ECLI:NL:GHSHE:2023:623

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
20-003051-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant inzake diefstal met geweld in vereniging

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor diefstal met geweld, gepleegd op 7 december 2020 te Sint-Oedenrode, waarbij hij samen met een ander een tas met inhoud van een slachtoffer heeft weggenomen. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 maanden, met aftrek van het voorarrest, en had een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij van € 704,95.

In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis van de politierechter wordt bevestigd, terwijl de raadsman van de verdachte een verweer heeft gevoerd met betrekking tot de strafmaat. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, maar kwam tot een andere bewezenverklaring dan de politierechter. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan diefstal met geweld, gepleegd in vereniging, en heeft de straf vastgesteld op 5 maanden gevangenisstraf, waarvan 1 maand voorwaardelijk.

Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij, die in eerste aanleg was toegewezen, integraal bevestigd. De verdachte is veroordeeld tot betaling van € 704,95 aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft ook een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, waarbij gijzeling kan worden toegepast indien de schadevergoeding niet kan worden verhaald. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van het feit.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003051-21
Uitspraak : 21 februari 2023
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch van 13 december 2021, met parketnummer 01-311370-20, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteplaats] ) op [geboortedag] 1996,
wonende te [adres 1] ,
Postadres te [adres 2] ( [adres 2] ).
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter het tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen’, de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden met aftrek van het voorarrest. Voorts heeft de politierechter de vordering van benadeelde partij [benadeelde] toegewezen tot een bedrag van € 704,95, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot datzelfde bedrag.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman van de verdachte heeft een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 7 december 2020 te Sint-Oedenrode, gemeente Meierijstad, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een tas met inhoud (waaronder een portemonnee met inhoud), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde] , heeft weggenomen met het oogmerk om het/die zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die tas uit de hand van die [benadeelde] te rukken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 7 december 2020 te Sint-Oedenrode, gemeente Meierijstad, tezamen met een ander, een tas met inhoud (waaronder een portemonnee met inhoud), die geheel aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorde, te weten aan [benadeelde] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van geweld tegen die [benadeelde] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door die tas uit de hand van die [benadeelde] te rukken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Met betrekking tot het bewezenverklaarde volstaat het hof, gelet op de omstandigheid dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en de verdediging dienaangaande geen vrijspraak heeft bepleit, met de volgende opgave van de bewijsmiddelen conform het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
1.
Het proces-verbaal van aangifte, proces-verbaalnummer PL2100-2020278465-3, d.d. 7 december 2020, op ambtsbelofte opgesteld door verbalisant [verbalisant 1] , voor zover inhoudende de verklaring van aangever [benadeelde] .
2.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte, proces-verbaalnummer PL2100-2020278465-17, d.d. 9 december 2020, op ambtsbelofte opgesteld door verbalisant [verbalisant 2] , voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte [verdachte] .
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straffen
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich – kort gezegd – schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld in vereniging met een ander. De verdachte lijkt op geen enkel moment oog te hebben gehad voor de financiële consequenties en de angst en onzekerheid die de diefstal bij het slachtoffer, een vrouw op leeftijd (zij was ten tijde van het gebeuren 76 jaren oud, 1.55 m groot en amper 50 kilogram zwaar), teweeg heeft gebracht. Naar het oordeel van het hof was zij door haar leeftijd, postuur en gewicht, een gemakkelijke prooi voor de jonge daders. Het hof is van oordeel dat het bewezenverklaarde feit buitengewoon laf en gewetenloos kan worden genoemd. Uit de slachtofferverklaring van mevrouw [benadeelde] , die ten behoeve van de terechtzitting van het hof van 7 februari 2023 is ingediend, blijkt dat zij ook nu nog, twee jaren later, de gevolgen van het gebeuren ondervindt. Gevoelens van angst en paniek overheersen als zij zich in het openbare domein begeeft. Daar heeft zij veel last van. Daarnaast zijn er gevoelens van boosheid omdat de daders, toen zij werden gepakt, en zij, [benadeelde] , smeekte om te vertellen waar de inhoud van haar tas was, dat niet wilden zeggen, maar alleen grijnsden. Zij heeft dat ervaren als een totaal gebrek aan empathie en respect.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 12 december 2022, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van misdrijven. Artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht is van toepassing.
Voorts heeft het hof gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de raadsman van de verdachte naar voren gebracht dat de verdachte verloofd is en dat hij bezig is met het oprichten van zijn eigen bedrijf. Verdachte heeft middels een ter terechtzitting in hoger beroep door de tolk voorgelezen en vertaalde (in het Pools gestelde) brief aan het slachtoffer en haar familie zijn excuses aangeboden.
Het hof heeft voor de bepaling van de op te leggen straf aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden. Het hof is van oordeel dat het feit geschaard kan worden onder het oriëntatiepunt ten aanzien van tasjesroof met een enkele duw/ruk waarvoor het uitgangspunt de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden is. Als strafverzwarende omstandigheid dient meegewogen te worden dat sprake was een ouder slachtoffer als bovenomschreven en dat het feit in vereniging is gepleegd.
Het hof is van oordeel dat, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, de straffen die in soortgelijke gevallen door dit hof worden opgelegd en in verband met een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Oplegging van een geheel voorwaardelijke straf welke gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waartoe door de raadsman is verzocht, doet in het licht van het voorgaande naar ’s hofs oordeel onvoldoende recht aan de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen van het feit, zodat het hof daartoe niet zal overgaan.
Alles afwegende acht het hof, anders dan de advocaat-generaal een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden waarvan 1 maand voorwaardelijk als stok achter de deur om te voorkomen dat verdachte opnieuw in de fout gaat, en met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ingesteld, strekkende tot een bedrag van € 704,95 bestaande uit € 204,95 aan materiële schadevergoeding en € 500,00 aan immateriële schadevergoeding.
De politierechter heeft bij het vonnis waarvan beroep de vordering tot schadevergoeding integraal toegewezen tot een bedrag van € 704,95, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De verdediging heeft de vordering ter terechtzitting in hoger beroep niet inhoudelijk betwist, integendeel, er is naar voren gebracht dat verdachte de vordering van de benadeelde partij wil voldoen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde] als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 704,95 bestaande uit € 204,95 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag integraal toewijsbaar is.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 december 2020, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij
gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde] is toegebracht tot een bedrag van € 704,95. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen tot een bedrag van € 704,95, vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 14 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f , 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
1 (één) maand, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag
€ 704,95 (zevenhonderdvier euro en vijfennegentig cent) bestaande uit € 204,95 (tweehonderdvier euro en vijfennegentig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
7 december 2020tot aan de dag der algehele voldoening en bepaalt dat de verdachte hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is;
veroordeeld de verdachte in de door de benadeelde partij [benadeelde] gemaakte kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 704,95 (zevenhonderdvier euro en vijfennegentig cent) bestaande uit € 204,95 (tweehonderdvier euro en vijfennegentig cent) materiële schadevergoeding en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
7 december 2020tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste
14 (veertien) dagenkan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. B.F.M. Klappe, voorzitter,
mr. Y.G.M. Baaijens -van Geloven en J.F. Dekking, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Smits, griffier,
en op 21 februari 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Smits voornoemd is niet in de gelegenheid dit arrest mede te ondertekenen.