In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank had eerder een betalingsverplichting opgelegd aan de betrokkene, die werd verdacht van het telen van hennep. De rechtbank stelde het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op € 276.803,24. De betrokkene ging in hoger beroep tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het vonnis vroeg, en het verweer van de verdediging, die de hoogte van het vastgestelde voordeel betwistte.
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, omdat het zich niet kon verenigen met de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof heeft zelf de hoogte van het voordeel geschat op basis van de aangetroffen hennepplanten en de bijbehorende opbrengsten. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene in de periode van 1 januari 2017 tot 6 oktober 2017 drie oogsten heeft gerealiseerd, wat leidde tot een geschat voordeel van € 39.543,32 per oogst. Dit resulteerde in een totale betalingsverplichting van € 118.629,00 aan de Staat.
Daarnaast heeft het hof vastgesteld dat de redelijke termijn van artikel 6 EVRM in de fase van het hoger beroep is overschreden, wat leidde tot een matiging van de betalingsverplichting met 15%. Het hof heeft ook de duur van de gijzeling bepaald, die maximaal 1.080 dagen kan bedragen. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens gold.