ECLI:NL:GHSHE:2023:657

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
200.306.280_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de totstandkoming van een overeenkomst van stalling en verzorging van een paard en de daaruit voortvloeiende betalingsverplichtingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door twee appellanten tegen een vonnis van de kantonrechter. De kern van het geschil betreft de vraag of er een (mondelinge) overeenkomst tot stand is gekomen voor de stalling en verzorging van een paard, en of de appellanten hiervoor kosten verschuldigd zijn aan de geïntimeerde. De appellanten hebben het paard op 25 mei 2020 op het bedrijf van de geïntimeerde gestald. De geïntimeerde heeft de appellanten in gebreke gesteld voor de betaling van stallings- en verzorgingskosten, die volgens hem € 450,- exclusief BTW per maand bedragen. De appellanten betwisten deze overeenkomst en stellen dat er enkel afspraken zijn gemaakt over het zadelmak maken en de verkoop van het paard.

Het hof heeft vastgesteld dat de kantonrechter de feiten correct heeft vastgesteld en dat de appellanten niet hebben aangetoond dat er geen overeenkomst tot stalling en verzorging is gesloten. De e-mailcorrespondentie tussen partijen wijst erop dat de appellanten erkenden dat zij kosten verschuldigd waren. Het hof heeft de grieven van de appellanten verworpen en geoordeeld dat de geïntimeerde recht heeft op betaling van de stallingskosten. Daarnaast is het hof van oordeel dat de appellanten geen beroep kunnen doen op opschorting van hun betalingsverplichtingen, omdat er geen termijn voor verkoop was overeengekomen die door de geïntimeerde niet is nagekomen.

Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt de appellanten in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak is gedaan op 28 februari 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.306.280/01
arrest van 28 februari 2023
in de zaak van

1.[appellant 1] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[appellant 2] ,wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna te noemen respectievelijk [appellant 1] , [appellant 2] en gezamenlijk [appellanten] .,
advocaat: mr. J. van Zinnicq Bergmann te 's-Hertogenbosch,
tegen
[de V.O.F.] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. P.M.H. Cruts te Simpelveld,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 5 april 2022 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, onder zaaknummer 9149762 \ CV EXPL 21-1849 gewezen vonnis van 20 oktober 2021.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 5 april 2022;
  • de memorie van grieven met producties 12-18;
  • de memorie van antwoord met producties 1-7;
  • de mondelinge behandeling op 20 januari 2023, waarbij partij [appellanten] . spreekaantekeningen heeft overgelegd.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

6.De verdere beoordeling

6.1.
De door de kantonrechter vastgestelde feiten zijn niet bestreden. Deze vormen ook voor het hof het uitgangspunt. Daarnaast staan nog enige andere feiten vast.
6.1.1.
[appellanten] . heeft het paard [paard] met ingang van 25 mei 2020 op het bedrijf van [geïntimeerde] gestald.
6.1.2.
Bij aangetekend verzonden brief d.d. 2 februari 2021 heeft [geïntimeerde] via zijn gemachtigde [appellanten] . in gebreke gesteld voor de betaling van € 3.267,- incl. btw, zijnde zes maanden stallings- en verzorgingskosten ad € 450,- exclusief BTW per maand.
6.1.3.
Partijen waren met elkaar bevriend. [appellant 1] heeft [geïntimeerde] advies gegeven c.q. bijgestaan in twee juridische procedures.
6.1.4.
Bij e-mail van 2 augustus 2020 (17:21 uur) heeft [geïntimeerde] aan [appellanten] .
geschreven:
“(..) [appellant 1] gezien onze lange vriendschap, die voor mij heel waardevol is, zou ik graag n paar dingen per mail aan jou mededelen. Paard [paard] is een zeer braaf gemakkelijk paard met een zeer goede instelling. Uitspraken over zijn springkwaliteiten durf ik op dit moment niet te doen, omrede hij fysiek niet in orde is. Pas na operatie kan ik inschatten over of en welke springkwaliteiten hij beschikt. (..) De vraag die jij je moet stellen is, na gesprek met vet, of het verstandig is hem te laten opereren, of beter zo te verkopen zoals hij nu is.
Dan nog punt mbt betalingen Kosten verzorgen zijn 450 ex BTW en rijden. Als ik geld van jouw ontvang zonder rekening kan ik hiervoor niet tekenen. Kosten voor rijden moet jij met [persoon 1] regelen. (..) Nogmaals dit is zeker niet verkeerd bedoeld, zie het als bevestiging van afspraken.”
