3.1.In het bestreden vonnis heeft de rechtbank de feiten vastgesteld die zij bij de beoordeling tot uitgangspunt heeft genomen (rov. 2.1 t/m 2.12). Hiertegen is geen grief gericht, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat. Deze luiden, voor zover in hoger beroep relevant, als volgt.
a. [het detacheringsbureau] is een vennootschap die zich bezighoudt met het uitvoeren van
laswerkzaamheden op projectbasis en zij detacheert in dat kader lassers en fitters.
[X B.V.] is een vennootschap die zich bezighoudt met het ontwerpen, fabriceren,
verhandelen en installeren van apparatuur, installaties en reserveonderdelen voor industriële toepassing.
[appellant 3] en [appellant 4] zijn door middel van vennootschappen bestuurders van [X B.V.] en [X Holding B.V.] .
Op 14 juni 2018 heeft [het detacheringsbureau] een offerte aan [X B.V.] gezonden voor het uitlenen van lassers ten behoeve van een door [X B.V.] aangenomen project van Allseas voor zes dagen per week en een uurtarief van € 33,-, welke offerte door [appellant 4] namens [X B.V.] voor akkoord is getekend.
Een "contract summary sheet" vermeldt een duur van het project van vijf maanden
voor een “Agreed price” van € 435.600,-, en vermeldt tevens:
"This document is only valid for the purposes of presentation to the Portuguese Social Security Authorities and for Labor Accident Insurance. For any other purposes the Purchase Order or the contract issued by the Customer is applicable."
[X B.V.] heeft voor het project een lascoördinator van Portugese afkomst, [persoon A] (hierna: [persoon A] ), aangesteld.
[het detacheringsbureau] heeft lassers en fitters bij het project van [X B.V.] tewerk gesteld in de periode van juli 2018 tot en met december 2018 en voldaan aan de verzoeken (lopende de opdracht) zijdens [X B.V.] om meer lassers ter beschikking te stellen.
Bij brief van 10 december 2018 heeft [appellant 4] namens [X Holding B.V.] het volgende aan [het detacheringsbureau] medegedeeld:
"(…)
[het detacheringsbureau] has supplied qualified welders and fitters to [X B.V.] for the execution of fabrication works on various subsea modules under our project ref. 1802.
For the supply of these welders and fitters [het detacheringsbureau] has submitted invoices.
Due to the high pre-financing demand towards the completion of the project [X B.V.] is facing a temporary shortage of cash flow in the project resulting in the fact that payment of the outstanding [het detacheringsbureau] invoice FT 2018/278 dated 31st October 2018 with a value of € 461.332,80 regretfully will be delayed
We apologise that this situation has occurred but unfortunately we need some time to have this temporary situation to be resolved for which we require your cooperation and understanding.
In order to provide to [het detacheringsbureau] and its stakeholders the security that all invoices will ultimately be paid in full, we declare that [X Holding B.V.] , being the holding company for the real estate and inventory of [X B.V.] will act as the guarantor of [X B.V.] in respect of the fulfilment of its payment obligations arising from this project for the outstanding amount as per your above referenced invoice.
Would [X B.V.] operations, for whatever reason, required to be terminated, [X Holding B.V.] will ensure full payment of the outstanding amounts towards [het detacheringsbureau] .
(…)”
i. Nadien heeft [X B.V.] aan [het detacheringsbureau] nog de volgende betalingen gedaan:
- 18 januari 2019: € 20.000,-
- 8 maart 2019 € 21.332,80
- 29 maart 2019: € 10.000,-
- 9 april 2019: € 10.000,-.
Op 25 januari 2019 heeft [het detacheringsbureau] een e-mail gestuurd aan [appellant 4] en betaling verzocht van de openstaande facturen van [X B.V.] , en [X Holding B.V.] hoofdelijk aansprakelijk gesteld uit hoofde van de borgstelling van 10 december 2018.
In totaal heeft [X B.V.] – ten tijde van de inleidende dagvaarding – een bedrag van € 700.923,80 onbetaald gelaten:
factuurdatum bedrag betaald openstaand
31 juli 2018 € 160.521,- € 160.521,- -
31 augustus 2018 € 325.699,20 € 325.699,20 -
31 oktober 2018 € 461.332,80 € 81.332,80 € 380.000,-
1 januari 2019 € 320.923,80 - € 320.923,80
De factuur van 31 oktober 2018 zal hierna de oktober-factuur worden genoemd. De
factuur van 1 januari 2019 zal hierna de januari-factuur worden genoemd.
