ECLI:NL:GHSHE:2023:633

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 februari 2023
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
200.320.439_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de omgangsregeling tussen een moeder en haar minderjarige kind na uithuisplaatsing

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een moeder en haar minderjarige kind, geboren in 2009. De moeder had verzocht om de omgangsregeling met haar kind, die sinds 2019 uit huis is geplaatst, te wijzigen en uit te breiden. De moeder was van mening dat de huidige regeling, die begeleid contact omvat, niet in het belang van het kind was en dat er meer ruimte moest zijn voor onbegeleide omgang. De gecertificeerde instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming waren van mening dat de huidige regeling in stand moest blijven, gezien de problematiek rondom de moeder en de impact daarvan op het kind.

Tijdens de mondelinge behandeling op 17 januari 2023 is de minderjarige in de gelegenheid gesteld zijn mening te geven, wat hij ook heeft gedaan. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, aangezien de minderjarige sinds 24 december 2022 in een netwerkpleeggezin verblijft. Desondanks heeft het hof geoordeeld dat uitbreiding van de omgangsregeling op dit moment niet in het belang van de minderjarige is, gezien de aanhoudende conflicten tussen de moeder en de GI. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 september 2022 bekrachtigd, waarin de omgangsregeling werd vastgesteld.

Het hof heeft wel aangegeven dat een uitbreiding van de omgangsregeling in de toekomst mogelijk is, mits de moeder zich aan bepaalde voorwaarden houdt en de samenwerking met de GI verbetert. De beslissing van het hof benadrukt het belang van de stabiliteit en het welzijn van de minderjarige, en dat de moeder een actieve rol moet spelen in het verbeteren van de situatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 23 februari 2023
Zaaknummer: 200.320.439/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/384732 / FA RK 21-1915
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. Klootwijk,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Deze zaak gaat over [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
Als informanten in deze zaak worden aangemerkt:
[tante],
en
[oom],
beiden wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de tante respectievelijk de oom van [minderjarige] , tezamen de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 23 september 2022 (met zaaknummer C/02/384732 / FA RK 21-1915).
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 december 2022, heeft de moeder verzocht (voor zover in deze zaak van belang) voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de omgangsregeling met [minderjarige] wordt gewijzigd, dan wel wordt uitgebreid aldus dat de moeder iedere week van vrijdag na school tot zondag 17:00 uur omgang heeft met [minderjarige] (bij haar thuis), dan wel een omgangsregeling vast te stellen die het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 januari 2023, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 januari 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Klootwijk;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
De pleegouders zijn, met bericht van verhindering bij brief van 12 januari 2023, niet als informant tijdens de mondelinge behandeling verschenen. In genoemde brief hebben de pleegouders kort verslag gedaan. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de voorzitter de inhoud van de brief zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.3.2.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt.
[minderjarige] heeft via het ‘formulier kindgesprek’ schriftelijk zijn mening gegeven. Genoemd formulier is ingekomen ter griffie op 4 januari 2023.
Verder heeft de voorzitter voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten de aanwezigheid van partijen en de raad met [minderjarige] gesproken.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de voorzitter de inhoud van het ‘formulier kindgesprek’ en de inhoud van genoemd gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.3.3.
Tijdens de mondeling behandeling in hoger beroep is tevens een andere bij dit hof lopende zaak tussen de moeder en de raad behandeld omtrent – kort gezegd – de beëindiging van het gezag van de moeder over [minderjarige] , bij het hof bekend onder zaaknummer 200.319.538/01.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 23 september 2021;
  • het procesdossier van de eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 29 december 2022.
2.5.
Na de mondelinge behandeling heeft mr. Klootwijk bij e-mailbericht met bijlage, ingekomen op 6 februari 2023, verzocht om de uitspraak 6 maanden, subsidiair 3 maanden aan te houden in verband met een onderzoek door het Adviesteam van het Ministerie van Justitie naar de uithuisplaatsing van [minderjarige] . Het hof wijst dit verzoek af omdat de uithuisplaatsing van [minderjarige] in deze procedure niet ter beoordeling voorligt en aanhouding van de uitspraak leidt tot onredelijke vertraging van de procedure nu niet duidelijk is gemaakt of, en zo ja, wanneer genoemd onderzoek relevante informatie zal bieden voor de onderhavige zaak.

