ECLI:NL:GHSHE:2023:65

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 januari 2023
Publicatiedatum
12 januari 2023
Zaaknummer
200.315.696_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige en de noodzaak van gedegen onderzoek naar thuisplaatsing

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de verlenging van de uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2011, die onder toezicht staat van de gecertificeerde instelling (GI). De moeder van de minderjarige is in hoger beroep gegaan tegen de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant, die op 13 juli 2022 de uithuisplaatsing had verlengd. De moeder is van mening dat zij voldoende opvoedcapaciteiten heeft om voor haar kind te zorgen en dat er onvoldoende rekening is gehouden met haar situatie, waaronder het ontbreken van verslavingsproblematiek. De GI heeft echter aangegeven dat de minderjarige, gezien haar kwetsbaarheid en ontwikkelingsachterstand, 24 uur per dag professionele begeleiding nodig heeft. Het hof heeft vastgesteld dat er geen gedegen onderzoek is verricht naar de mogelijkheden van een thuisplaatsing bij de moeder, wat essentieel is voor het nemen van een gefundeerd besluit. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, maar benadrukt de noodzaak van verder onderzoek naar de opvoedcapaciteiten van de moeder en de mogelijkheden voor een thuisplaatsing. De moeder wordt aangespoord om haar positieve ontwikkeling voort te zetten en open te staan voor hulpverlening.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 12 januari 2023
Zaaknummer : 200.315.696/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/382841 / JE RK 22-863
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.J.A. van de Laar,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] , locatie [locatie] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).
Deze zaak gaat over [minderjarige] , geboren op
[geboortedatum] 2011 in [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort: de moeder is het niet eens met de verlenging van de uithuisplaatsing van [minderjarige] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 13 juli 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 6 september 2022, met producties, ingekomen bij het hof op
9 september 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en/of het beroep van de moeder gegrond te verklaren
.De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling haar verzoek verduidelijkt en aangegeven dat haar verzoek ziet op de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, en niet op de ondertoezichtstelling.
2.2.
De GI heeft op 17 oktober 2022 een verweerschrift ingediend en verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
Het hof heeft verder ontvangen:
- het V6-formulier van 25 oktober 2022, met bijlage, van de advocaat van de moeder, ingekomen bij het hof op 27 oktober 2022;
- van de rechtbank het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank op
13 juli 2022, ingekomen bij het hof op 4 oktober 2022;
- het V6-formulier van 25 november 2022, met bijlagen, van de advocaat van de moeder, ingekomen bij het hof op diezelfde datum.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 december 2022. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.4.1.
De raad is, met kennisgeving vooraf, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de moeder is geboren:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2011 in [geboorteplaats] .
3.2.
De moeder heeft het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
3.3.
[minderjarige] staat met ingang van 22 mei 2021 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd.
3.4.
[minderjarige] is op grond van een daartoe strekkende machtiging bij beschikking van
3 augustus 2021 uithuisgeplaatst in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. [minderjarige] verblijft op dit moment op een groep bij [accommodatie jeugdhulpaanbieder] in [plaats] .
3.5.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder verlengd tot 3 augustus 2023.
3.6.
De moeder kan zich met deze beslissing ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De moeder voert – kort samengevat – het volgende aan. De moeder wil niet dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengd wordt. De moeder beschikt over voldoende opvoedcapaciteiten om voor [minderjarige] te zorgen en heeft dit in het verleden ook bewezen. De moeder kan daarom, met ondersteuning van ambulante hulpverlening, [minderjarige] bij haar thuis bieden wat nodig is. Er is bovendien onvoldoende rekening gehouden met het feit dat er geen sprake is van een verslaving aan de kant van de moeder en de moeder wil indien nodig meewerken aan regelmatige controles op alcohol en/of druggebruik. Verder is het van belang dat het OM heeft laten weten niet te zullen overgaan tot vervolging van de moeder. De moeder komt haar afspraken na en staat open voor hulpverlening. De moeder werkt niet en heeft daardoor alle tijd voor [minderjarige] , met wie zij een bijzondere band heeft.