De procedure in eerste aanleg
3.2.1.In deze procedure heeft [het detacheringsbureau] , samengevat, gevorderd:
1. veroordeling van [X B.V.] tot betaling van (het nog openstaande gedeelte van) de oktober-factuur en de januari-factuur, vermeerderd met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten;
2. veroordeling van [X Holding B.V.] tot betaling van (het nog openstaande gedeelte van) de oktober-factuur, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten;
3. hoofdelijke veroordeling van [appellant 3] en [appellant 4] op grond van artikel 6:162 BW tot vergoeding aan [het detacheringsbureau] van de schade die zij heeft geleden en zal lijden door de door hen jegens haar gepleegde onrechtmatige daad, welke schade gelijk is aan het totaal van de vorderingen van [het detacheringsbureau] , vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.
3.2.2.In het bestreden vonnis heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad:
- [X B.V.] veroordeeld om aan [het detacheringsbureau] te betalen een bedrag van € 700.923,80 aan hoofdsom (voor de januari-factuur en de oktober-factuur), vermeerderd met wettelijke handelsrente,
- [X Holding B.V.] veroordeeld om aan [het detacheringsbureau] te betalen een bedrag van € 380.000,-aan hoofdsom (uit hoofde van borgstelling voor de oktober-factuur), vermeerderd met wettelijke rente,
- bepaald dat al wat [X Holding B.V.] uit hoofde van voornoemde veroordeling betaalt aan [het detacheringsbureau] in mindering komt op hetgeen [X B.V.] heeft te betalen aan [het detacheringsbureau] ,
- [X B.V.] veroordeeld om aan [het detacheringsbureau] te betalen een bedrag van € 5.280,- aan buitengerechtelijke incassokosten,
- de vorderingen van [het detacheringsbureau] voor het overige (jegens [appellant 3] en [appellant 4] ) afgewezen,
- [X B.V.] en [X Holding B.V.] hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten van [het detacheringsbureau] , inclusief beslagkosten,
- [het detacheringsbureau] veroordeeld in de proceskosten van [appellant 3] en [appellant 4] , en deze kosten begroot op nihil.
De procedure in hoger beroep
3.3.1.[de B.V's] heeft in principaal hoger beroep zes grieven aangevoerd. [de B.V's] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot het alsnog volledig afwijzen van de vorderingen van [het detacheringsbureau] , met veroordeling van [het detacheringsbureau] tot terugbetaling van een bedrag dat zij ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [het detacheringsbureau] heeft betaald.
3.3.2.[het detacheringsbureau] heeft in incidenteel hoger beroep één grief aangevoerd. [het detacheringsbureau] heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke vernietiging van het bestreden vonnis en tot het alsnog toewijzen van de vorderingen van [het detacheringsbureau] jegens [appellant 3] en [appellant 4] .
3.3.3.Als gevolg van de afstand van instantie door [appellant 3] en [appellant 4] zijn bij het principaal hoger beroep alleen [de B.V's] en [het detacheringsbureau] partij. Niet is gebleken dat [het detacheringsbureau] , op de voet van artikel 339 lid 4 Rv, heeft verzocht een termijn te bepalen waarop incidenteel hoger beroep kan worden ingesteld tegen het bestreden vonnis voor zover gewezen tussen [appellant 3] en [appellant 4] enerzijds en [het detacheringsbureau] anderzijds, of dat [het detacheringsbureau] bij exploot aan hen een roldatum heeft aangezegd voor het instellen van incidenteel hoger beroep. [het detacheringsbureau] heeft het door haar bij memorie van 25 januari 2022 ingestelde incidenteel hoger beroep niettemin mede gericht tegen het bestreden vonnis voor zover gewezen tussen haar en [appellant 3] en [appellant 4] . Hoewel aan het bepaalde van artikel 339 lid 4 Rv niet is voldaan, is het hof van oordeel dat het incidenteel hoger beroep ook ten aanzien van [appellant 3] en [appellant 4] rechtsgeldig is ingesteld, nu zij wel bij memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep hebben gereageerd op het ingestelde incidenteel hoger beroep zodat voor hen duidelijk was dat het incidenteel hoger beroep ook hen betrof en zij kennelijk geen nadeel hebben geleden van het niet voldoen door [het detacheringsbureau] aan het bepaalde in artikel 339 lid 4 Rv. Daarmee faalt het door [appellant 3] en [appellant 4] gevoerde verweer dat [het detacheringsbureau] jegens hen niet-ontvankelijk is in haar incidenteel hoger beroep.
