ECLI:NL:GHSHE:2023:632

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 februari 2023
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
200.319.538_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezagsbeëindiging en belang van minderjarige

In deze zaak gaat het om de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind, geboren in 2009. De moeder heeft in hoger beroep de beschikkingen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant aangevochten, waarin het gezag over het kind is beëindigd en de GI tot voogd is benoemd. De moeder verzoekt om haar gezag te herstellen en om een bijzondere curator te benoemen ter behartiging van de belangen van het kind. Het hof heeft op 23 februari 2023 uitspraak gedaan en de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep tegen de beschikking van 29 augustus 2022, omdat het beroepschrift te laat was ingediend. Ook het hoger beroep tegen de beschikking van 23 september 2022 is ingetrokken door de moeder. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank van 23 september 2022, waarin het gezag van de moeder over het kind is beëindigd. Het hof oordeelt dat het belang van het kind bij duidelijkheid en stabiliteit zwaarder weegt dan het belang van de moeder bij het behoud van haar gezag. De moeder heeft niet aangetoond dat zij in staat is om de verantwoordelijkheid voor de opvoeding van het kind te dragen. De GI blijft voorlopig belast met de voogdij over het kind, en het verzoek van de moeder om haar zus tot voogd te benoemen wordt afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 23 februari 2023
Zaaknummer : 200.319.538/01
Zaaknummers 1e aanleg: C/02/399898 / JE RK 22-1287
C/02/399886 / JE RK 22-1284
C/02/387752 / FA RK 21-3365
in de zaken in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. Klootwijk,
in de zaak met zaaknummers C/02/399898 / JE RK 22-1287 en C/02/399886 / JE RK 22-1284:
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
in de zaak met zaaknummer C/02/387752 / FA RK 21-3365:
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Alle zakengaan over [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende
in de zaak met zaaknummer C/02/387752 / FA RK 21-3365wordt aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is
in de procedure met zaaknummers C/02/399898 / JE RK 22-1287 en C/02/399886 / JE RK 22-1284gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als informanten
in alle zakenworden aangemerkt:
[tante],
en
[oom],
beiden wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de tante respectievelijk de oom van [minderjarige] , tezamen de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 29 augustus 2022 (met zaaknummers C/02/399898 / JE RK 22-1287 en C/02/399886 / JE RK 22-1284), van 23 september 2022 (met zaaknummers C/02/399898 / JE RK 22-1287 en C/02/399886 / JE RK 22-1284) en van 23 september 2022 (met zaaknummer C/02/387752 / FA RK 21-3365).

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 30 november 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikkingen te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat:
  • er een bijzondere curator wordt benoemd ter behartiging van de belangen van [minderjarige] , alsmede;
  • er een kindgesprek met [minderjarige] zal plaatsvinden, voorafgaande aan de zitting, alsmede;
  • (primair) de moeder in het gezag wordt hersteld, alsmede (naar het hof begrijpt:) dat [minderjarige] bij de moeder wordt geplaatst, alsmede / dan wel;
  • (subsidiair) de voogdij over [minderjarige] bij zijn tante, [tante] komt te liggen, alsmede dat (naar het hof begrijpt:) [minderjarige] bij [tante] wordt geplaatst.
2.2.
Bij verweerschrift met één productie, ingekomen ter griffie op 29 december 2022, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikkingen in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 januari 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Klootwijk;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
2.3.1.
De pleegouders zijn, met bericht van verhindering bij brief van 12 januari 2023, niet als informant tijdens de mondelinge behandeling verschenen. In genoemde brief hebben de pleegouders kort verslag gedaan. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de voorzitter de inhoud van de brief zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.3.2.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt.
[minderjarige] heeft via het ‘formulier kindgesprek’ schriftelijk zijn mening gegeven. Genoemd formulier is ingekomen ter griffie op 4 januari 2023.
Verder heeft de voorzitter voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten de aanwezigheid van partijen en de raad met [minderjarige] gesproken.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de voorzitter de inhoud van het ‘formulier kindgesprek’ en de inhoud van genoemd gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.3.3.