[appellanten] . heeft daarop diezelfde dag per e-mail (om 18:45 uur) aan [geïntimeerde] aangegeven dat het paard op woensdag wordt geopereerd en daarbij vermeld:
“dus daarna even kijken hoe we verder gaan met [paard] . Akkoord?”.
Om 18:55 uur schrijft [appellanten] .:
“Als je btw wilt dien je een rekening te sturen met BTW. Je hebt het geld ontvangen omdat jij dit zo wilt. (…) Kosten zijn vooruitbetaald conform verzoek”.
Om 19:27 uur schrijft [appellanten] .:
“eerlijk gezegd begrijp ik deze uitlating niet zo goed. Er zijn bij mijn weten goede afspraken gemaakt waarvoor € 1.550in priveis betaald. Inrijden en verkopen is de afspraak die wij onderling hebben gemaakt en tot nu naar tevredenheid verloopt.(…)”
6.1.5.
Bij e-mail van 3 december 2020 schrijft [geïntimeerde] aan [appellanten] .:
“ [appellant 1] de achterstand bedraagt inmiddels 4 maanden en ondanks vele toezeggingen lukt het niet om tot betalen over te gaan. De kosten lopen door en ik zie geen enkel uitzicht op verbetering (heb volledig begrip) derhalve denk ik dat jij de situatie onder ogen moet zien en wij concrete afspraken moeten maken . Ik denk dat wij tot verkoop van het bij mij gestalde paard moeten overgaan. Laat mij even weten hoe jij daar in staat . Ik stuur deze mail omrede bellen frustratie bij jou en mij oproept. (…)”.
6.1.6.
Bij e-mail van 5 december 2020 vraagt [geïntimeerde] aan [appellanten] .:
“Goedemorgen [appellant 1] , ik [heb] geen reactie mogen ontvangen op mijn mail eergisteren. [appellant 1] realiseer je dat ik dagelijks minimaal een uur per dag met je paard bezig ben, hem top verzorg, dat zijn meer dan 30 uur per maand. Jan laat even weten hoe je denkt over verkoop van paard. Ik weet dat je moeilijk zit, vind dit ook heel erg, maar dit frustreert mij heel erg .. Denk dat het verstandig is je paard te verkopen. Laat iets horen (…)”.
[appellanten] . reageert daar diezelfde dag op (9:36 uur) met:
“(…) Het paard moet verkocht worden (…).Ontwikkelingen: de deurwaarder heeft beslag gelegd op verkocht appartement. Ik krijg maandag de naam van de notaris voor afwikkeling van de vordering. Nog een paar dagen. Ben helaas afhankelijk van de berichten van anderen. Oke?”
Meteen daarop heeft [geïntimeerde] gereageerd (om 10:22) uur met
“ [appellant 1] geen enkel probleem, hoop echt dat je snel uit de shit komt (…)”.
[appellanten] . antwoordt daar (om 10:41 uur):
“Dank je wel vriend [geïntimeerde] . Dank voor
het vertrouwen! Sorry dat je hierin bent meegetrokken! Maar oplossing is nu in zicht. (…) Het wordt nu heel spannend: zeven jaar geprocedeerd met oud kantoorgenoot (..) Toevallig gezien dat zijn dure appartement in Maastricht was verkocht waarna opdracht tot betekening en beslag. Maandag krijg ik bericht. (…)”.
6.1.7.
Op 7 december 2020 vraagt [geïntimeerde] aan [appellanten] .:
“vriend [appellant 1] , hoe hangt de
vlag erbij?”.
6.1.8.
Het paard is inmiddels executoriaal verkocht aan [geïntimeerde] , die het daarna weer aan een ander heeft doorverkocht.
De procedure bij de rechtbank
6.2.1.
[geïntimeerde] vordert - samengevat – (1) veroordeling van [appellanten] . tot betaling van € 4.356,- inclusief btw alsmede € 544,50 voor elke verstreken maand,
alsmede (2) verstrekking door [appellanten] . van het paspoort van het paard [paard] aan [geïntimeerde] op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag met een maximum van
€ 2.000,-, althans een ander in goede justitie te bepalen bedrag.
6.2.2.