Bevoegdheid en toepasselijk recht
3.4.1.Het hof overweegt dat, gelet op het bepaalde in de artikelen 4 lid 1, 5 lid 1 en 8 lid 1 Verordening (EU) nr. 1215/2012, de Nederlandse rechter bevoegd is.
3.4.2.Tegen het oordeel van de rechtbank dat op het geschil Nederlands recht van toepassing is, is geen grief gericht, zodat ook het hof daarvan uitgaat.
Aanneming van werk / vaste prijs?
3.5.1.Met grief 1 van het principaal hoger beroep bestrijdt [de B.V's] het oordeel van de rechtbank dat [X B.V.] de stelling van [het detacheringsbureau] dat slechts is afgesproken dat naar gewerkte manuren zou worden gefactureerd onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Volgens [de B.V's] hebben partijen een overeenkomst van (onder-)aanneming gesloten en is een vaste aanneemsom afgesproken van € 435.600,-.Partijen verschillen van mening over de uitleg van de tussen hen gesloten overeenkomst, en over de betekenis die daarbij onder andere aan de ‘contract summary sheet’ (productie 8 bij inleidende dagvaarding) moet worden toegekend.
3.5.2.Het hof stelt voorop dat het voor de beantwoording van de vraag hoe in een contract de verhouding tussen partijen is geregeld, aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Deze vraag kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van het contract.
3.5.3.Het hof overweegt dat de door [X B.V.] op 14 juni 2018 voor akkoord getekende offerte betrekking heeft op het uitlenen door [het detacheringsbureau] van lassers aan [X B.V.] (producties 6 en 7 bij inleidende dagvaarding). Deze vaststelling in rov. 2.4 van het bestreden vonnis heeft [de B.V's] overigens niet bestreden. In deze offerte is de hoogte van het uurtarief bepaald dat zal worden gehanteerd (€ 33,- per uur op maandag t/m vrijdag, bij een minimuminzet van 220 uur per maand per lasser, +20% toeslag op zaterdagen, en zon- en feestdagen). De tekst van de offerte bevat geen indicatie dat partijen een vast bedrag zijn overeengekomen. De ‘contract summary sheet’ van 19 juni 2018 vermeldt weliswaar als beschrijving van de te leveren diensten ‘Welding of "Mudmats" steel structures’ en een ‘Agreed price’ van € 435.600,-, maar bepaalt uitdrukkelijk dat dit document slechts geldig is voor sociale zekerheidsdoeleinden en dat voor alle andere doeleinden de inkooporder of het contract tussen partijen geldt; in dit geval de getekende offerte.
Voor het eerst ter zitting in hoger beroep heeft [de B.V's] gesteld dat tussen [appellant 4] van [X B.V.] en [de directeur] van [het detacheringsbureau] in de periode tussen ondertekening van de offerte en ondertekening van de contract summary sheet is besproken dat [het detacheringsbureau] meer zekerheid wilde en daarom een vaste prijs verlangde, waarna een vaste prijs van € 435.600,- is overeengekomen. Van deze stelling, die ter zitting door [de directeur] namens [het detacheringsbureau] is betwist, heeft [de B.V's] geen bewijs aangeboden zodat het hof aan de vaststelling daarvan niet toekomt en eraan voorbijgaat.
3.5.4.Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat wat partijen zijn overeengekomen is vastgelegd in de getekende offerte (en niet in de contract summary sheet) en dat partijen het in de offerte bepaalde redelijkerwijs niet anders hebben mogen opvatten dan dat [het detacheringsbureau] personeel voor laswerkzaamheden ter beschikking stelde aan [X B.V.] tegen de daarin vermelde uurtarieven, en dat geen aanneming van werk is overeengekomen en/of een vaste prijs/aanneemsom.