3.8.
De GI voert – kort samengevat – het volgende aan. De moeder heeft goed meegewerkt aan de doelen die tijdens de ondertoezichtstelling zijn gesteld. Het contact tussen de moeder en [minderjarige] zal daarom op korte termijn worden uitgebreid met een overnachting in het weekend bij de moeder thuis. Dit betekent echter niet zonder meer dat de moeder weer zelf voor [minderjarige] kan gaan zorgen. Volgens het onderzoek van [accommodatie jeugdhulpaanbieder] is [minderjarige] namelijk een zeer kwetsbaar meisje dat 24 uur per dag professionele begeleiding nodig heeft. Het is voor de GI niet duidelijk of de moeder haar dit kan bieden. Aangezien de plek bij [accommodatie jeugdhulpaanbieder] niet perspectief biedend is, ziet de GI het voor zich dat [minderjarige] naar een gezinshuis dichter in de buurt bij de moeder zal verhuizen, waardoor de moeder meer betrokken kan worden in het leven van [minderjarige] dan nu het geval is.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.9.2.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.9.3.
Het hof is, na eigen onderzoek en waardering, evenals de rechtbank van oordeel dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengd moet worden. Het hof zal hieronder uitleggen waarom dat zo is.
3.9.4.
Gebleken is dat [minderjarige] een heel kwetsbaar meisje is. [instantie 1] heeft een psychodiagnostisch onderzoek bij [minderjarige] verricht in de periode van 8 tot en met 15 december 2021. [minderjarige] had op dat moment een kalenderleeftijd van 10 jaar. Uit het onderzoek blijkt onder meer dat er bij [minderjarige] sprake is van een ontwikkelingsachterstand, waarbij zij op het moment van onderzoek een ontwikkelleeftijd had van 5 jaar. Daarnaast functioneerde zij op sociaal-emotioneel gebied op een leeftijd van 7 jaar en zijn er aanwijzingen voor hechting / trauma-gerelateerde problemen geconstateerd. Geadviseerd wordt om [minderjarige] op te laten groeien in een omgeving waar voldoende veiligheid en voorspelbaarheid kan worden geboden en waar aangesloten kan worden bij haar ontwikkelingsniveau. Uit het evaluatie-verslag van [instantie 1] van 12 mei 2022 blijkt voorts dat [minderjarige] 24 uur per dag professionele begeleiding, controle en toezicht nodig heeft en dat de begeleidingsbehoefte van [minderjarige] daarom meer vraagt dan wat een moeder een kind kan bieden.
In de bestreden beschikking is vervolgens door de rechtbank overwogen dat het van belang is dat er de komende periode zicht komt op wat de moeder [minderjarige] kan bieden als opvoeder. Ook heeft de rechtbank overwogen dat het van belang is dat er zicht komt op het drank- en druggebruik van de moeder en op het traject van de moeder bij de psycholoog. Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft de GI verklaard dat de moeder de afgelopen periode goed heeft meegewerkt aan de doelen die de GI lopende de ondertoezichtstelling heeft gesteld. Het hof heeft voorts vastgesteld dat de kwestie rondom het seksueel misbruik door het OM is geseponeerd en de GI heeft aangegeven dat eventuele verslavings-problematiek op dit moment geen punt van zorg is. De moeder heeft bovendien aangegeven, als de GI het nodig vindt, mee te willen werken aan regelmatige controles. De moeder heeft daarnaast aangegeven open te staan voor hulpverlening. Zij krijgt bijvoorbeeld hulp in huis (voor het huishouden) van [instantie 2] en praktische hulpverlening (voor bijvoorbeeld de post) vanuit het Leger des Heils. Ook heeft de moeder verklaard dat zij recent is gestart met een traject bij een psycholoog. Tot slot heeft de moeder tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij een goed contact heeft met de vader van [minderjarige] en dat zij als ouders gezamenlijk in staat zijn in onderling overleg afspraken te maken over de verdeling van de vakanties en de feestdagen van [minderjarige] . Dit is ook door de GI bevestigd. Verder is tijdens de mondelinge behandeling gebleken dat de contactmomenten tussen de moeder en [minderjarige] zullen worden uitgebreid. Zo zal [minderjarige] op korte termijn ook in het weekend bij de moeder verblijven en daar ook een nachtje blijven slapen.
