ECLI:NL:GHSHE:2023:647

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 februari 2023
Publicatiedatum
27 februari 2023
Zaaknummer
20-002580-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Oost-Brabant inzake hennepteelt en diefstal van elektriciteit en water

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor het telen van hennep en diefstal van elektriciteit en water. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand en een taakstraf van 140 uren. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Het hof heeft het onderzoek in hoger beroep herhaald en de vordering van de advocaat-generaal gehoord. De advocaat-generaal heeft gevorderd het vonnis van de rechtbank te bevestigen, met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten, waaronder de teelt van 360 hennepplanten en de diefstal van elektriciteit en water. Het hof heeft de strafmaat heroverwogen en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 140 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren. Tevens is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen, waarbij de vorderingen van de benadeelde partijen zijn toegewezen tot een bedrag van € 5.138,09 en € 2.438,25, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft vastgesteld dat de redelijke termijn van artikel 6 EVRM is overschreden, maar heeft dit gecompenseerd door de betalingsverplichting in een gelijktijdig behandelde ontnemingszaak te matigen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002580-19
Uitspraak : 23 februari 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 31 juli 2019, in de strafzaak met parketnummer 01-178589-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1965,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
De rechtbank heeft de verdachte ter zake van:
-feit 1 primair:
eendaadse samenloop van:
in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel;
-feit 2 primair:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
-feit 3 primair:
Diefstal;
veroordeeld tot:
-een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren;
-een taakstraf van 140 uren subsidiair 70 dagen hechtenis.
Tevens heeft de rechtbank beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en heeft ter zake schadevergoedingsmaatregelen met vervangende hechtenis opgelegd, alles vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2017.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] en heeft gevorderd deze vordering toe te wijzen overeenkomstig de subsidiair ingediende vordering ten bedrage van € 10.042,19 met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel en vermeerderd met de wettelijke rente.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van de gehele tenlastelegging dient te worden vrijgesproken en heeft verweren gevoerd tegen de vorderingen van de benadeelde partijen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 6 oktober 2017 tot en met 20 oktober 2017 te Cromvoirt, gemeente Vught, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer onbekend gebleven ander(en), althans alleen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, in een schuur/pand behorende bij een woning aan [adres 2] opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 360 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 6 oktober 2017 tot en met 20 oktober 2017 te Cromvoirt, gemeente Vught, met elkaar, althans één van hen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, in een schuur behorende bij een woning aan [adres 2] opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 360 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven hij, verdachte, op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 6 oktober 2017 tot en met 20 oktober 2017 te Cromvoirt, gemeente Vught, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemde schuur/pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen;
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 8 april 2016 tot en met 20 oktober 2017 te Cromvoirt, gemeente Vught, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning/pand aan [adres 2] heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen elektriciteit onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 8 april 2016 tot en met 20 oktober 2017 te Cromvoirt, gemeente Vught, met elkaar, althans één van hen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning/pand aan [adres 2] heeft/hebben weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [benadeelde 2] en/of dan aan hem, verdachte, en/of dan aan die onbekend gebleven perso(o)n(en) en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen elektriciteit onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 8 april 2016 tot en met 20 oktober 2017 te Cromvoirt, gemeente Vught, in elk geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door aan die onbekend gebleven persoon/personen (een gedeelte van) voornoemd(e) woning/pand voor de diefstal van stroom ter beschikking te stellen;
3.
hij op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 8 april 2016 tot en met 20 oktober 2017 te Cromvoirt, gemeente Vught, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning/pand aan [adres 2] heeft weggenomen een hoeveelheid water, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s);
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) op een of meerdere tijdstip(pen) in de periode van 8 april 2016 tot en met 20 oktober 2017 te Cromvoirt, gemeente Vught, met elkaar, althans één van hen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning/pand aan [adres 2] heeft/hebben weggenomen een hoeveelheid water, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan die onbekend gebleven persoon en/of zijn/haar mededader(s) en/of aan hem, verdachte,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op een of meerdere tijdstip(pen) in de periode van 8 april 2016 tot en met 20 oktober 2017 te Cromvoirt, gemeente Vught opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door aan die onbekend gebleven persoon/personen (een gedeelte van) voornoemd(e) woning/pand voor de diefstal van water ter beschikking te stellen;
Verbeterde lezing tenlastelegging
In de oorspronkelijke tenlastelegging is onder 1 primair en subsidiair telkens als pleegperiode ten laste gelegde: “
6 tot en met 20 oktober 2017”. Duidelijk is dat de steller van de tenlastelegging heeft bedoeld ten laste te leggen de periode 6 oktober 2017 tot en met 20 oktober 2017. De tenlastelegging is op deze wijze door het hof verbeterd gelezen.