3.5.5.Uit de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan de overeenkomst volgt bovendien dat partijen de inhoud van de overeenkomst ook daadwerkelijk hebben begrepen als de inlening van personeel op basis van een uurtarief. Zoals hierna aan de orde zal komen bij de beoordeling van de omvang van de gefactureerde werkzaamheden, heeft [X B.V.] gedurende het project steeds lijsten met de door de ingeleende lassers en fitters gewerkte uren goedgekeurd op basis waarvan [het detacheringsbureau] vervolgens die uren aan [X B.V.] factureerde. Al bij de tweede factuur, van 31 augustus 2018, bedroeg het totaal gefactureerde bedrag meer dan het bedrag € 435.600,- dat volgens [X B.V.] zou zijn afgesproken. [X B.V.] heeft die facturen niettemin zonder protest betaald. Ook tegen onbetaalde facturen heeft [X B.V.] niet geprotesteerd. Dat zij destijds te druk bezig was met het project en er daardoor pas laat is achter gekomen dat teveel in rekening was gebracht, zoals [de B.V's] stelt, biedt daarvoor geen afdoende verklaring. Dat het in rekening gebrachte bedrag van alleen de oktober-factuur al hoger was dan het bedrag van € 435.600,- dat in de contract summary sheet is opgenomen, is immers een eenvoudige constatering. Een verklaring waarom [X B.V.] ( [appellant 4] ) wel de tijd kon vinden om e-mails te sturen aan [het detacheringsbureau] met excuses voor het uitblijven van betaling (productie 13 bij inleidende dagvaarding) maar niet om daarin te melden dat [X B.V.] van mening was dat de facturen niet betaald hoefden te worden omdat de afgesproken prijs was overschreden, heeft [de B.V's] niet gegeven.
3.5.6.[de B.V's] heeft aangevoerd dat overzichten die [het detacheringsbureau] bij de facturen voegde bevestigen dat sprake was van (onder)aanneming tegen een vaste aanneemsom, met name nu daarin gesproken wordt over ‘subempreitada’ (onderaanneming) en de voortgang wordt gerapporteerd ten opzichte van een bedrag van € 435.600,-.
Het hof is van oordeel dat [X B.V.] , gelet op het bepaalde in de offerte en de wijze waarop partijen daaraan uitvoering gaven door het inschakelen van (steeds meer) lassers en fitters op basis van een uurtarief, aan de aanduiding ‘subempreitada’ op een overzicht bij de facturen niet de verwachting heeft mogen ontlenen dat sprake was van onderaanneming tegen een vaste aanneemsom. Evenmin duidt het er op, gelet op deze omstandigheden, dat partijen dit zo hebben opgevat. De term ‘adjudicação inicial’ (oorspronkelijke toedeling) bij het bedrag van € 435.600,- duidt bovendien niet noodzakelijkerwijs op een vaste prijs, terwijl de overzichten bij latere facturen in elk geval duidelijk maken dat het oorspronkelijke bedrag van € 435.600,- inmiddels was overschreden en voor [het detacheringsbureau] aan facturatie kennelijk niet in de weg stond.
3.5.7.Ten overvloede overweegt het hof dat, zelfs als de overeenkomst tussen [het detacheringsbureau] en [X B.V.] zou moeten worden aangemerkt als een overeenkomst van aanneming waarbij oorspronkelijk een vaste aanneemsom was overeengekomen van € 435.600,-, [X B.V.] – gelet op haar handelwijze ten aanzien van het inlenen van (veel) meer lassers en fitters dan aanvankelijk voorzien, en het goedkeuren van de gewerkte-urenlijsten en daarop gebaseerde facturen – bij [het detacheringsbureau] het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt, en redelijkerwijs niet anders heeft mogen verwachten dan dat [X B.V.] die facturen zou voldoen en daartoe dus gehouden is.
3.5.8.Uit het voorgaande volgt dat grief 1 van het principaal hoger beroep faalt.