Aan de vordering legt [geïntimeerde] het volgende ten grondslag. Partijen zijn een overeenkomst tot stalling en verzorging van het paard [paard] overeengekomen. Daarnaast hadden partijen ook een overeenkomst tot het zadelmak maken van het paard gesloten. In eerste instantie is daarvoor een vaste gezamenlijke prijs voor drie maanden afgesproken. Na het zadelmak maken heeft [appellanten] . het paard niet bij [geïntimeerde] opgehaald doch laten staan. Daarmee heeft hij de stallingsovereenkomst voortgezet. De prijs voor stalling en verzorging van € 450,- excl. btw per maand met ingang van 1 augustus 2020 is [appellanten] . genoegzaam bekend en per e-mail medegedeeld. [appellanten] . heeft diverse malen betaling toegezegd, ook per e-mail. Daarnaast is er een opdracht tot verkoop van het paard gegeven.
6.2.3.
[appellant 1] heeft verweer gevoerd dat, voor zover hier van belang, in het navolgende aan de orde zal komen.
6.2.4.
De kantonrechter heeft
- [appellant 1] veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van € 4.356,- alsmede € 544,50 per maand telkens met ingang van de 25e dag van de maand voor het eerst per 25 april 2021, tot aan de dag van voldoening,
- [appellant 2] veroordeeld tot afgifte van het paspoort van het paard [paard] aan [geïntimeerde] en heeft bepaald dat zij bij niet-voldoening aan het vorenstaande binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis een dwangsom verbeurt van € 50,- per dag, zulks tot een maximum is bereikt van € 2.000,-,
- [appellanten] . veroordeeld in de proceskosten.
De procedure in hoger beroep
6.3.
[appellanten] . heeft tien genummerde grieven tegen het vonnis gericht (waarbij abusievelijk een tweetal grieven met nummer 8 is aangeduid). [appellanten] . concludeert tot vernietiging van het vonnis en tot niet-ontvankelijkverklaring van [geïntimeerde] in zijn vorderingen dan wel tot afwijzing van zijn vorderingen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Is tussen partijen een overeenkomst van stalling en verzorging tot stand gekomen?
6.4.
De vraag is of tussen partijen is overeengekomen dat [appellanten] . kosten verschuldigd is voor de stalling en verzorging van het paard. [geïntimeerde] stelt dat tussen partijen (mondeling) is overeengekomen een prijs van € 450,- exclusief BTW per maand. [appellanten] . bestrijdt deze afspraak en stelt dat op 25 mei 2020 enkel een afspraak is gemaakt tot het zadelmak maken en de verkoop van het paard; pas na verkoop zou een afspraak worden gemaakt over de courtage.
Van toepassing is de Haviltex-maatstaf. Dit betekent dat de inhoud van de (mondelinge) overeenkomst moet worden vastgesteld aan de hand van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
6.5.
Vaststaat dat op het moment dat het paard bij [geïntimeerde] is gestald er een bedrag van
€ 1.550,- (al dan niet in termijnen) door [appellanten] . is betaald. Vanaf 25 mei 2020 heeft het paard in de stal van [geïntimeerde] gestaan en is het paard verzorgd door [geïntimeerde] . Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat uit de reacties van [appellanten] . op 5 december 2020, zoals hiervoor weergegeven onder 6.1.6, kan worden afgeleid dat [appellanten] . erkent (of niet expliciet (meer) ontkent) dat hij een bedrag schuldig is voor de stalling en verzorging van het paard. [appellant 1] verklaart immers dat hij niet kan betalen omdat hij eerst de resultaten van het door hem gelegde beslag dient af te wachten. Indien tussen partijen geen overeenkomst van stalling en verzorging tot stand was gekomen, maar enkel een afspraak tot zadelmak maken (waarvoor in de visie van [appellanten] . al was betaald) en verkoop, is deze reactie van [appellant 1] niet te verklaren. Ook tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [appellant 1] hier geen toereikende verklaring voor gegeven. Weliswaar zou uit een eerder mailbericht van [appellanten] . van 2 augustus 2020 (19.27 uur) anders kunnen worden afgeleid, maar dit mailbericht legt onvoldoende gewicht in de schaal, gelet op de gehele mailcorrespondentie die over de periode van 2 augustus 2020 tot en met 7 december 2020 tussen partijen is gevoerd (6.1.4 – 6.1.7).
6.6.
[appellanten] . stelt dat partijen op 25 mei 2020 een afspraak tot verkoop van het paard hebben gemaakt. Omdat [geïntimeerde] uiteindelijk courtage zou ontvangen, zo begrijpt het hof de stellingen van [appellanten] ., was [appellanten] . niets verschuldigd voor de stalling en verzorging van het paard.
