Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[verweerder] ,
[verweerster],
1.Het verloop van de procedure
- het proces-verbaal van de rechtbank Oost-Brabant van 18 januari 2022, als opgesteld op 19 augustus 2022;
- de bij V6-formulier door mr. De Laat ingediende nadere stukken (producties nr. 16 tot en met 22) en
- de heer [betrokkene 1] (voorzitter) namens de VvE, bijgestaan door mr. De Laat en
- [verweerder] c.s., bijgestaan door mr. B. Willemsen (kantoorgenoot van mr. Nijenhof).
2.De beoordeling
- Aan de AvS is een splitsingstekening gehecht. In de AvS is het modelreglement bij splitsing appartementsrechten 1983 (hierna: MR 1983) van toepassing verklaard.
- Bij de AvS is tevens opgericht de Vereniging van Eigenaars [VvE] (hierna: de VvE).
- In 1987 is de heer [betrokkene 2] eigenaar van alle vier de appartementsrechten geworden. [betrokkene 2] is de oom van [verweerder] c.s.
- Op 2 juni 1997 is de heer [betrokkene 3] eigenaar geworden van appartementsrecht A2 ( [A2] ). Op 20 juni 2012 heeft [betrokkene 3] appartementsrecht A3 ( [A3] ) gekocht van [betrokkene 2] . De heer [betrokkene 3] is de broer van [betrokkene 2] en is de vader van [verweerder] .
- Op 20 juni 2012 heeft [betrokkene 3] de appartementsrechten A2 en A3 verkocht en geleverd aan [verweerder] c.s.
- Op [datum] 2020 is de heer [betrokkene 2] overleden. Omdat zijn echtgenote, mevrouw [betrokkene 6] om gezondheidsredenen niet langer in staat was om in [straat] te blijven wonen, is besloten A1 ( [A1] ) en A4 ( [A4] ) te verkopen.
- [B.V. 1] is geïnteresseerd geraakt in de aankoop van A1 en A4 en is voornemens om op den duur in A1 en A4 twee luxueuze stadswoningen te realiseren. Tot de wijziging naar twee woningen is [B.V. 1] voornemens om A4 als bedrijfsruimte te verhuren.
- Tussen mevrouw [betrokkene 6] en [B.V. 1] is uiteindelijk op 14 december 2020 een koopovereenkomst gesloten ter zake A1 en A4.
- Op 21 december 2020 zijn de appartementsrechten (A1 en A4) geleverd aan [B.V. 1] .
- Op 28 december 2020, heeft [B.V. 1] opdracht gegeven aan VvE [naam] om haar privé-gedeelten en de buitenkant van het object (voor zover mogelijk) te inspecteren. Het rapport van VvE [naam] , hierna te noemen: “Bezoekrapport”, dateert van 20 januari 2021. Uit het Bezoekrapport blijkt dat sprake is van achterstallig onderhoud aan het object. De conclusie luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
- Mede naar aanleiding van dit rapport heeft [B.V. 1] per e-mail van 26 januari 2021 aan [verweerder] c.s. te kennen gegeven een vergadering van eigenaars te willen uitschrijven. Hierover is tussen [B.V. 1] en [verweerder] c.s. gecorrespondeerd.
- Begin februari 2021 heeft [B.V. 1] problemen met betrekking tot de riolering geconstateerd. De riolering is een vooroorlogs systeem met gemetselde ronde buizen en gemetselde verzamelputten. Gebleken is dat de verzamelput (grotendeels) is ingestort en de buizen (zogenaamde gress-buizen) daaromheen verstopt zitten. Deze problematiek is door [B.V. 1] geconstateerd in A4, omdat de verzamelput en leidingen (deels) gelegen zijn onder A4. [B.V. 1] heeft deze problematiek direct gemeld bij het bestuur van de VvE, de heer [verweerder] , die zich op het standpunt heeft gesteld dat de riolerings-problematiek is veroorzaakt door [B.V. 1] en verder dat deze problematiek geen VvE-aangelegenheid is, zodat de kosten voor rekening komen van [B.V. 1] als eigenaar van A4.
- Na de melding van deze rioleringsproblematiek heeft het bestuur van de VvE haar verzekeraar ingeschakeld. De verzekeraar heeft medegedeeld deze problematiek niet te dekken als sprake is van achterstallig onderhoud. Vervolgens heeft [verweerder] als bestuurder van de VvE op 18 februari 2021 een loodgieter laten komen om de situatie te laten beoordelen. Zijn bevindingen heeft [verweerder] c.s. per e-mail van 19 februari 2021 aan [B.V. 1] medegedeeld.