De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Verdere in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn door het hof verbeterd. De verdachte is daardoor evenmin geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in de periode van 6 oktober 2017 tot en met 20 oktober 2017 te Cromvoirt, gemeente Vught, in de uitoefening van een beroep of bedrijf in een schuur behorende bij een woning aan [adres 2] opzettelijk heeft geteeld 360 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij in de periode van 1 januari 2017 tot en met 20 oktober 2017 te Cromvoirt, gemeente Vught, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning aan [adres 2] heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan [benadeelde 2] , waarbij hij, verdachte, die weg te nemen elektriciteit onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
3.
hij in de periode van 1 januari 2017 tot en met 20 oktober 2017 te Cromvoirt, gemeente Vught, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning aan [adres 2] heeft weggenomen een hoeveelheid water, toebehorende aan [benadeelde 1] .
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Standpunt verdediging
Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3
De verdediging heeft het in eerste aanleg gevoerde verweer herhaald dat verdachte van de gehele tenlastelegging moet worden vrijgesproken. Daartoe is - evenals in eerste aanleg - aangevoerd dat verdachte de schuur waarin de hennepkwekerij is aangetroffen heeft onderverhuurd en dat hij geen wetenschap heeft gehad van de hennepteelt (feit 1), de diefstal van stroom (feit 2) en de diefstal van water (feit 3).
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De rechtbank heeft omtrent voormeld standpunt van de verdediging onder meer het navolgende overwogen (pagina 4 van het vonnis):
“Verdachte ontkent enige wetenschap van de aangetroffen hennepkwekerij. Hij had de schuur/garage onderverhuurd aan twee jongens die hij kende uit de bouw. Zij zouden het gebruiken als werkplaats en opslag van bouwmaterialen. De huurprijs bedroeg € 350,= per maand. Het opgestelde huurcontract was door één van hen ondertekend en hierbij had verdachte een kopie van diens identiteitsbewijs gemaakt. Verdachte heeft het huurcontract niet aangetroffen op de bewaarplek in de woning; hij denkt dat de twee mannen dit hebben meegenomen. Verdachte heeft hen de sleutel van de garage/schuur gegeven. Hij had er zelf geen sleutel van. Verdachte heeft aan hen de huissleutel van zijn woning gegeven opdat ze gebruik konden maken van het sanitair. De huurprijs werd altijd contant betaald; het geld werd meestal onder een bloempot buiten op de tafel onder de veranda achtergelaten. Verdachte was in elk geval iedere woensdag en donderdag thuis in verband met zijn kinderen en daarnaast om het weekend.
(….).
Verdachte kwam vanaf januari 2017 niet meer in de schuur/garage. Ter zitting heeft verdachte aangegeven dat één van de mannen ‘ [naam] ’ wordt genoemd en dat hij (verdachte) in de tussentijd van (één van) hen een telefoonnummer in zijn telefoon heeft achterhaald.
De rechtbank staat stil bij enkele voor de beoordeling van de lezing van verdachte van
belang zijnde aspecten.
Er ligt geen huurovereenkomst van de garage/schuur voor en de personalia van de betrokken personen zijn niet bekend geworden. De gestelde onderverhuur wordt dan ook feitelijk niet onderbouwd.
