ECLI:NL:GHSHE:2023:63

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 januari 2023
Publicatiedatum
12 januari 2023
Zaaknummer
200.310.948_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van bewind wegens afwezigheid van noodzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van een bewind dat was ingesteld over de goederen van de rechthebbende, die te maken had met problematische schulden en een geestelijke of lichamelijke toestand. De rechthebbende had in eerste aanleg verzocht om de opheffing van het bewind, dat was ingesteld op 23 maart 2015, maar dit verzoek was afgewezen door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechthebbende, die inmiddels zijn schulden had afgelost en geen problematische schulden meer had, stelde dat hij in staat was zijn financiële belangen zelf te behartigen, ondanks zijn lichamelijke ziekten (COPD en longkanker) en beperkte lees- en schrijfvaardigheden. Tijdens de mondelinge behandeling op 5 december 2022 werd de bewindvoerder gehoord, die twijfels had over de financiële zelfredzaamheid van de rechthebbende, maar het hof oordeelde dat de argumenten van de bewindvoerder niet voldoende waren om het bewind voort te zetten. Het hof concludeerde dat de noodzaak voor het bewind niet langer bestond en heeft het verzoek van de rechthebbende om het bewind op te heffen toegewezen. De beschikking van de rechtbank werd vernietigd en het bewind werd opgeheven met ingang van 1 februari 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 12 januari 2023
Zaaknummer: 200.310.948/01
Zaaknummer eerste aanleg: 9482037 \ OV VERZ 21-6437
in de zaak in hoger beroep van:
[de rechthebbende],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. H.A.C. Klein Hesselink;
het hof merkt als belanghebbenden in deze zaak aan:
-[de bewindvoerder] , gevestigd te [vestigingsplaats] , hierna te noemen: de bewindvoerder;
- [betrokkene 1]
,wonende te [woonplaats] ;
- [betrokkene 2]
,wonende te [woonplaats] ;
- [betrokkene 3]
,wonende te [woonplaats] ;
- [betrokkene 4] , wonende te [woonplaats] ;
- [betrokkene 5] , wonende te [woonplaats] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 17 maart 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 23 mei 2022, heeft de rechthebbende verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het ingestelde bewind alsnog op te heffen.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 december 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de rechthebbende, bijgestaan door mr. Klein Hesselink;
  • de bewindvoerder in de persoon van [betrokkene 6] .
2.2.1.
De broers en zus van de rechthebbende zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet op de mondelinge behandeling verschenen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief d.d. 29 juli 2022 van de zijde van de bewindvoerder.

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 23 maart 2015 heeft de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, over de goederen die aan [de rechthebbende] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren bewind ingesteld op grond van problematische schulden en de lichamelijke of geestelijke toestand van rechthebbende, met benoeming van [betrokkene 6] h.o.d.n. [de bewindvoerder] tot bewindvoerder.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, het verzoek van de rechthebbende tot opheffing van het bewind afgewezen.
3.3.
De rechthebbende kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. Hij voert samengevat het navolgende aan.
Ten tijde van het instellen van het bewind was er sprake van problematische schulden. Inmiddels heeft de rechthebbende de WSNP met een schone lei afgerond en zijn er geen schulden meer.
De rechthebbende was en is lichamelijk ziek (COPD en longkanker), maar die ziekte belemmert hem niet in het waarnemen van zijn financiële belangen. Geestelijk is er niets mis. Voorafgaand aan de onderbewindstelling is ook geen onderzoek gedaan naar zijn geestelijke gezondheid of toestand. Hij kan niet goed lezen en schrijven, maar dat is geen reden om een bewind in te stellen of te continueren. De rechthebbende krijgt hulp van zijn kinderen en hij weet de weg naar andere hulp te vinden als hij die nodig heeft, zoals de formulierenbrigade of maatschappelijk werk. Daarnaast weet de rechthebbende dat zijn financiële mogelijkheden als gevolg van zijn AOW-uitkering beperkt zijn. Dat betekent echter niet dat hij niet in staat is zichzelf staande te houden en zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Hij heeft dit zijn hele volwassen leven tot aan 2015 gedaan. De schulden in 2015 zijn allemaal te herleiden naar de periode dat hij familieleden heeft laten inwonen, met gevolgen voor zijn uitkering en de automatische afschrijving van zijn ziektekostenverzekering. Hij heeft in zijn eerdere leven nooit schulden gehad. Om die reden heeft hij het aanbod van de bewindvoerder om hem wat meer te gaan begeleiden naar zelfstandigheid afgeslagen. Voor die begeleiding bestaat geen noodzaak; de rechthebbende is geen kind meer. Het bewind moet worden opgeheven als de gronden daarvoor niet meer bestaan. Van problematische schulden is niet langer sprake. Van een geestelijke of lichamelijke toestand waardoor de rechthebbende niet in staat zou zijn om vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen is evenmin sprake. De twijfels van de zijde van de bewindvoerder zijn onvoldoende om te concluderen dat de rechthebbende niet in staat is zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk te behartigen.
3.4.