Tijdens de mondeling behandeling in hoger beroep is tevens een andere bij dit hof lopende zaak tussen de moeder en de GI behandeld omtrent – kort gezegd – het verzoek van de moeder tot uitbreiding van de omgangsregeling tussen haar en [minderjarige] , bij het hof bekend onder zaaknummer 200.320.439/01.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de processen-verbaal van de mondelinge behandelingen in eerste aanleg op 23 september 2021 en 29 augustus 2022 en;
  • het V6-formulier met bijlagen A tot en met I, ingediend door de advocaat van de moeder op 27 december 2022.
2.5.
Na de mondelinge behandeling heeft mr. Klootwijk bij e-mailbericht met bijlage, ingekomen op 6 februari 2023, verzocht om de uitspraak 6 maanden, subsidiair 3 maanden aan te houden in verband met een onderzoek door het Adviesteam van het Ministerie van Justitie naar de uithuisplaatsing van [minderjarige] . Het hof wijst dit verzoek af omdat de uithuisplaatsing van [minderjarige] in deze procedure niet ter beoordeling voorligt en aanhouding van de uitspraak leidt tot onredelijke vertraging van de procedure nu niet duidelijk is gemaakt of, en zo ja, wanneer genoemd onderzoek relevante informatie zal bieden voor de onderhavige zaak.

3.De beoordeling

3.1.
[minderjarige] is op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] uit de moeder geboren.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 31 augustus 2017 onder toezicht van de GI.
3.3.
Sinds 11 maart 2019 is [minderjarige] uit huis geplaatst.
Hij verbleef aanvankelijk achtereenvolgens in twee neutrale pleeggezinnen.
Sinds 24 december 2022 verblijft [minderjarige] in een netwerkpleeggezin (bij oom en tante moederszijde).
3.4.
Bij beschikking van 21 oktober 2021 (met zaaknummer C/02/387752 / FA RK 21-3365) heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, de definitieve beslissing op het verzoek van de raad om het gezag van de moeder over [minderjarige] te beëindigen aangehouden, in afwachting van de door de raad uit te brengen nadere rapportage.
3.5.
Bij beschikking van 17 mei 2022 (met zaaknummer C/02/387752 / FA RK 21-3365) heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, de definitieve beslissing op het verzoek van de raad met betrekking tot de beëindiging van het gezag van de moeder over [minderjarige] opnieuw aangehouden, in afwachting van een verslag van de GI.
3.6.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 29 augustus 2022 (met zaaknummers C/02/399898 / JE RK 22-1287 en C/02/399886 / JE RK 22-1284) heeft de rechtbank:
  • de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 1 oktober 2022;
  • de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 1 oktober 2022;
  • de gedeeltelijke gezagstoekenning aan de GI over [minderjarige] , voor zover dit betreft de aanmelding voor een onderwijsinstelling, verlengd van 31 augustus 2022 tot uiterlijk 1 oktober 2022, en bevolen dat de beslissing tot gedeeltelijke toekenning van het gezag aan de GI zal worden aangetekend in het gezagsregister.
3.7.
Bij de bestreden beschikking van 23 september 2022 (met zaaknummers C/02/399898 / JE RK 22-1287 en C/02/399886 / JE RK 22-1284) heeft de rechtbank het resterende deel van de verzoeken van de GI ter zake de verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] en de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] , afgewezen.
3.8.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 23 september 2022 (met zaaknummer C/02/387752 / FA RK 21-3365) heeft de rechtbank het ouderlijk gezag van de moeder over [minderjarige] beëindigd en de GI tot voogdes over [minderjarige] benoemd.
3.9.
De moeder kan zich met de onder rechtsoverweging 3.6. tot en met 3.8. genoemde beslissingen niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Ten aanzien van het hoger beroep van de moeder tegen de beschikking van29 augustus 2022(met zaaknummers C/02/399898 / JE RK 22-1287 en C/02/399886 / JE RK 22-1284):
3.10.