Verdachte heeft ondanks een eerdere toezegging aan de politie geen overeenkomst van de gestelde onderverhuur kunnen overleggen dan wel de personalia van de betrokken man(nen) kunnen achterhalen. De ter terechtzitting afgelegde verklaring van verdachte dat hij inmiddels een telefoonnummer van de mannen heeft achterhaald neemt de rechtbank voor kennisgeving aan, nu verdachte het kennelijk niet van belang heeft geacht om de politie voor nader onderzoek van deze informatie op de hoogte te stellen en hij eerder bij de politie heeft verklaard niet over een telefoonnummer van de betrokken personen te beschikken.
De verklaring van verdachte dat hij aan de betrokken man(nen) de huissleutel heeft gegeven om in de woning van het sanitair gebruik te maken en zij, zo begrijpt de rechtbank, aldus in de gelegenheid zijn geweest om in die woning illegale aftakkingen ten behoeve van elektriciteit en water te maken en de opgestelde huurovereenkomst te verdonkeremanen, overtuigt de rechtbank volstrekt niet. De betrokken personen zouden, zo begrijpt de rechtbank uit de verklaring van verdachte, slechts vage kennissen uit de bouwwereld zijn en de rechtbank vermag niet in te zien dat onder deze omstandigheden zoiets vertrouwelijks als een huissleutel ter beschikking wordt gesteld.
(..)..
Verbalisant [verbalisant] hoorde in de tuin van het onderhavige perceel een zoemend geluid bij de garage/schuur. Verdachte beweert nooit een zoemend geluid te hebben gehoord. De rechtbank acht dit een opmerkelijk gegeven, mede gezien de relatief kleine perceelsomvang.
De rechtbank heeft ter terechtzitting ook nog stilgestaan bij de wijze van betaling van het maandelijks verschuldigde huurbedrag ten behoeve van de garage/schuur. Dit bedrag van € 350,= zou volgens verdachte meestentijds en volgens afspraak onder een zich buiten de woning bevindende bloempot zijn gelegd. De rechtbank acht deze risicovolle bewaarlocatie van het geld op zijn minst genomen opmerkelijk in het licht van verdachtes toenmalige financieel krappe situatie en zijn verklaring dat de betrokken mannen over de huissleutel van zijn woning beschikten. De rechtbank vermag niet in de zien dat verdachte onder deze omstandigheden een dergelijke risicovolle locatie met een kans dat het buiten zijn macht zou geraken heeft afgesproken, terwijl daartoe ook een plek in de woning afgesproken had kunnen worden.
De rechtbank stelt samenvattend vast dat verdachtes verklaring over de gestelde onderverhuur van de garage/schuur enerzijds uitblinkt door een gebrek aan verifieerbare en concrete informatie en anderzijds een veelvoud aan onlogische en curieuze feiten en omstandigheden bevat.
Het hof neemt vorenstaande overwegingen over en maakt deze tot de zijne nu verdachte in het hoger beroep ter zake niets nieuws naar voren heeft gebracht.
Het hof is vervolgens met de rechtbank van oordeel dat de verklaring van verdachte – kort gezegd: dat hij de schuur had onderverhuurd aan anderen en dat deze buiten zijn wetenschap daarin de kwekerij zijn gestart – ongeloofwaardig is. Van betrokkenheid van anderen bij de kwekerij dan verdachte is naar het oordeel van het hof niet gebleken.
Gelet hierop is het hof van oordeel dat het verdachte is die hennep heeft geteeld en daartoe elektriciteit en water heeft weggenomen, op grond waarvan het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde is bewezen. Het andersluidende standpunt van de verdediging wordt verworpen.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3:
De rechtbank heeft ten aanzien van feit 2 primair en 3 primair als pleegperiode bewezenverklaard: 30 juni 2017 tot en met 20 oktober 2017.
Het hof komt tot bewezenverklaring van een langere pleegperiode, te weten van 1 januari 2017 tot en met 20 oktober 2017 en overweegt daartoe het volgende.
Ter gelegenheid van het hoger beroep is door de verdediging een schriftelijke verklaring van makelaar [betrokkene] van 27 september 2019 ingebracht waarin is neergelegd dat hij de woning en de garage gelegen aan [adres 2] in de periode van juni 2015 tot december 2016 met potentiële kopers/belangstellenden heeft bezocht en dat daarbij met name de garage telkens leeg werd aangetroffen. Het hof gaat daarbij ervan uit dat met de garage feitelijk de schuur wordt bedoeld waarin de hennepkwekerij is aangetroffen.