Desondanks heeft de GI tijdens de mondelinge behandeling bij het hof aangegeven niet meer in te zetten op een plaatsing van [minderjarige] bij de moeder thuis en dat op dit moment ook niet verder te onderzoeken. De GI ziet immers voor zich dat, nu de plek op de groep bij [accommodatie jeugdhulpaanbieder] niet perspectief biedend is, [minderjarige] naar een gezinshuis zou moeten gaan in de buurt van de woning van de moeder. De GI heeft hiervoor inmiddels een aanvraag ingediend. De GI acht dit de beste plek voor [minderjarige] , omdat zij daar professionele begeleiding krijgt gedurende dag en nacht, zoals dat ook door [accommodatie jeugdhulpaanbieder] wordt geadviseerd, aldus de GI. Op de vraag van het hof of er tegelijkertijd een aanvraag is ingediend voor hulpverlening in de thuissituatie bij de moeder om een thuisplaatsing te onderzoeken / mogelijk te maken heeft de GI verklaard dat dit niet het geval is.
Het hof merkt hierover in algemene zin op dat het doel van een maatregel als een ondertoezichtstelling en een uithuisplaatsing is dat er in principe teruggewerkt wordt naar een thuisplaatsing van de minderjarige. Mocht dit niet mogelijk blijken te zijn, dan zal daar op zijn minst een gedegen onderzoek aan vooraf hebben dienen te gaan om die conclusie te kunnen trekken. Hoewel ook de rechtbank al wees op het belang van een dergelijk onderzoek, ontbreekt een gedegen onderzoek naar de mogelijkheden van een thuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder op dit moment nog steeds. Gelet op de eerdere zorgen die er waren met betrekking tot eventuele verslavingsproblematiek en de opvoedvaardigheden van de moeder is een dergelijk onderzoek van groot belang. Het is daarom belangrijk dat de GI op korte termijn onderzoekt of een terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder tot de mogelijkheden behoort, en zo ja, welke hulpverlening daarvoor nodig is. Voor het hof is het in dit verband onduidelijk waarom de GI de moeder kennelijk wel in staat acht om, zonder hulpverlening of begeleiding op dat moment, [minderjarige] in de weekenden (met overnachting) te verzorgen. Het hof beschikt over onvoldoende informatie om te kunnen beoordelen of een volledige thuisplaatsing bij de moeder tot de mogelijkheid behoort. Dit alles maakt dat een nader onderzoek dringend noodzakelijk is, zodat er een gefundeerd besluit genomen kan worden over de vraag waar [minderjarige] op zal groeien. Intussen zal de uithuisplaatsing van [minderjarige] moeten doorlopen. Het hof verwacht van de GI dat er de komende periode meer informatie beschikbaar komt over de (on)mogelijkheden van een eventuele thuisplaatsing van [minderjarige] zodat er ook meer duidelijkheid ontstaat met betrekking tot de vraag waar [minderjarige] zal opgroeien, in ieder geval vóórdat een eventueel nieuw verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing bij de rechtbank wordt ingediend.
Aan de kant van de moeder is het nu heel belangrijk dat zij de positieve ontwikkeling die zij lijkt door te maken voortzet, hulpverlening blijft aanvaarden en openheid geeft aan de GI in die trajecten, waaronder het traject bij de psycholoog.
Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, is naar het oordeel van het hof een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk in het belang van [minderjarige] .
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd en het verzoek van de moeder dient te worden afgewezen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 13 juli 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. N.E.J.M. Stoof, J.C.E. Ackermans-Wijn en
A.M. Bossink en is op 12 januari 2023 door mr. J.C.E. Ackermans-Wijn uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.