Het hof volgt [appellanten] . hierin niet. In de mail van 5 december 2020 vraagt [geïntimeerde] immers aan [appellant 1] hoe hij over de verkoop van het paard denkt. Deze dan opgeworpen vraag is niet verklaarbaar, indien partijen direct al op 25 mei 2020 een afspraak tot verkoop hadden gemaakt. In dat geval had de reactie van [appellanten] . logischerwijs moeten zijn dat partijen dat al (eerder) hadden afgesproken. Die reactie is niet terug te lezen in het antwoord van [appellanten] . (6.1.6). Dat beide partijen een snelle verkoop beoogden (memorie van grieven, nr.14), is in het geheel niet af te leiden uit de mailberichten. [geïntimeerde] heeft overigens gemotiveerd betwist dat de afspraak tot verkoop op 25 mei 2020 is gemaakt en heeft daartoe onder meer aangevoerd dat hij een dergelijke afspraak niet zou maken, omdat hij in dat geval, uitgaande van een courtage van 10%, er al na enkele maanden financieel bij in zou schieten. Daarbij is van belang dat vaststaat dat het paard in augustus 2020 nog moest worden geopereerd, terwijl onzeker was hoe deze operatie zou verlopen en wat de springkwaliteiten van het paard zouden zijn. Gelet hierop en de mailberichten van 5 december 2020 heeft [appellanten] . zijn stelling dat op 25 mei 2020 is afgesproken dat het paard zou worden verkocht waarbij [geïntimeerde] courtage zou ontvangen (en hij daarom geen kosten voor stalling en verzorging verschuldigd was) onvoldoende onderbouwd. Dat in een andere procedure bewezen is verklaard dat [geïntimeerde] met een geheel andere partij een dergelijke afspraak wel heeft gemaakt, leidt niet tot een ander oordeel. Nu de door [appellanten] . gestelde afspraak tot verkoop op 25 mei 2020 niet is komen vast te staan, is niet van belang of een dergelijke afspraak al dan niet gebruikelijk is in de paardenbranche.
6.7.
De grieven 1 en 2 die zijn gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat een overeenkomst van stalling en verzorging is overeengekomen, falen.
6.8.
Het hof slaat geen acht op de verklaring van [persoon 1] , zodat [appellanten] . geen belang heeft bij bespreking van grief 3. De klacht van [appellanten] . dat de kantonrechter ten onrechte het bewijsaanbod heeft gepasseerd, zal het hof hierna bespreken.
Welke prijs is afgesproken?
6.9.
[geïntimeerde] stelt dat een prijs van € 450,- exclusief BTW per maand voor stalling en verzorging is overeengekomen. [appellanten] . voert aan dat, als hij al een bedrag schuldig zou zijn, deze prijs niet marktconform is. Volgens [appellanten] . ligt een gemiddelde stallingsprijs rond € 300,- exclusief BTW per maand (nr. 16 conclusie van dupliek).
6.10.
Het hof stelt vast dat [geïntimeerde] voor het eerst melding maakt van
450,- exclusief BTW per maand in zijn mail van 2 augustus 2020 (6.1.4). Dat [appellanten] . het niet eens is met een dergelijke prijs valt niet af te leiden uit zijn reacties (6.1.4-6.1.6). Los hiervan geldt dat zelfs indien het hof ervan uit zou gaan dat tussen partijen geen (expliciete) afspraken zijn gemaakt over de kosten van stalling en verzorging, [appellanten] . op grond van artikel 7:405 lid 2 BW een redelijk loon verschuldigd is voor de stalling en verzorging van het paard bij [geïntimeerde] . [appellanten] . mocht, uitgaande van de situatie dat geen afspraken over de kosten van stalling en verzorging zijn gemaakt, er redelijkerwijs niet van uitgaan dat hij niets verschuldigd zou zijn voor de stalling en verzorging van het paard. Door [geïntimeerde] is met productie 5 bij memorie van antwoord voldoende onderbouwd dat de door [geïntimeerde] in rekening gebrachte € 450,- exclusief BTW per maand een redelijke vergoeding betreft voor de stalling én verzorging van het paard.
6.11.
Het voorgaande leidt er toe dat grief 5, gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat niet blijkt dat [appellanten] . heeft geprotesteerd tegen het bedrag, tevergeefs is voorgesteld.
Beroep op opschorting?
6.12.