3.De beoordeling

3.1.
[minderjarige] is op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] uit de moeder geboren.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 31 augustus 2017 onder toezicht van de GI.
3.3.
Sinds 11 maart 2019 is [minderjarige] uit huis geplaatst.
Hij verbleef aanvankelijk achtereenvolgens in twee neutrale pleeggezinnen.
Sinds 24 december 2022 verblijft [minderjarige] in een netwerkpleeggezin (bij oom en tante moederszijde).
3.4.
Uit de stukken volgt dat er ten tijde van het inleidend verzoek van de moeder al geruime tijd sprake was van begeleide contactregeling tussen haar en [minderjarige] , van eenmaal per twee weken gedurende vijf kwartier. Deze regeling is nimmer bij beschikking vastgesteld.
3.5.
De moeder heeft bij verzoekschrift met producties, ingekomen ter griffie op 12 april 2021, de rechtbank verzocht om de tussen haar en [minderjarige] geldende contactregeling uit te breiden naar een weekend per week, waarbij wordt gestart met één dagdeel per week, dan wel een andere regeling die de rechtbank juist acht.
3.6.
Bij beschikking van 21 oktober 2021 (met zaaknummer C/02/384732 / FA RK 21-1915) heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, de definitieve beslissing op het verzoek tot uitbreiding van de contactregeling tussen de moeder en [minderjarige] aangehouden, in afwachting van de resultaten van de ondertoezichtstelling.
3.7.
Bij beschikking van 17 mei 2022 (met zaaknummer C/02/384732 / FA RK 21-1915) heeft de rechtbank bepaald dat [minderjarige] en de moeder
voorlopiggerechtigd zijn tot begeleid contact met elkaar eenmaal per twee weken voor de duur van vijf kwartier, waarbij het contact afwisselend de ene keer in het pleeggezin of elders in [plaats 1] zal plaatsvinden en de andere keer in de thuissituatie bij de moeder.
De rechtbank heeft verder de beslissing op het verzoek van de moeder tot vaststelling van een (definitieve) contactregeling aangehouden in afwachting van een verslag van de GI.
3.8.
Bij beschikking van 23 september 2022 (met zaaknummer C/02/387752 / FA RK 21-3365) heeft de rechtbank het ouderlijk gezag van de moeder over [minderjarige] beëindigd en de GI tot voogdes over [minderjarige] benoemd.
3.9.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 23 september 2022 (met zaaknummer C/02/384732 / FA RK 21-1915) heeft de rechtbank bepaald dat [minderjarige] en de moeder gerechtigd zijn tot begeleid contact met elkaar eenmaal per twee weken voor de duur van vijf kwartier, waarbij het contact afwisselend de ene keer op het kantoor van de pleegzorgorganisatie [pleegzorgorganisatie] in [plaats 2] (of als daar bij de moeder ruimte toe ontstaat: in het pleeggezin in [plaats 1] ) zal plaatsvinden en de andere keer in de thuissituatie bij de moeder, waarbij de Gl de mogelijkheid heeft om af te wijken van voornoemde regeling voor zover het de locatie van de contactmomenten betreft,
3.10.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.11.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte de omgang tussen de moeder en [minderjarige] niet verder uitgebreid. De omgang dient te worden uitgebreid en dient ook onbegeleid plaats te vinden. De moeder herkent zich niet in de aantijgingen van de GI dat zij [minderjarige] tijdens de omgang belast. Zij realiseert zich dat het niet in het belang van [minderjarige] is dat er terugkerende discussies tussen haar en de pleegzorgmedewerker plaatsvinden. De pleegzorgmedewerker liet de moeder echter weinig ruimte om een onbelast en een onbezorgd contact met [minderjarige] te hebben. Verder ziet de GI ziet haar eigen aandeel in de strijd niet. De GI dient niet iedere keer de nadruk te leggen op het conflict. Sinds [minderjarige] bij zijn oom en tante woont verlopen de omgangsmomenten beter omdat de omgang niet langer meer door de pleegzorgmedewerker worden begeleid. Er is daarom geen reden meer om de omgang tussen de moeder en [minderjarige] niet verder uit te breiden. Bovendien is een uitbreiding van de omgangsregeling in het belang van [minderjarige] , omdat hij heeft verklaard dat hij zijn moeder vaker wil zien. De GI en de rechtbank hebben echter te weinig aandacht voor de wensen van [minderjarige] .