Anders dan de advocaat-generaal ziet het hof geen reden om aan deze schriftelijke verklaring van de makelaar voorbij te gaan en is op grond van die verklaring van oordeel dat verdachte in ieder geval vanaf 1 januari 2017 hennep heeft geteeld en daartoe elektriciteit en water heeft weggenomen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
Het onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Het onder 3 primair bewezenverklaarde levert op:

diefstal.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten.
De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De rechtbank heeft verdachte ter zake van de feiten 1 primair, 2 primair en 3 primair veroordeeld tot een taakstraf van 140 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren. De advocaat-generaal heeft zich achter dit oordeel geschaard.
De verdachte heeft zich, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, schuldig gemaakt aan de teelt van 360 hennepplanten en heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan (gekwalificeerde) diefstal van elektriciteit en water.
Uit het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 19 december 2022 blijkt nog van een oude (2010) veroordeling uit Frankrijk voor een Opiumwetdelict waarvoor verdachte tot een gevangenisstraf van 4 jaren is veroordeeld.
Uit een in eerste aanleg opgemaakt reclasseringsadvies van 28 maart 2019 volgt dat verdachte voor het grootste deel zijn leven op orde heeft en dat er daarnaast beschermende factoren zijn die de kans op recidive verkleinen. Bij het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is niet gebleken dat deze situatie is gewijzigd.
De landelijke oriëntatiepunten straftoemeting indiceren voor de teelt van 100-500 hennepplanten een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand. In dit oriëntatiepunt zijn niet betrokken de diefstal van elektriciteit en water. Evenmin is in dit oriëntatiepunt betrokken dat de hennepteelt heeft plaatsgevonden in de uitoefening van een beroep of bedrijf zoals in deze zaak is bewezen.
Het hof is, met de advocaat-generaal, van oordeel dat, gelet op vorenstaande omstandigheden, de rechtbank een juiste straf aan verdachte heeft opgelegd, waarbij het hof overweegt dat aan verdachte feitelijk een lichtere straf wordt opgelegd omdat het hof ten aanzien van de feiten 2 primair en 3 primair een langere pleegperiode heeft bewezenverklaard dan de rechtbank.
Met de verdediging stelt het hof vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM in de fase van het hoger beroep is geschonden. Het hof stelt de aanvang van de termijn vast op de datum van het instellen van het hoger beroep door verdachte, dus op 13 augustus 2019 en het einde van de termijn op de datum van dit arrest, 23 februari 2023. Daarmee is de redelijke termijn die voor deze fase doorgaans op twee jaren wordt gesteld met 1 jaar en ruim 6 maanden overschreden.
Het hof volstaat met de constatering van deze verdragsschending, nu deze voldoende is gecompenseerd doordat – op verzoek van de verdediging – in de gelijktijdig behandelde ontnemingszaak met parketnummer 20-002579-19OWV de betalingsverplichting is gematigd op grond van schending van de redelijke termijn.
Met oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 11.406,15. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.738,73.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De verdediging heeft gesteld dat de vordering van de benadeelde partij te ingewikkeld is, daardoor een onevenredige belasting vormt voor het strafgeding en daarmee niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 2] als gevolg van verdachtes onder feit 2 primair bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag.
De oorspronkelijke vordering van de benadeelde partij van € 11.406,15 is gebaseerd op een bewezenverklaarde periode van 19 februari 2016 tot en met 20 oktober 2017 met daarin acht voorafgaande teelten en de aangetroffen teelt.
Het hof heeft ten aanzien van feit 2 primair een kortere pleegperiode bewezenverklaard, namelijk vanaf 1 januari 2017 tot en met 20 oktober 2017, een periode van (afgerond) 41 weken waarin, naast de aangetroffen teelt (zoals blijkt uit bijlage 1 bij het voegingsformulier is de aangetroffen teelt 7 weken (ofwel 49 dagen) oud), drie voorafgaande teelten mogelijk zijn geweest.