- Op 20 februari 2021 zijn de VvE-leden het erover eens geworden dat het noodzakelijk is om de ernstige en acute rioleringsproblematiek op te lossen. Afgesproken is dat zowel [B.V. 1] als [verweerder] c.s. een offerte zouden (laten) opstellen. [B.V. 1] heeft een offerte laten opstellen door [B.V. 2] BV. [verweerder] c.s. heeft contact gehad met [bedrijf] , maar volgens [bedrijf] moest er eerst een camera-inspectie worden uitgevoerd.
- Op 13 maart 2021 is door de VvE vergaderd. Hierbij was [B.V. 1] voor het eerst aanwezig, vertegenwoordigd door de heer [betrokkene 1] en mevrouw [betrokkene 4] die door [betrokkene 1] namens [B.V. 1] is gevolmachtigd aanwezig te zijn. Ook [verweerder] c.s. waren aanwezig. [verweerster] heeft van deze vergadering notulen gemaakt. Uit deze notulen blijkt dat onder meer het besluit is genomen om [betrokkene 1] tot bestuurder van de VvE te benoemen met ontslag van [verweerder] als bestuurder van de VvE.
- Op 1 juni 2021 heeft een ALV plaatsgevonden. [verweerder] c.s. waren afwezig en [B.V. 1] was aanwezig. Uit de notulen van de ALV van 1 juni 2021 volgt – kort gezegd – onder meer dat het volgende besluit is genomen:
8.Boetebesluit (bijlage 3)
- [verweerder] c.s. hebben drie verzoekschriften ingediend die door de kantonrechter op 15 maart 2021, 9 juli 2021 en 20 oktober 2021 zijn ontvangen. [verweerder] c.s. hebben in verzoekschrift III, voor zover van belang, verzocht om de besluiten zoals genoemd op de agenda onder 3 tot en met 11 van de vergadering van 19 september 2021 te vernietigen.
- Bij beschikking van 21 juli 2022 heeft de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, voor zover van belang in hoger beroep, het volgende geoordeeld.
kaninhouden. De rechter is daartoe echter niet verplicht. Het is namelijk overgelaten aan het inzicht van de rechter die over de feiten oordeelt of hij in het gegeven geval aanleiding vindt voor een veroordeling in de proceskosten (vgl. HR 4 november 1983, ECLI:NL:HR:1983:AB8898, NJ 1984, 186). Het oordeel dat de rechter geen aanleiding ziet voor een veroordeling in de proceskosten behoeft geen motivering (zie HR 24 oktober 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2474). Het stond de kantonrechter in eerste aanleg dan ook vrij om te beslissen dat iedere partij de eigen kosten moet dragen in het kader van de verzoekschriftprocedures I en II. Nu bovendien in één verweerschrift in alle drie de procedures verweer is gevoerd zou het hof tot eenzelfde oordeel zijn gekomen op het punt van de proceskosten, gezien ook het oordeel in verzoekschriftprocedure III t.a.v. de proceskosten. Grief II slaagt dan ook niet.
Voor zover de financiële middelen voor [verweerder] c.s. op dat moment ontoereikend waren, hadden zij toen kunnen onderzoeken wat de (financiële) mogelijkheden zijn.
Gezien het voorgaande gaat het hof dan ook voorbij aan hetgeen [verweerder] c.s. hebben aangevoerd ter onderbouwing van hun betoog dat de begroting als geheel tot een (exorbitante) maandelijkse bijdrage van € 5.776,00 leidt, dat het een feit van algemene bekendheid is dat deze maandelijkse bijdrage voor een (modaal) huishouden met twee jonge kinderen niet betaalbaar is, althans (vrijwel) het volledige maandelijkse inkomen omvat en dat de VvE daarom had moeten onderzoeken of er mogelijkheden zijn voor alternatieve financiering maar dat heeft nagelaten.
Verder is relevant de omstandigheid dat het het hof is gebleken dat er ook in A1 en A4 wijzigingen zijn aangebracht waartegen de VvE niet heeft opgetreden. Dat er over en weer toestemming is verleend, daar gaat het hof dan ook vanuit. Dat de toestemming(en) niet op schrift staat(n), maakt het voorgaande niet anders. Volgens artikel 13 MR1983 is iedere op-, aan- of onderbouw zonder toestemming van de vergadering verboden.
De toestemming is volgens de splitsingsreglement dus vormvrij. Kortom, [verweerder] c.s. mochten de wijzigingen gezien de gegeven instemming aanbrengen. Alleen al om deze reden slaagt deze grief niet.
De stelling van de VvE dat [B.V. 1] inzage in de huurovereenkomst heeft gegeven, maakt het voorgaande niet anders. Enig bestuurder en aandeelhouder van [B.V. 1] is namelijk dezelfde persoon als de VvE-bestuurder, namelijk de heer [betrokkene 1] . De stelling van de VvE heeft dan ook weinig betekenis/relevantie.