ECLI:NL:GHSHE:2023:621

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
22 februari 2023
Zaaknummer
200.309.812_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over de verdeling van onverdeelde nalatenschapsgoederen en lasterlijke handelingen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een kort geding over de verdeling van onverdeelde nalatenschapsgoederen, specifiek certificaten van aandelen in familiebedrijven, en beschuldigingen van lasterlijke handelingen. De appellant, vertegenwoordigd door mr. C.C.C.A.M. Kuijken, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant, dat op 21 maart 2022 is gewezen. De zaak draait om de erfgenamen van de overleden [persoon 1], die als deelgenoten in de nalatenschap zijn betrokken. De appellant verzet zich tegen de verdeling van de nalatenschap, die onder andere de 400 certificaten van aandelen in [de B.V. 1] omvat. De andere erfgenamen, [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2], hebben een verzoek ingediend om de verdeling te effectueren, wat door de appellant wordt tegengewerkt. Het hof heeft vastgesteld dat er een spoedeisend belang is bij de verdeling, gezien de noodzaak om de onderneming tijdig te verkopen aan een geïnteresseerde koper, Neptune. Het hof heeft de vorderingen van de geïntimeerden toegewezen, waarbij de appellant is veroordeeld om mee te werken aan de ondertekening van de notariële akte voor de verdeling van de certificaten. Tevens zijn er verboden opgelegd aan de appellant om lasterlijke uitlatingen te doen en contact op te nemen met bepaalde personen zonder tussenkomst van een advocaat. Het hof heeft het beroep van de appellant verworpen en het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.309.812/01
arrest van 21 februari 2023
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. C.C.C.A.M. Kuijken te Valkenswaard,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. S.V. Stephenson te Amsterdam,
2.
[geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. S.V. Stephenson te Amsterdam,
3.
[de B.V. 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat: mr. R.M. Leeuwenburgh te Rotterdam,
geïntimeerden,
hierna: [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [de B.V. 1] ,
op het bij de dagvaardingsexploten van 16 april 2022 ingeleide hoger beroep van het kortgedingvonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 21 maart 2022, zoals verbeterd bij herstelvonnis van 30 maart 2022 (hierna tezamen: het beroepen vonnis), tussen [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [de B.V. 1] als eisers en [appellant] als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak C/01/378861/KG ZA 22-58)

Hiervoor verwijst het hof naar het beroepen vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het voornoemde dagvaardingsexploot van [appellant] ;
- de rolaantekening dat tegen [de B.V. 1] verstek is verleend, dat later is gezuiverd;
  • de memorie van grieven van [appellant] met producties 18 tot en met 20;
  • de memorie van antwoord van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] ;
  • de memorie van antwoord van [de B.V. 1] met producties 46 tot en met 48;
- de mondelinge behandeling, waarbij partijen met hun advocaten zijn verschenen, de advocaten spreekaantekeningen hebben overgelegd en:
- [appellant] de vooraf ingezonden producties 21 tot en met 36 heeft ingebracht;
- [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] bij akte overlegging producties de vooraf ingezonden producties 46 tot en met 51 hebben ingebracht.
2.2
Na gevraagd arrest heeft het hof een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op de voornoemde stukken en de stukken van de eerste aanleg.
Korte aanduiding van (de aard van) het geschil
2.3
In dit kort geding gaat het in hoofdlijn om de (geweigerde medewerking aan de) verdeling van onverdeelde nalatenschapsgoederen (certificaten van aandelen in familiebedrijven) en (ontkende) lasterlijke handelingen.