De bewindvoerder heeft zich in de voornoemde brief van 29 juli 2022 gerefereerd aan het oordeel van het hof. De bewindvoerder heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat zij begrijpt dat de rechthebbende het verzoek tot opheffing heeft gedaan omdat de rechthebbende zelf financiële keuzes wil kunnen maken. Hoewel zij het de rechthebbende gunt om deze financiële keuzes zelf te kunnen maken, werkt het bewind voor de rechthebbende als een drempel om te voorkomen dat de rechthebbende meer geld uitgeeft dan er binnenkomt. Op dit moment zijn er geen schulden meer, maar het bewind kan voorkomen dat de rechthebbende weer in een problematische schuldensituatie komt te verkeren. De rechthebbende heeft een groot hart en is dol op zijn kinderen en kleinkinderen. De bewindvoerder probeert zoveel mogelijk tegemoet te komen aan zijn verzoeken voor bijvoorbeeld cadeautjes. Het ontbreekt echter bij de rechthebbende aan financieel inzicht. Daarnaast twijfelt de bewindvoerder of de rechthebbende in staat is om zijn financiën te beheren en zich staande te houden in het huidige digitale tijdperk. De rechthebbende kan slecht lezen en schrijven. Als hij hulp nodig heeft, dan vraagt hij die hulp bij bekenden of maatschappelijk werk. Het is voor de rechthebbende echter lastig om in te schatten op welke momenten hij deze hulp nodig heeft.
Tot voor kort had de rechthebbende een uitkering op grond van de Participatiewet en werd hij gekort omdat hij geen woonlasten heeft. Sinds de rechthebbende een AOW-uitkering ontvangt is zijn financiële situatie een stuk verbeterd. Nadat de bewindvoerder de vaste lasten heeft betaald, probeert zij zoveel mogelijk geld te reserveren voor de ziektekosten van de rechthebbende, het onderhoud van zijn auto en cadeaus voor de (klein-)kinderen. Er is wat spaargeld.
3.5.
Het hof overweegt als volgt.
3.5.1.
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechter een bewind instellen over één of meer van de goederen, die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren, indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van:
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden.
3.5.2.
In artikel 1:449 lid 2 BW is bepaald dat de rechter het bewind kan opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de bewindvoerder of van degene die gerechtigd is de onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 lid 1 en 2 BW, dan wel ambtshalve.
3.5.3.
Het hof is anders dan de kantonrechter van oordeel dat het verzoek van de rechthebbende tot opheffing van het bewind dient te worden toegewezen. Hierbij neemt het hof het volgende in overweging.
3.5.4.
Het bewind is blijkens de instellingsbeschikking van 23 maart 2015 zowel ingesteld op grond van problematische schulden als vanwege de geestelijke of lichamelijke toestand van de rechthebbende. Zoals in de bestreden beschikking al door de kantonrechter is vastgesteld, heeft de rechthebbende niet langer schulden.
Het hof dient vervolgens te beoordelen of de rechthebbende als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand niet in staat is zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. De rechthebbende is ernstig ziek; hij heeft COPD en longkanker. Het is echter niet gebleken dat deze lichamelijke toestand tot gevolg heeft dat de rechthebbende zijn vermogensrechtelijke belangen niet behoorlijk kan waarnemen. Evenmin is gebleken van andere (geestelijke of lichamelijke) omstandigheden die de noodzaak tot het bewind laten bestaan. Het feit dat de rechthebbende niet goed kan lezen en schrijven is op zich onvoldoende om het bewind voort te zetten. De rechthebbende heeft in dat kader gesteld dat hij ondersteuning inroept, bijvoorbeeld van familieleden of maatschappelijk werk, als hij vragen heeft over brieven die hij ontvangt, en de bewindvoerder heeft dit bevestigd. Anders dan de bewindvoerder heeft het hof er voldoende vertrouwen in dat de rechthebbende deze ondersteuning tijdig zal vragen.
De argumenten van de bewindvoerder dat het bewind als een drempel voor (onnodige) uitgaven werkt en dat het fijn is als iemand overzicht houdt, zijn, hoewel begrijpelijk, onvoldoende om te concluderen dat voortzetting van het bewind noodzakelijk is.
3.6.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen en het verzoek van de rechthebbende om het bewind op te heffen alsnog toewijzen.
3.7.
Het hof zal hierna voorts bepalen dat een kopie van deze beschikking wordt gezonden aan de griffier van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, in verband met aantekening in het Centraal curatele- en bewindregister.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 17 maart 2022;
en opnieuw rechtdoende:
heft op het bewind over de goederen die (zullen) toebehoren aan [de rechthebbende] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954, wonende aan de [adres] te ( [postcode] ) [woonplaats] , en wel met ingang van 1 februari 2023;
bepaalt dat de bewindvoerder binnen twee maanden na de datum van deze uitspraak de eindrekening en -verantwoording aflegt aan de rechthebbende en een - zo mogelijk door hem voor akkoord ondertekend - exemplaar ervan aan het Bewindsbureau van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, overlegt;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in artikel 1:391 BW een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, in verband met aantekening in het Centraal curatele- en bewindregister.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, H. van Winkel en C.L.M. Smeets en is op 12 januari 2023 uitgesproken in het openbaar door mr. A.M. Bossink in tegenwoordigheid van de griffier.