Omvang gefactureerde uren
3.6.1.Met grief 3 van het principaal hoger beroep voert [de B.V's] aan dat [het detacheringsbureau] (veel) meer uren heeft gefactureerd dan er daadwerkelijk zijn gemaakt. Met grieven 3 en 4 voert [de B.V's] verder aan dat sprake is geweest van samenspanning tussen [persoon A] en [het detacheringsbureau] als gevolg waarvan meer lassers en fitters zijn ingehuurd dan nodig was voor het project. Zodoende is sprake geweest van misbruik van omstandigheden, bedrog en/of dwang, en is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat [het detacheringsbureau] aanspraak maakt op betaling van de openstaande facturen, aldus [de B.V's] Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
[het detacheringsbureau] heeft de stellingen van [de B.V's] gemotiveerd betwist.
3.6.2.Het hof overweegt dat [de B.V's] ter onderbouwing van het voorgaande slechts heeft gesteld dat [persoon A] niet voor niets de Portugese inleenkrachten onder zijn hoede wilde hebben, en dat er veelvuldig contact was tussen [persoon A] en [het detacheringsbureau] . Daarnaast heeft [de B.V's] verwezen naar verklaringen van werknemers van [X B.V.] dat te veel mensen werden ingehuurd voor het beschikbare werk. Uit deze stellingen volgt naar het oordeel van het hof niet dat sprake is geweest van de gestelde samenspanning. Volgens haar eigen stellingen had [X B.V.] [persoon A] aangetrokken om de laswerkzaamheden te coördineren en omdat de communicatie, gezien zijn Portugese afkomst, makkelijker zou verlopen. Uit het feit dat [persoon A] vervolgens de Portugese inleenkrachten onder zijn hoede wil nemen en (veelvuldig) contact heeft met [het detacheringsbureau] kan dan niet zonder meer worden afgeleid dat sprake is geweest van samenspanning. Ook uit het (gestelde) feit dat te veel lassers werden ingehuurd volgt dit niet noodzakelijkerwijs; dit kan ook duiden op inschattingsfouten aan de zijde van [persoon A] .
3.6.3.Het hof overweegt dat, volgens de eigen stellingen van [de B.V's] , [persoon A] de urenlijsten van de werknemers van [het detacheringsbureau] verzorgde, dat deze urenlijsten door [persoon A] werden opgesteld, gecontroleerd en gefiatteerd, dat [persoon A]
verantwoordelijk was voor de totstandkoming van deze lijsten, en dat deze vervolgens door [persoon A] rechtstreeks aan [het detacheringsbureau] werden verzonden, waarna een factuur volgde. Daarmee bevestigt [de B.V's] dat de lijsten met door de inhuurkrachten gewerkte uren door [persoon A] werden goedgekeurd. [persoon A] deed dat namens [X B.V.] . [het detacheringsbureau] heeft niet gesteld dat [persoon A] daartoe niet bevoegd was. Daarmee staat vast dat de inleenkrachten op de desbetreffende door [persoon A] goedgekeurde uren door [het detacheringsbureau] aan [X B.V.] ter beschikking zijn gesteld. Daarmee is [X B.V.] het overeengekomen uurtarief voor die uren verschuldigd, ongeacht of de inleenkrachten op die uren daadwerkelijk door [X B.V.] zijn ingezet. Hetgeen [X B.V.] heeft aangevoerd ten aanzien van beschikbare lasmachines, elektraverbruik en veiligheidsregels is daarom niet relevant. [X B.V.] heeft voorts de vaststelling dat de facturen waarvan betaling wordt gevorderd aansluiten bij de desbetreffende, goedgekeurde urenlijsten (rov. 4.9 bestreden vonnis) niet althans onvoldoende gemotiveerd bestreden.
3.6.4.[de B.V's] heeft verder aangevoerd dat zij geen fitters heeft ingehuurd althans daar geen toestemming voor heeft gegeven. [het detacheringsbureau] heeft dit gemotiveerd weerlegd, onder overlegging van de offerte voor de inhuur van fitters en een e-mail van [appellant 4] die zich namens [X B.V.] daarmee akkoord heeft verklaard (producties 31 en 32 bij memorie van antwoord). Gelet hierop heeft [de B.V's] onvoldoende gemotiveerd betwist dat tussen [X B.V.] en [het detacheringsbureau] overeenstemming is bereikt over de inhuur van fitters.
3.6.5.Uit het voorgaande volgt dat grieven 3 en 4 van het principaal hoger beroep falen.