3.12.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
Sinds de uithuisplaatsing begin maart 2019 is de omgang tussen de moeder en [minderjarige] begeleid vanwege de weerstand die de moeder tegen de uithuisplaatsing heeft. De instanties ervaren dat de moeder [minderjarige] belast met haar strijd. Het is in al die jaren niet gelukt om met de moeder tot een andere opstelling te komen. Er is getracht om meer ontspanning te brengen in de omgangsregeling, waarbij (gedeeltelijk) is meebewogen met de wensen van de moeder. De bezoeken verlopen over het algemeen ontspannen, maar dat is vooral te danken aan de aanwezigheid van pleegzorgmedewerker. [minderjarige] verblijft sinds 24 december 2022 bij zijn oom en tante. Even leek het erop dat de moeder zich kon vinden in deze plaatsing. Indien de samenwerking tussen de moeder en de instanties enerzijds, en tussen de moeder en de oom en tante anderzijds, zich positief ontwikkelt, dan zijn er mogelijkheden om een andere invulling te geven aan de omgang. De moeder heeft in eerste instantie interesse getoond in hulpverlening gericht op het aannemen van een andere rol in haar relatie tot [minderjarige] . Helaas constateert de GI dat de moeder recent andere keuzes heeft gemaakt en weer in grote mate de strijd opzoekt. Naast de bij het hof lopende procedures verzet de moeder zich opnieuw tegen de schoolkeuze van [minderjarige] . Gelet op deze houding zet de moeder de stap naar een meer ontspannen samenwerking en contact weer onder druk. [minderjarige] lijkt gelukkig weinig mee te krijgen van de strijd die de moeder voert. Op dit moment moet aan [minderjarige] echter eerst de kans worden geboden om aan het verblijf bij zijn oom en tante en om aan zijn nieuwe school te wennen. De moeder moet ook de plaatsing van [minderjarige] bij zijn oom en tante accepteren omdat er anders een afbreukrisico bestaat. De samenwerking en de gesprekken met de moeder verlopen nog steeds moeilijk, omdat zij het alleen kan hebben over de onterechte uithuisplaatsing van [minderjarige] in het verleden. De omgangsmomenten worden op dit moment begeleid door een broer van de moeder omdat dit anders teveel wordt voor de tante van [minderjarige] . De huidige omgangsregeling wordt over drie maanden door de GI, betrokkenen en de hulpverlening geëvalueerd. Indien de omgangsmomenten goed verlopen kan worden bekeken of de omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige] kan worden uitgebreid. De bestreden beschikking moet daarom vooralsnog in stand blijven.
3.13.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd om een eventuele uitbreiding van de omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige] stapsgewijs te doen, zodat [minderjarige] geen last gaat krijgen van de strijd tussen de moeder en de instanties.
3.14.
De pleegouders hebben in hun verklaring d.d. 12 januari 2023 – samengevat – het volgende naar voren gebracht.
De omgangsmomenten tussen de moeder en [minderjarige] worden begeleid door een broer van de moeder. Deze omgangsmomenten verlopen heel ontspannen. [minderjarige] wordt daarbij door de moeder extra verwend. [minderjarige] zal zijn wens met betrekking tot de omgang met zijn moeder zelf aan het hof toelichten.
3.15.
Het hof overweegt het volgende.
3.15.1.
Ingevolge artikel 1:377e van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de omgang alsmede een onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
3.15.2.
Omdat de moeder om een uitbreiding verzoekt van de thans geldende omgangs-regeling tussen haar en [minderjarige] dient het hof eerst te beoordelen of er sprake is van een wijziging van omstandigheden. Vast staat dat de rechtbank bij beschikking van 23 september 2022 (met zaaknummer C/02/387752 / FA RK 21-3365) het ouderlijk gezag van de moeder over [minderjarige] heeft beëindigd en de GI tot voogdes over [minderjarige] heeft benoemd. Verder staat vast dat [minderjarige] sinds 24 december 2022 in een netwerkpleeggezin (bij oom en tante moederszijde) verblijft en dat de omgangsmomenten niet langer worden begeleid door een pleegzorgmede-werker maar door een broer van de moeder. Er is daarom sprake van een wijziging van omstandigheden, zodat het hof aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak toekomt.