Aan bijlage 2 bij het voegingsformulier ontleent het hof dat het elektriciteitsverbruik bedraagt: € 838,24 (aangetroffen teelt) + € 3.203,83 (3 voorgaande teelten) = € 4.042,06.
Op grond van bijdrage 3 bij het voegingsformulier stelt het hof het tarief van de netwerkkosten vast op (afgerond) € 2,10 per dag.
De duur van één volle teelt bedraagt 9 weken ofwel 63 dagen; voor 3 voorgaande teelten bedraagt de duur dus (3 x 63 dagen =) 189 dagen. Inclusief de aangetroffen teelt bedraagt de totale duur (189 dagen + 49 dagen =) 238 dagen. De totale netwerkkosten bedragen dan: 238 x € 2,10 = € 499,80.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering toewijsbaar is tot een bedrag van:
€ 4.042,06 (kosten elektriciteitsverbruik) + € 499,80 (netwerkkosten) + € 371,23 (administratiekosten) + € 225,- (uurtarief inspecteur) = € 5.138,09, met een beslissing omtrent de kosten en de wettelijke rente als hierna zal worden vermeld.
In zoverre verwerpt het hof het standpunt van de verdediging dat de vordering te ingewikkeld is en voor een onevenredige belasting van het strafproces zorgt.
Voor het overige gedeelte is het hof met de verdediging van oordeel dat de benadeelde partij niet in haar vordering kan worden ontvangen en haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 2] is toegebracht tot een bedrag van € 5.138,09. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 oktober 2017 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 9.260,39. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.438,25.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De verdediging heeft gesteld dat de vordering van de benadeelde partij te ingewikkeld is, daardoor een onevenredige belasting vormt voor het strafgeding en daarmee niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 1] als gevolg van verdachtes onder 3 primair bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Het hof overweegt daartoe het volgende.
De oorspronkelijke vordering van de benadeelde partij was gebaseerd op 8 kweken en een aangetroffen kweek van 6 weken oud. De rechtbank heeft bij de toegewezen vordering van € 2.438,25 overwogen dat deze betrekking had op één eerdere kweek en de aangetroffen kweek. De benadeelde partij heeft middels het handhavingsformulier in hoger beroep uitdrukkelijk laten weten de beslissing van de rechtbank te accepteren en haar vordering te verlagen tot het door de rechtbank toegewezen bedrag.
Nu de benadeelde partij, zoals blijkt uit haar mededeling op het door haar in hoger beroep overgelegde formulier, uitdrukkelijk heeft berust in de veroordeling door de rechtbank van verdachte tot betaling van laatstgenoemd bedrag, bestaat er in hoger beroep geen ruimte tot toewijzing van een hoger bedrag op de grond dat het hof uitgaat van een groter aantal oogsten dan waarvan de rechtbank is uitgegaan.
Het hof komt bij deze stand van zaken niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van voornoemd verweer van verdachte omdat, wat verder zij van dat verweer, gezien het zojuist beschreven procesverloop in hoger beroep ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij, in redelijkheid niet kan worden gezegd dat bij de behandeling van haar vordering in hoger beroep sprake is van een onevenredige belasting van het strafproces.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 1] is toegebracht tot een bedrag van € 2.438,25. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 oktober 2017 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
140 (éénhonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
70 (zeventig) dagen hechtenis.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 2 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.138,09 (vijfduizend éénhonderdachtendertig euro en negen cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 2 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.138,09 (
vijfduizend éénhonderdachtendertig euro en negen cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 60 (zestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 20 oktober 2017.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 3 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.438,25 (tweeduizend vierhonderdachtendertig euro en vijfentwintig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 3 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.438,25 (tweeduizend vierhonderdachtendertig euro en vijfentwintig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 34 (vierendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 20 oktober 2017.
Aldus gewezen door:
mr. P.T. Gründemann, voorzitter,
mr. O.M.J.J. van de Loo en mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.H.W. Van der Meijs, griffier,
en op 23 februari 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.