3.7.1.Met grief 2 van het principaal hoger beroep voert [de B.V's] aan dat [het detacheringsbureau] haar vordering tot nakoming van de overeenkomst heeft omgezet in een vordering tot vervangende schadevergoeding, en dat [het detacheringsbureau] op deze omzetting niet meer mag terugkomen omdat [de B.V's] daardoor benadeeld wordt.
3.7.2.Het hof overweegt dat [het detacheringsbureau] bij inleidende dagvaarding slechts artikel 6:74 BW heeft genoemd als grondslag van haar vordering tot veroordeling van [X B.V.] tot betaling van het openstaande bedrag van de facturen. Het stond [het detacheringsbureau] vrij om de grondslag van haar vordering te wijzigen, zoals zij vervolgens bij akte gedaan heeft. Voor zover de gestelde grondslag in de inleidende dagvaarding al als een omzettingsverklaring in de zin van artikel 6:87 BW zou moeten worden aangemerkt, is het hof van oordeel dat de eisen van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat [het detacheringsbureau] daarvan in de gegeven omstandigheden mag terugkomen. Het hof onderschrijft in dit verband de overweging van de rechtbank dat zowel de vordering op de grondslag van nakoming als op de grondslag van schadevergoeding strekken tot betaling van dezelfde geldsom, namelijk het openstaande bedrag aan onbetaalde facturen, waarvan de verschuldigdheid door [X B.V.] bij conclusie van antwoord (en daarna) steeds is betwist. De vraag of sprake is van benadeling als gevolg van het terugkomen op de omzetting ziet naar het oordeel van het hof op de mogelijkheid voor [X B.V.] om de primaire verbintenis – waarop de omzetting immers betrekking heeft – alsnog na te komen. In die mogelijkheid is [X B.V.] niet geschaad. Die verbintenis bestond immers – in de betrekkelijk korte periode tussen inleidende dagvaarding en akte eiswijziging – uit het betalen van het openstaande bedrag van de facturen, welk bedrag [X B.V.] al die tijd niet heeft willen voldoen. Het antwoord op de vraag of het terugkomen van de omzettingsverklaring ook andere gevolgen kan hebben, zoals voor de verschuldigde wettelijke (handels)rente of de afgegeven borgtocht door [X Holding B.V.] is naar het oordeel van het hof bij deze beoordeling niet van belang althans is in deze beoordeling van onvoldoende gewicht om tot een andere conclusie te komen dan dat [het detacheringsbureau] jegens haar wederpartij [X B.V.] gelet op de eisen van redelijkheid en billijkheid mag terugkomen op haar omzettingsverklaring. Daarmee faalt grief 2.
3.8.1.Grief 6 van het principaal hoger beroep is gericht tegen het oordeel in het bestreden vonnis dat [het detacheringsbureau] gelet op de gehele inhoud en strekking van de brief van 10 december 2018 niet erop bedacht heeft hoeven zijn dat [X Holding B.V.] slechts in het geval dat [X B.V.] haar activiteiten zou staken als borg garant zou staan voor betaling van de in de brief genoemde factuur van 31 oktober 2018 (rov. 4.18 bestreden vonnis).
Partijen verschillen van mening over de uitleg die in dit verband aan de brief van 10 december 2018 moet worden gegeven. Tegen de maatstaf die de rechtbank heeft gehanteerd voor de uitleg hiervan, is geen grief gericht (rov. 4.17 bestreden vonnis).
3.8.2.Het hof overweegt dat de volgende passage van de brief van 10 december 2018 de kern bevat van de door [X Holding B.V.] toegezegde prestatie:
“In order to provide to [het detacheringsbureau] and its stakeholders the security that all Invoices will ultimately be paid in full, we declare that [X Holding B.V.] , being the holding company for the real estate and inventory of [X B.V.] will act as the guarantor of [X B.V.] in respect of the fulfilment of its payment obligations arising from this project for the outstanding amount as per your above referenced invoice.”
3.8.3.Deze toezegging bevat geen beperking tot de situatie waarin [X B.V.] haar activiteiten zou staken. Die situatie wordt in de volgende alinea van de brief slechts beschreven als voorbeeld van een geval waarin [X Holding B.V.] als gevolg van de borgtocht de betalingsverplichting van [X B.V.] zal nakomen jegens [het detacheringsbureau] . Daarmee faalt grief 6.
Uitvoerbaar-bij-voorraadverklaring