Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
- [betrokkene 1]
,wonende te [woonplaats] ;
- [betrokkene 2]
,wonende te [woonplaats] ;
,wonende te [woonplaats] ;
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de rechthebbende, bijgestaan door mr. Klein Hesselink;
- de bewindvoerder in de persoon van [betrokkene 6] .
3.De beoordeling
De rechthebbende was en is lichamelijk ziek (COPD en longkanker), maar die ziekte belemmert hem niet in het waarnemen van zijn financiële belangen. Geestelijk is er niets mis. Voorafgaand aan de onderbewindstelling is ook geen onderzoek gedaan naar zijn geestelijke gezondheid of toestand. Hij kan niet goed lezen en schrijven, maar dat is geen reden om een bewind in te stellen of te continueren. De rechthebbende krijgt hulp van zijn kinderen en hij weet de weg naar andere hulp te vinden als hij die nodig heeft, zoals de formulierenbrigade of maatschappelijk werk. Daarnaast weet de rechthebbende dat zijn financiële mogelijkheden als gevolg van zijn AOW-uitkering beperkt zijn. Dat betekent echter niet dat hij niet in staat is zichzelf staande te houden en zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Hij heeft dit zijn hele volwassen leven tot aan 2015 gedaan. De schulden in 2015 zijn allemaal te herleiden naar de periode dat hij familieleden heeft laten inwonen, met gevolgen voor zijn uitkering en de automatische afschrijving van zijn ziektekostenverzekering. Hij heeft in zijn eerdere leven nooit schulden gehad. Om die reden heeft hij het aanbod van de bewindvoerder om hem wat meer te gaan begeleiden naar zelfstandigheid afgeslagen. Voor die begeleiding bestaat geen noodzaak; de rechthebbende is geen kind meer. Het bewind moet worden opgeheven als de gronden daarvoor niet meer bestaan. Van problematische schulden is niet langer sprake. Van een geestelijke of lichamelijke toestand waardoor de rechthebbende niet in staat zou zijn om vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen is evenmin sprake. De twijfels van de zijde van de bewindvoerder zijn onvoldoende om te concluderen dat de rechthebbende niet in staat is zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk te behartigen.
Tot voor kort had de rechthebbende een uitkering op grond van de Participatiewet en werd hij gekort omdat hij geen woonlasten heeft. Sinds de rechthebbende een AOW-uitkering ontvangt is zijn financiële situatie een stuk verbeterd. Nadat de bewindvoerder de vaste lasten heeft betaald, probeert zij zoveel mogelijk geld te reserveren voor de ziektekosten van de rechthebbende, het onderhoud van zijn auto en cadeaus voor de (klein-)kinderen. Er is wat spaargeld.
Het hof dient vervolgens te beoordelen of de rechthebbende als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand niet in staat is zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. De rechthebbende is ernstig ziek; hij heeft COPD en longkanker. Het is echter niet gebleken dat deze lichamelijke toestand tot gevolg heeft dat de rechthebbende zijn vermogensrechtelijke belangen niet behoorlijk kan waarnemen. Evenmin is gebleken van andere (geestelijke of lichamelijke) omstandigheden die de noodzaak tot het bewind laten bestaan. Het feit dat de rechthebbende niet goed kan lezen en schrijven is op zich onvoldoende om het bewind voort te zetten. De rechthebbende heeft in dat kader gesteld dat hij ondersteuning inroept, bijvoorbeeld van familieleden of maatschappelijk werk, als hij vragen heeft over brieven die hij ontvangt, en de bewindvoerder heeft dit bevestigd. Anders dan de bewindvoerder heeft het hof er voldoende vertrouwen in dat de rechthebbende deze ondersteuning tijdig zal vragen.