ook auto’s uit het buitenland.
Bewijsoverwegingen
De raadsman van de verdachte heeft – op de gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – bepleit dat het hof de verdachte zal vrijspreken van de tenlastegelegde opzet- dan wel schuldheling. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte niet wist dat de speedboot van diefstal afkomstig was, waarbij de verdachte evenmin aanleiding had om zulks te vermoeden, daar en temeer de verdachte de speedboot te goeder trouw heeft gekocht, aldus de raadsman.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep zijn de navolgende feiten en omstandigheden naar voren gekomen:
  • de speedboot is in de periode van 21 augustus 2015 tot en met 23 augustus 2015 weggenomen. De speedboot had een waarde van € 31.818,00;
  • na de diefstal is de speedboot omgekat (de speedboot is van onder meer een vals CIN- en motornummer voorzien);
  • Op 17 september 2015, ongeveer 4 weken na de diefstal, is op naam van de verdachte bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer een nieuwe registratie snelle motorboot afgegeven;
  • de verdachte heeft bij gelegenheid van zijn verhoor door de politie verklaard dat hij de speedboot had gekocht van een Poolse jongen en alle papieren bij de boot zaten. Het was een oude speedboot. Op de aankoop van de speedboot heeft de verdachte een Audi A6 ingeruild en een bedrag van € 1.250,00 bijbetaald. Hij heeft de speedboot vervolgens verkocht voor een bedrag van € 6.500,00;
  • ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard dat hij de speedboot uit Polen naar Nederland heeft geïmporteerd;
  • ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat de Poolse jongen van wie hij de speedboot heeft gekocht, werkzaam was voor [getuige 2] . [getuige 2] heeft bij de aankoop van de speedboot bemiddeld. Bij de aankoop van speedboot ontbrak het papierwerk. De betaling heeft plaatsgevonden via [getuige 2] , waarbij door de verdachte aan [getuige 2] een bedrag is betaald van € 5.000,00 en ook heeft de verdachte een Audi ingeruild.
Het hof stelt op grond van het vorenstaande vast dat speedboot (betrekkelijk) kort na de diefstal op naam van de verdachte is geregistreerd. Voorts stelt het hof vast dat de verdachte bij gelegenheid van zijn verhoor door de politie, alsmede ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep, (telkens) wisselend en tegenstrijdig heeft verklaard over de wijze waarop en de omstandigheden waaronder hij de speedboot heeft verworven, van wie hij de speedboot heeft verworven, welke aankoopprijs daarbij door hem is betaald, alsmede over het bedrag waarvoor hij de speedboot heeft verkocht. Het hof merkt daarbij op dat de verdachte bij de politie heeft verklaard dat het een oude boot betrof met een waarde van ongeveer € 4.000,00 à € 5.000,00, terwijl de boot ten tijde van de diefstal slechts 7 jaar oud was (bouwjaar 2008) en een waarde had van ruim € 31.000,00, en de boot volgens de getuige [getuige 1] (eigenaar van [bedrijf] ) ten tijde van de koop in 2016 vlamnieuw was.
De verdediging heeft getracht het laatstelijk door en namens de verdachte geschetste alternatieve scenario te onderbouwen en daartoe is op verzoek van de verdediging getuige [getuige 2] door de raadsheer-commissaris gehoord. [getuige 2] heeft – onder betwisting dat hij de verdachte überhaupt kent – de lezing van de verdachte weersproken. Het hof heeft, gelet op de inhoud van het procesdossier alsmede het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, geen reden om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaring van [getuige 2] . Bezien voorts tegen de achtergrond van de wisselende en tegenstrijdige verklaringen van de verdachte, is het hof van oordeel dat ook aan zijn laatste verklaring geen geloof kan worden gehecht, zodat het hof daaraan voorbijgaat.
Gelet op het vorenoverwogene en de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, staat vast dat de verdachte in het bezit was van een speedboot waarvan de daarbij behorende papieren ontbraken. Het kan dan ook, naar het oordeel van het hof, niet anders zijn dan dat de verdachte, die destijds onder meer handelde in boten, ten tijde van het verwerven van de speedboot wist dat deze boot van misdrijf afkomstig was. Mitsdien verwerpt het hof het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Resumerend acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de impliciet primair tenlastegelegde opzetheling heeft begaan, zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

opzetheling.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
De raadsman heeft – onder verwijzing naar de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, de omstandigheid dat de redelijke termijn fors is overschreden en de toepasselijkheid van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht – het hof verzocht te volstaan met oplegging van een taakstraf al dan niet in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de opzetheling van een speedboot. De heling van gestolen goederen leidt ertoe dat de plegers van diefstal geldelijk voordeel kunnen trekken uit de door hen gepleegde diefstallen. Heling houdt aldus vermogenscriminaliteit in stand, terwijl deze vermogensdelicten leiden tot financiële schade en overlast voor de eigenaren van de weggenomen goederen.
Het hof heeft ten nadele van de verdachte acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 19 december 2022, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder meermalen onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld. Daaronder bevinden zich veroordelingen ter zake van vermogensdelicten. Die veroordelingen hebben de verdachte er klaarblijkelijk niet van weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen.
Het hof is van oordeel dat, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde – onder meer tot uitdrukking komende in de aanzienlijke geldelijke waarde die het geheelde goed vertegenwoordigde –, het uitgebreide justitiële verleden van de verdachte en in verband met een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met de door de advocaat-generaal gevorderde straf maar slechts met sanctie die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende acht het hof in beginsel oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 16 weken passend en geboden.
In hetgeen de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep bij pleidooi naar voren heeft gebracht met betrekking tot de op te leggen straf ziet het hof geen aanleiding om tot een andere strafoplegging te komen.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in hoger beroep evenwel nog het volgende.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaar nadat hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
In de onderhavige zaak is het hof gebleken dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden. Namens de verdachte is immers op 21 december 2018 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof heden – op 23 februari 2023 – en derhalve niet binnen twee jaar na het instellen van het hoger beroep – arrest wijst. De redelijke termijn in hoger beroep is hierdoor met 2 jaar en 2 maanden overschreden. Van bijzondere omstandigheden als hiervoor bedoeld is naar het oordeel van het hof geen sprake. Het hof zal deze overschrijding ten faveure van de verdachte verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat het hof de op te leggen gevangenisstraf zal matigen met twee weken. De raadsman heeft nog aangevoerd dat ook in eerste aanleg de redelijke termijn is overschreden. Het hof stelt vast dat daarvan geen sprake is, nu de verdachte op 22 mei 2017 door de politie als verdachte is gehoord en de politierechter op 21 december 2018 vonnis heeft gewezen.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 weken.
Vordering tenuitvoerlegging
De officier van justitie bij het arrondissement Oost-Brabant heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 20 januari 2015 onder parketnummer 02-236880-14 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De raadsman van de verdachte en de advocaat-generaal hebben ter terechtzitting in hoger beroep respectievelijk bepleit en gevorderd dat het hof de vordering tot tenuitvoerlegging zal afwijzen, gelet op het tijdsverloop in deze zaak.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van oordeel dat, nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt, de tenuitvoerlegging van de gehele voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf dient te worden gelast. In hetgeen door de raadsman en de advocaat-generaal naar voren is gebracht ziet hof geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 63 en 416 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
14 (veertien) weken;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 20 januari 2015 onder parketnummer 02-236880-14, te weten van: een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Aldus gewezen door:
mr. S. Riemens, voorzitter,
mr. A.J.M. van Gink en mr. A.C. Bosch, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.S. Vos, griffier,
en op 23 februari 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Van Gink en mr. Bosch zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.