ECLI:NL:GHSHE:2023:66

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 januari 2023
Publicatiedatum
12 januari 2023
Zaaknummer
200.317.889_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verlenging ondertoezichtstelling van een minderjarige in hoger beroep

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de afwijzing van een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2021. De ouders, de moeder en de vader, hebben in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 12 september 2022 aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling van hun kind voor een jaar werd verlengd. De ouders zijn van mening dat er geen concrete bedreigingen zijn voor de ontwikkeling van hun kind en dat de ondertoezichtstelling niet langer noodzakelijk is. Ze stellen dat hun kind zich goed ontwikkelt en dat ze hulpverlening accepteren, ondanks een verstoorde relatie met de betrokken instantie.

De GI, William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, heeft in haar verweerschrift aangegeven dat er nog steeds zorgen zijn over de opvoeding en de rol van de vader. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 16 december 2022 gehouden, waarbij beide ouders en de GI zijn gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging meer is voor de minderjarige en dat de ouders in staat zijn om zelf de zorg voor hun kind te dragen. De zorgen van de GI zijn niet voldoende gemotiveerd om de ondertoezichtstelling te handhaven.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd voor zover het gaat om de verlenging van de ondertoezichtstelling vanaf 12 januari 2023 en het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de griffier is verzocht om een afschrift van de uitspraak toe te zenden aan de rechtbank Oost-Brabant.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 12 januari 2023
Zaaknummer : 200.317.889/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/384292 / JE RK 22-1108
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats]
hierna te noemen: de moeder
en
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader
verzoekers in hoger beroep,
advocaat: mr. P.J.A. van de Laar,
hierna gezamenlijk te noemen: de ouders,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2021 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: Oost-Brabant, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 12 september 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 oktober 2022, hebben de ouders verzocht voormelde beschikking te vernietigen en/of althans het beroep van appellanten gegrond te verklaren.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 november 2022, heeft de GI verzocht het door de ouders ingestelde beroep niet ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 2 september 2022;
- de brief van de raad van 4 november 2022.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft op 16 december 2022 plaatsgevonden. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder en de vader, bijgestaan door mr. Van de Laar;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] , via de telefoon.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het huwelijk van de moeder en de vader is de minderjarige [minderjarige] geboren.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige] . De hoofdverblijfplaats van [minderjarige] is bij de moeder. De ouders wonen niet samen. De moeder met [minderjarige] woont in [plaats 1] en de vader woont in [plaats 2] .
3.2.
[minderjarige] staat sinds 16 september 2021 onder toezicht van de GI.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd voor de duur van een jaar tot 16 september 2023.
3.4.
De ouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De ouders voeren - samengevat – het volgende aan. De ouders zijn in tegenstelling tot de rechtbank van mening dat er geen concrete bedreigingen zijn in de ontwikkeling van [minderjarige] en dat een ondertoezichtstelling niet (langer) noodzakelijk is. Het gaat erg goed met [minderjarige] . Hij ontwikkelt zich goed en is vrolijk. Ook accepteren de ouders hulpverlening vanuit [instantie] . Helaas is de verhouding tussen [instantie] en de ouders wel enigszins verstoord en verloopt het contact moeizamer. De ouders zijn van mening dat [instantie] vaak wisselende adviezen geeft, hetgeen weer zorgt voor onduidelijkheid tussen de ouders onderling. Ouders volgen de adviezen van betrokken professionals, zoals de artsen in verband met de ziekte van [minderjarige] (syndroom van West) en de gezinsvoogd, op. Ook heeft de moeder een groot netwerk, voornamelijk familie, dat de moeder helpt bij de zorg en opvoeding van [minderjarige] . Verder zijn de ouders van oordeel dat de rechtbank zich in de bestreden beschikking te veel heeft laten leiden door de positie van de vader en heeft de GI ten onrechte een onjuist beeld van de vader geschetst. De vader speelt slechts een bescheiden rol in de opvoeding van [minderjarige] , mede vanwege het feit dat de ouders niet samenwonen. Wanneer de vader en [minderjarige] contact hebben met elkaar is de moeder daarbij aanwezig of zij is in de buurt en kan bijspringen als dat nodig is. Ook de vader stelt zich open voor hulpverlening, maar er is onvoldoende vanuit de GI gedaan om in contact met de vader te komen. De ouders zijn van mening dat er regelmatig sprake is van miscommunicatie tussen de ouders en de GI en hebben daar veel last van. De ouders hebben inmiddels een stabiele relatie en de financiële problemen behoren tot het verleden. De schulden van de ouders zijn afgelost.
3.6.