Nu de door [appellanten] . gestelde afspraak tot verkoop van het paard op 25 mei 2020 niet is komen vast te staan, faalt ook grief 4. Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat pas op 5 december 2020 een duidelijke opdracht tot verkoop is gegeven. [appellanten] . kwam over de periode tot die tijd geen beroep op opschorting toe. Ook na 5 december 2020 kan [appellanten] . zich niet op opschorting van zijn betalingsverplichting beroepen; niet is gebleken dat partijen een termijn voor verkoop zijn overeengekomen, die door [geïntimeerde] niet is nagekomen waardoor [geïntimeerde] in verzuim zou zijn geraakt. Voor wat betreft de correspondentie na het vonnis waarnaar [appellanten] . verwijst, geldt dat partijen ook toen geen afspraken hebben gemaakt over de termijn van verkoop, nog los van het feit dat partijen toen al in conflict met elkaar waren.
Bewijsaanbod
6.13.
Aan het bewijsaanbod van [appellanten] . om [persoon 2] en/of [appellant 2] te horen, gaat het hof voorbij, nu [appellanten] . zijn stellingen, in het licht van het gemotiveerde verweer van [geïntimeerde] , mede gelet op het tussen partijen gevoerde e-mailverkeer (6.1.4-6.1.7), en het stadium waarin de procedure zich thans bevindt, nader had moeten en kunnen onderbouwen. De tweede grief 8 faalt, terwijl [appellanten] . voorts geen belang meer heeft bij bespreking van zijn klacht dat de kantonrechter ten onrechte zijn bewijsaanbod heeft gepasseerd.
Het gehanteerde BTW-tarief
6.14.
Volgens [appellanten] . is [geïntimeerde] uitgegaan van een onjuist BTW-tarief, aldus grief 6. Stallingskosten voor een paard dienen te worden afgerekend tegen 0% BTW; voeding tegen 9% en verzorging tegen 21%.
6.15.
Deze grief faalt. [geïntimeerde] heeft gemotiveerd en onderbouwd gesteld dat sprake is van diensten die als één geheel worden aangeboden, waarvoor een ondernemer het hoogste tarief volgens de belastingdienst mag rekenen. [geïntimeerde] heeft bewust niet gekozen voor uitsplitsing omdat dit een bezwarende administratieve last is. De diensten van [geïntimeerde] worden aangeboden tegen één BTW-tarief, het hoogste. Deze gemotiveerde stellingen heeft [appellanten] . onvoldoende bestreden.
Het paspoort
6.16.
Met de eerste grief 8 komt [appellanten] . op tegen het vonnis voor zover daarin wordt overwogen dat het paspoort aan [appellant 2] is verstrekt, de kantonrechter er daardoor van uitgaat dat [appellant 2] eigenaar is en zij het paspoort aan [geïntimeerde] dient te verstrekken op straffe van een dwangsom.
6.17.
Vaststaat dat het paspoort niet aan [geïntimeerde] is afgegeven. Een kopie van het paspoort, overgelegd door [appellanten] . als productie 6 bij conclusie van dupliek, volstaat niet, zo heeft [geïntimeerde] gemotiveerd gesteld. [appellanten] . heeft onvoldoende onderbouwd dat [appellant 1] eigenaar van het paard is, in plaats van [appellant 2] . [geïntimeerde] heeft in dit verband onbetwist gesteld dat uit een kopie van het paspoort blijkt dat [appellant 2] daar als eigenaar staat vermeld. Voorts heeft [appellanten] . in eerste aanleg niet aangevoerd dat [appellant 2] niet meer over het paspoort zou beschikken. De kantonrechter heeft dan ook, bij gebrek aan andere gegevens, terecht aangenomen dat [appellant 2] eigenaar is van het paard en dat zij het originele paspoort aan [geïntimeerde] dient te verstrekken. Dat de kantonrechter hieraan een dwangsom heeft verbonden, is evenmin onbegrijpelijk. De eerste grief 8 faalt.
Slotsom
6.18.
Grief 7 behoeft geen bespreking aangezien deze grief zelfstandige betekenis mist. Nu het hof het vonnis zal bekrachtigen, is [appellanten] . terecht in de proceskosten van eerste aanleg veroordeeld. Ook grief 9 faalt derhalve. [appellanten] . zal als de ook in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van [geïntimeerde] , tot op heden begroot op € 783,- aan griffierecht en € 2.366,- aan salaris advocaat (2 punten x Tarief II).

7.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van 20 oktober 2021;
veroordeelt [appellanten] . in de proceskosten van hoger beroep tot op heden begroot op
€ 783,- aan griffierecht en € 2.366,- aan salaris advocaat;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.H. Schulten, A.C. van Campen en G. Creutzberg en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 28 februari 2023.
griffier rolraadsheer