3.15.3.
Het hof is op grond van de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep van oordeel dat het op dit moment niet in het belang van [minderjarige] is om de huidige omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige] uit te breiden, zoals door de moeder verzocht. Het hof stelt vast dat de omgangsmomenten tussen de moeder en [minderjarige] ook na de plaatsing van [minderjarige] bij zijn oom en tante nog niet voor [minderjarige] op voldoende onbelaste wijze verlopen. Waar de moeder aanvankelijk de plaatsing van [minderjarige] bij zijn oom en tante leek te accepteren, blijkt zij hier toch ambivalent in te zijn. Zowel uit de stukken van de GI als uit de eigen waarnemingen van het hof tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat de moeder de strijd met de GI en andere instanties blijft aangaan omdat zij vindt dat [minderjarige] in het verleden onterecht onder toezicht van de GI is gesteld en dat hij onterecht uit huis is geplaatst. Zij blijft nog steeds primair van mening dat [minderjarige] bij haar dient te wonen. Verder stelt de moeder – na de plaatsing van [minderjarige] bij zijn oom en tante – opnieuw de schoolkeuze van [minderjarige] ter discussie omdat zij deze school voor [minderjarige] niet passend vindt. Gebleken is dat [minderjarige] op dit moment niet veel last heeft van alles wat er om hem heen gebeurt en van de strijd die zijn moeder voert. [minderjarige] heeft het naar zijn zin bij zijn oom en tante en is positief over zijn nieuwe school. Dit dient ook zo te blijven omdat [minderjarige] door toedoen van de moeder al vele schoolwisselingen heeft gehad en anders de plaatsing van [minderjarige] bij zijn oom en tante in gevaar komt, hetgeen het hof niet in het belang van [minderjarige] acht. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is wel gebleken dat de GI een ruimere omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige] in de (nabije) toekomst niet uitsluit. De GI heeft verklaard dat een uitbreiding van de omgang tussen de moeder en [minderjarige] mogelijk is wanneer de moeder de plaatsing van [minderjarige] bij zijn oom en tante accepteert, zij de strijd met de GI en andere betrokken instanties staakt, [minderjarige] gewend is aan het verblijf bij zijn oom en tante en hij gewend is op zijn nieuwe school. De GI heeft verder verklaard dat ongeveer drie maanden na de plaatsing van [minderjarige] bij zijn oom en tante de huidige omgangsregeling wordt geëvalueerd en wordt bezien of, en in hoeverre, een uitbreiding mogelijk is, waarbij ook rekening zal worden gehouden met de wensen van [minderjarige] .
Genoemde feiten en omstandigheden staan – naar het oordeel van het hof – echter op dit moment aan een uitbreiding van de omgangsregeling in de weg. Dit brengt met zich dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.
3.15.4.
Het hof is wel van oordeel dat wanneer de moeder zich aan de hiervoor door de GI genoemde voorwaarden houdt, een uitbreiding van de huidige omgangsregeling naar de door [minderjarige] gewenste omgangsregeling het streven dient te zijn. [minderjarige] heeft tijdens het kindgesprek verklaard dat hij ook graag een ruimere omgangsregeling met zijn moeder wil hebben, waarbij hij om de week een weekend van vrijdagmiddag tot zondagmiddag 16.00 uur naar de moeder gaat. Het hof laat het aan de GI om in samenspraak met de betrokken hulpverlening te bezien of, en in hoeverre, (eventueel stapsgewijs) in de (nabije) toekomst daadwerkelijk tot deze regeling kan worden gekomen. Ook laat het hof de verdere invulling en opbouw van de omgang, de begeleiding van de omgang en de locatie van de omgang over aan de GI. Het hof merkt daarbij nog op dat de moeder het grotendeels zelf in de hand heeft of de door [minderjarige] gewenste regeling ook daadwerkelijk kan worden gerealiseerd, omdat dit een andere opstelling van haar vergt dan in het verleden en thans het geval is.
3.16.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 23 september 2022 (met zaaknummer C/02/384732 / FA RK 21-1915);
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, H. van Winkel en M.A. Stammes en is op 23 februari 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.