Het hof stelt vast dat het eerste exemplaar van het beroepschrift van de moeder door het hof is ontvangen op 30 november 2022, derhalve één dag na het verstrijken van de beroepstermijn. Dat de rechtbank op 29 augustus 2022 mondeling uitspraak heeft gedaan en dat de uitspraak pas later op schrift is gesteld, maakt dit niet anders. De beroepstermijn vangt aan op de dag dat door de rechtbank mondeling uitspraak wordt gedaan. Op grond van het voorgaande zal het hof de moeder niet-ontvankelijk verklaren in haar hoger beroep tegen genoemde beschikking van 29 augustus 2022.
Ten aanzien van het hoger beroep van de moeder tegen de beschikking van23 september 2022(met zaaknummers C/02/399898 / JE RK 22-1287 en C/02/399886 / JE RK 22-1284):
3.11.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep het door haar ingestelde hoger beroep tegen genoemde beschikking van 23 september 2022, ingetrokken. Dit brengt met zich dat de moeder niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar hoger beroep tegen genoemde beschikking van 23 september 2022.
Ten aanzien van het hoger beroep van de moeder tegen de beschikking van 23 september 2022 (met zaaknummer C/02/387752 / FA RK 21-3365):
3.12.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
Er wordt niet voldaan aan het wettelijk criterium van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW). [minderjarige] is op onjuiste gronden uithuisgeplaatst en de GI heeft op deze onjuiste grondslag voortgeborduurd. De moeder heeft – mede door een frauderende hulpverlener – nimmer van de GI de kans gekregen om te laten zien dat zij over voldoende pedagogische vaardigheden beschikt, noch heeft zij de kans gekregen om toe te werken naar een terugplaatsing. Zij heeft aan alle door de GI gestelde voorwaarden voor een thuisplaatsing voldaan. De moeder kan [minderjarige] een veilige opvoedomgeving bieden. In het door [instantie] opgestelde rapport van 6 oktober 2020 wordt uitdrukkelijk vermeld dat er geen reden aanwezig is om het gezag van de moeder over [minderjarige] te beëindigen. Zowel de raad als de rechtbank hebben dit onderzoek ten onrechte naast zich neergelegd. Daarnaast heeft de heer [betrokkene] (gedragswetenschapper en juridisch onderzoeker) onderzoek gedaan naar het raadsrapport van 9 juli 2021. Hij heeft geconstateerd dat er geen objectiveerbare gronden aanwezig zijn waaruit blijkt dat de moeder de verkeerde beslissingen over [minderjarige] zou nemen. Dat de moeder een eigen mening heeft (over bijvoorbeeld de schoolkeuze voor [minderjarige] ) en zij die mening ventileert, maakt niet dat gezag van de moeder moet worden beëindigd. De GI handelt niet in het belang van [minderjarige] en onderschat zijn leerkwaliteiten. Bovendien is de aanvaardbare termijn voor [minderjarige] nog niet verstreken, omdat er door de GI en de raad nimmer onderzoek is gedaan naar de mogelijkheid van een terugplaatsing en [minderjarige] nimmer door de raad tijdens het onderzoek is gehoord. Tot slot is de gezagsbeëindiging in strijd met artikel 9 IVRK. Hierin wordt bepaald dat een kind niet buiten zijn wil van zijn ouders dient te worden gescheiden. [minderjarige] heeft in totaal vijf keer kenbaar gemaakt dat hij liever thuis woont. [minderjarige] wordt echter door alle instanties genegeerd en er wordt niet naar hem geluisterd. De moeder verzoekt daarom om een bijzondere curator te benoemen.
Primair verzoekt de moeder dat het verzoek tot gezagsbeëindiging alsnog wordt afgewezen. De moeder verzoekt subsidiair om haar zus, de tante van [minderjarige] , [tante] , met de voogdij over [minderjarige] te belasten. Zij ervaart veel strijd tussen haar en de GI. Om een einde aan deze strijd te maken dient in het belang van [minderjarige] zijn tante met de voogdij over hem te worden belast. Bovendien vreest de moeder dat haar contact met [minderjarige] alleen maar minder wordt wanneer de GI de voogdij over hem uitoefent. De moeder heeft een goed contact met haar zus en zij weet (naast de moeder) wat belangrijk is voor [minderjarige] en zij kan hem (naast de moeder) een goede verzorging en opvoeding bieden.
3.13.
De raad voert tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende aan.