De GI voert - samengevat – het volgende aan. De ouders stellen zich op het standpunt dat zij ondanks het huwelijk bewust ervoor hebben gekozen niet samen te wonen en geen spanning of problemen te ervaren. Uit de tussenevaluatie van [instantie] die ziet op de periode van 20 september 2022 tot en met 2 november 2022 blijkt echter dat er spanningen zijn tussen de ouders: met betrekking tot de financiën, over hoeveel tijd zij samen doorbrengen en over de rol van de vader in de opvoeding van [minderjarige] . Ouders vinden het lastig hierover duidelijke afspraken te maken in het belang van [minderjarige] . Ook zijn er zorgen over de conflicten tussen de ouders en de hoogoplopende emoties bij de vader waarin hij zich niet laat sturen en waarbij [minderjarige] aanwezig is. Er zou nog steeds sprake zijn van schulden en de ouders zouden daarbij onvoldoende/geen hulp accepteren. Voor wat betreft het handelen van de vader bij een eventuele epileptische aanval van [minderjarige] verschillen de ouders ook van mening. De GI onderschrijft dat beide ouders veel van [minderjarige] houden, dat de ouders nog zoekende zijn in hun relatie en dat zij beiden huisvesting hebben waar [minderjarige] welkom is en waar de nodige spullen voor hem aanwezig zijn. Daarnaast kan de moeder altijd terugvallen op haar familie die in de buurt woont en haar helpt waar nodig. De moeder heeft voldoende opvoedvaardigheden, mits zij ondersteuning van [instantie] accepteert en zich begeleidbaar opstelt. Voor de vader zou de GI opvoedondersteuning ook nog steeds wenselijk achten aangezien de GI het voor de vader van belang acht dat hij zelfstandig de verzorging van [minderjarige] kan vormgeven, ook als de moeder er niet is. Het contact met de vader is met de huidige gezinsvoogd moeizaam, aangezien de vader vaak niet bereikbaar is en niet reageert op whatsappberichten. Concluderend is de GI van mening dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige] in het belang van diens verzorging en opvoeding en tot onderzoek van de geestelijke gesteldheid noodzakelijk is.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.7.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het BW/Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.7.3.
Het hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat er thans geen sprake meer is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging en dat er niet meer is voldaan aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255 lid 1 BW. Het hof overweegt daartoe het volgende.
3.7.4.
[minderjarige] is een jong kind met een ernstige aandoening. Ten tijde van de verlening van de ondertoezichtstelling waren er nog altijd flinke zorgen over de situatie waarin hij opgroeide en was de woonsituatie van de ouders en hun relatie niet duidelijk.
De GI geeft aan zorgen te houden over de ontwikkeling van [minderjarige] . De zorgen van de GI zien met name op de rol van de vader in de opvoeding van [minderjarige] , de conflicten en ruzies (in het verleden) tussen de ouders waar [minderjarige] bij aanwezig is (geweest) en onduidelijkheid over de financiële situatie van de ouders.
Er wordt door het hof echter op dit moment geen concrete ontwikkelingsbedreiging meer gezien voor [minderjarige] . Het hof is, ondanks de zorgen van de GI, van oordeel dat de GI ontoereikend gemotiveerd heeft waarom het kader van de ondertoezichtstelling nog altijd geïndiceerd is. Uit de stukken en het verhandelde ter mondelinge behandeling van het hof is gebleken dat het goed gaat met [minderjarige] . Hij ontwikkelt zich goed en is een vrolijke dreumes. De moeder woont met [minderjarige] in [plaats 1] , de vader in [plaats 2] en zij bezoeken elkaar regelmatig enkele dagen over en weer. Niet gebleken is dat er zodanige financiële zorgen zijn dat het gezin met [minderjarige] daarmee in de problemen komt en hij daardoor in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De moeder heeft duidelijk de regie en de hoofdzorg voor [minderjarige] en het contact tussen de ouders onderling loopt over het algemeen goed. Het netwerk van de moeder is steunend. Ondanks dat [minderjarige] extra zorg nodig heeft vanwege het syndroom van West zijn de ouders goed in staat om zelf te beoordelen wat in het belang is van [minderjarige] en schakelen zij zo nodig hulp in. Zo heeft de moeder recent adequaat gehandeld door de huisarts in te schakelen toen [minderjarige] ziek was en heeft daarbij eveneens de hulp ingeschakeld van haar familie. Gebleken is ook dat de moeder tot kort geleden een goed contact had met [instantie] en deze zorg accepteert. Het hof heeft er dan ook vertrouwen in dat de moeder deze hulpverlening voortzet of elders een vergelijkbare hulpverleningsinstantie benadert zoals stichting [stichting] om haar (en de vader) in het vrijwillig kader te ondersteunen bij de opvoeding en zorg van [minderjarige] .
3.8.
Nu, zoals hiervoor is vastgesteld, niet meer is voldaan aan de wettelijke gronden voor een ondertoezichtstelling, zal de hof de bestreden beschikking vernietigen en alsnog het verlengingsverzoek van de GI afwijzen voor de periode met ingang van de datum van deze beschikking van het hof.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 12 september 2022, voor zover het gaat om de verlenging van de ondertoezichtstelling voor de periode vanaf 12 januari 2023;
en, in zoverre, opnieuw recht doende:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 12 september 2022, voor zover het gaat om de verlenging van de ondertoezichtstelling voor de periode tot 12 januari 2023;
wijst alsnog af met ingang van 12 januari 2023 het inleidend verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] ;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, A.M. Bossink en M.I. Peereboom en in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2023 door mr. A.M. Bossink in tegenwoordigheid van de griffier.