De raad persisteert bij het eerdere verzoek om het gezag van de moeder over [minderjarige] te beëindigen en bij de daartoe aangevoerde gronden. De plaatsing van [minderjarige] bij zijn oom en tante moet gekoesterd worden.
3.14.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
De GI is ervan op de hoogte dat de moeder het niet eens is met de uithuisplaatsing van [minderjarige] . De moeder heeft meerdere keren tegen de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [minderjarige] verweer gevoerd en zij is daarbij telkens in het ongelijk gesteld. Diverse partijen (de gemeente, pleegzorg, scholen en de GI) hebben doorlopend ingezet op gesprekken met de moeder, maar zij kan/wil de argumentatie van de andere kant niet aanhoren. De moeder heeft doorlopend beslissingen genomen die niet in het belang van [minderjarige] zijn, waarbij zij haar gezag heeft ingezet. [minderjarige] heeft veel schoolwisselingen gehad omdat de moeder telkens weer een reden vond waarom [minderjarige] op de desbetreffende school niet op zijn plek zat. De maatregel van het gezag, voor wat betreft het aanmelden voor onderwijs, is meerdere keren verlengd omdat de moeder zich bleef verzetten tegen de schoolkeuze voor [minderjarige] .
Op 24 december 2022 is [minderjarige] bij zijn oom en tante geplaatst. Na een netwerkonderzoek in de opdracht van de rechtbank is deze plaatsing uiteindelijk toch haalbaar gebleken. Bovendien is deze plaatsing de beste optie om het contact tussen de moeder en [minderjarige] te garanderen. Helaas is door de plaatsing toch weer een discussie ontstaan over de nieuwe school van [minderjarige] , waar de moeder zich niet mee kan verenigen. [minderjarige] is door de GI (in samenwerking met zijn oom en tante) aangemeld op [school] in [plaats] , een VMBO school. [minderjarige] gaat daar op MAVO-niveau vakken volgen, maar zal daarnaast ook praktijkles krijgen, in de richting techniek.
De moeder heeft verder in het verleden keer op keer ingezette hulpverleningstrajecten stopgezet omdat zij zich niet kon vinden in de hulpverleningslijn of geen ‘klik’ had met de hulpverlening. Daarnaast laat de moeder een enorme ‘overbezorgdheid’ zien richting [minderjarige] waarbij zij hem allerlei kwalen of eigenschappen toedicht. In de praktijk herkennen de verzorgers van [minderjarige] geen van deze zorgen en vindt [minderjarige] zelf ook dat hij prima ‘in zijn vel zit’. In praktische zin heeft deze overbezorgdheid tot een leerachterstand en een achterstand in zijn algehele ontwikkeling geleid. Het gezag van de moeder dient te worden beëindigd. De oom en tante willen graag voor [minderjarige] zorgen, maar zij willen niet betrokken worden in de discussies met de moeder, met de GI en met de school. Zij willen daarom vooralsnog niet tot voogd worden benoemd.
3.15.
De pleegouders hebben in hun brief van 12 januari 2023 – kort samengevat – het volgende naar voren gebracht.
Sinds 24 december 2022 woont [minderjarige] bij de pleegouders. De overgang is vrij soepel verlopen. De pleegouders willen in de toekomst graag belast worden met de voogdij over [minderjarige] . Zij willen echter eerst wennen aan hun nieuwe rol als pleegouders van [minderjarige] en zij willen inzetten op een goede basis en op een goede onderlinge samenwerking.
3.16.
Het hof overweegt het volgende.
Verzoek om benoeming van een bijzondere curator
3.16.1.
Het hof ziet op grond van de stukken en het besprokene en tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep geen aanleiding om een bijzondere curator voor [minderjarige] te benoemen, zoals door de moeder verzocht. Niet dan wel onvoldoende gesteld of gebleken is dat het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is een bijzondere curator te benoemen omdat er ten aanzien van de gezagskwestie sprake zou zijn van een belangenstrijd tussen de moeder en [minderjarige] in de zin van artikel 1:250 BW.
De beëindiging van het gezag
3.16.2.
Ingevolge artikel 1:266 BW kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.16.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en afweging overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat [minderjarige] zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en dat de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van [minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn. In aanvulling daarop overweegt het hof als volgt.
3.16.4.
[minderjarige] verblijft sinds 24 december 2022 bij zijn oom en tante. Na de kerstvakantie is [minderjarige] gestart op [school] in [plaats] , een VMBO school. Uit de stukken en tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat de moeder opnieuw de schoolkeuze voor [minderjarige] ter discussie stelt omdat zij deze school voor [minderjarige] niet passend vindt. Dit terwijl de keuze voor deze school in samenspraak met [minderjarige] tot stand is gekomen en [minderjarige] tijdens het kindgesprek heeft verklaard dat het goed gaat op deze school. Ook blijft de moeder hierbij haar gezag inzetten door uit eigen beweging scholen te benade-ren en [minderjarige] in te schrijven. Hieruit blijkt dat de moeder nog steeds niet in staat is om in het belang van [minderjarige] te handelen en haar eigen wensen hieraan ondergeschikt te maken.
Daarbij komt dat de moeder ook de huidige netwerkplaatsing van [minderjarige] niet volledig kan ondersteunen. Zowel uit de stukken van de GI als uit de eigen waarnemingen van het hof tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat de moeder de strijd met de GI en andere instanties blijft aangaan omdat zij vindt dat [minderjarige] in het verleden onterecht onder toezicht van de GI is gesteld en dat hij onterecht uit huis is geplaatst. Zij blijft nog steeds primair van mening dat [minderjarige] bij haar dient te wonen en dat de aanvaardbare termijn voor [minderjarige] nog niet is verstreken. Nu [minderjarige] al bijna vier jaar uit huis is geplaatst, is het hof – evenals de rechtbank – van oordeel dat de aanvaardbare termijn voor [minderjarige] is verstreken en dat er nu duidelijkheid dient te komen over het perspectief van [minderjarige] . Genoemde feiten en omstandigheden maken dat de instandhouding van het gezag ertoe zal leiden dat de onduidelijkheid over het perspectief van [minderjarige] blijft voortduren, hetgeen het hof niet in het belang van [minderjarige] acht. Het belang van [minderjarige] bij duidelijkheid dient zwaarder te wegen dan het belang van de moeder bij de instandhouding van haar gezag. Dit maakt dat de door de rechtbank uitgesproken gezagsbeëindigende maatregel in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is om zijn huidige opvoedingssituatie bij de pleegouders te kunnen continueren. De grief van de moeder faalt derhalve.
3.16.5.
Voor zover de moeder subsidiair nog heeft verzocht om de tante van [minderjarige] tot voogd te benoemen, zal het hof ook dit verzoek afwijzen. [minderjarige] is pas recent bij zijn oom en tante geplaatst. Zij hebben aangegeven op dit moment nog niet met de voogdij over [minderjarige] belast te willen worden. Daarbij komt dat de moeder thans nog steeds de strijd met de GI en andere instanties blijft aangaan over zaken die [minderjarige] betreffen. Het hof is van oordeel dat voorkomen moet worden dat de plaatsing van [minderjarige] bij zijn oom en tante hierdoor in gevaar komt. Het voorgaande maakt dat de GI voorlopig met de voogdij over [minderjarige] belast moet blijven. Dit laat echter onverlet dat wanneer [minderjarige] bij zijn oom en tante is gesetteld, de moeder de plaatsing van [minderjarige] bij zijn oom en tante volledig en duurzaam ondersteunt en zij niet langer de strijd aangaat met de GI en andere instanties, in de toekomst wellicht kan worden gekeken naar de mogelijkheid om de pleegouders alsnog met de voogdij te belasten.
3.17.
Op grond van voorgaande zal het hof beslissen als hierna vermeld.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda , van
29 augustus 2022(met zaaknummers C/02/399898 / JE RK 22-1287 en C/02/399886 / JE RK 22-1284);
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda , van
23 september 2022(met zaaknummers C/02/399898 / JE RK 22-1287 en C/02/399886 / JE RK 22-1284);
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda , van
23 september 2022(met zaaknummer C/387752 / FA RK 21-3365);
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het Centraal Gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, H. van Winkel en M.A. Stammes en is op 23 februari 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.