3.De feiten

Het hof gaat uit van de volgende feiten.
3.1
De op 15 december 2005 opgerichte Stichting Administratiekantoor [de B.V. 1] (hierna: [de B.V. 1] ) houdt de aandelen [de B.V. 1] .
[persoon 1] (hierna: [persoon 1] ) was enig eigenaar van de 400 door [de B.V. 1] uitgegeven certificaten van aandelen [de B.V. 1] (hierna: [de B.V. 1] -certificaten) en één ongenummerd aandeel [X] (hierna: aandeel [X] ).
[de B.V. 1] houdt aandelen in [de B.V. 2] (100%; hierna: [de B.V. 2] ), [de B.V. 3] (100%) en [de B.V. 4] (88,9%).
[de B.V. 2] houdt alle aandelen in [bedrijf 1] , [bedrijf 2] van [de B.V. 5] , en [bedrijf 3]
[de vennootschappen] houden zich in de kern bezig met het bouwen, verhuren en verkopen van containerpontons, duwbakken en splijtbakken, onder meer ten behoeve van baggerwerkzaamheden.
3.2
Op 3 februari 2013 is [persoon 1] overleden. In zijn testament werd [naam 1] (hierna: [naam 1] ) benoemd tot executeur en afwikkelingsbewindvoerder.
Tot zijn overlijden vormde [persoon 1] het (uit één bestuurder bestaande) bestuur van [de B.V. 1] en was hij ook bestuurder van onder meer [de B.V. 1] . Na zijn overlijden werd [persoon 1] als zodanig opgevolgd door [naam 1] .
Door het overlijden van [persoon 1] werden zijn kinderen [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [appellant] als enige erfgenamen tezamen en voor gelijke delen deelgenoten in de nalatenschapsgemeenschap. Die gemeenschap is in 2017 grotendeels tussen [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [appellant] verdeeld, maar toen zijn onverdeeld gebleven de 400 [de B.V. 1] -certificaten en het aandeel [X] , waarvan [persoon 1] enig eigenaar was.
3.3
Vanwege een verschil van inzicht over het beleid en de gang van zaken bij [de vennootschappen] hebben [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [appellant] met een verzoekschrift van 20 juli 2017 samen een procedure bij de Ondernemingskamer ingeleid. Voor zover hier van belang heeft de Ondernemingskamer bij de tussen hen enerzijds en onder meer [de B.V. 1] en [de B.V. 1] anderzijds gewezen beschikking van 28 maart 2018 (zaak 200.220.061/01):
  • afgewezen het door [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [appellant] gedane enquêteverzoek voor een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van [de B.V. 1] vanaf 2013;
  • op het tegenverzoek van [de B.V. 1] en [de B.V. 1] een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van [de B.V. 2] vanaf 9 december 2015 en bij onmiddellijke voorziening [geïntimeerde 1] als commissaris van [de B.V. 2] geschorst.
Op 29 maart 2018 heeft de Ondernemingskamer [naam 2] (hierna: [naam 2] ) als tijdelijk commissaris van [de B.V. 2] aangesteld.
3.4
In de door ( [naam 1] namens) [de B.V. 1] geschreven e-mail van 14 september 2018 is aan [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [appellant] bevestigd dat zij 30 augustus 2018 kenbaar hebben gemaakt:
“(…) jullie wens het belang in [de B.V. 1] te verkopen. Het bestuur van de [de B.V. 1] is verzocht het proces voor de verkoop van [hof: [de B.V. 1] ] in gang te zetten. (…) Het bestuur van de [de B.V. 1] is (…) bereid voorbereidingen te treffen voor de verkoop van [de B.V. 1] . (…)”
3.5
Met het oog op de voorgenomen verkoop zijn -met instemming van [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [appellant] - op 29 november 2018 de [de B.V. 1] -statuten gewijzigd. De [de B.V. 1] -statuten vermelden blijkens de daarvan opgemaakte notariële akte sindsdien in artikel 8 lid 5 over de bestuursbevoegdheid:
“Bestuursbesluiten strekkende tot bepaling van de wijze waarop in de algemene vergadering van de Vennootschap zal worden gestemd met betrekking tot voorstellen tot:
a.
uitgifte van aandelen door de Vennootschap, daaronder begrepen vervreemding
van ingekochte aandelen;
b.
het uitbrengen van stem op aandelen voor zover het betreft het voorstel om goedkeuring te verlenen aan de overdracht van één of meer aandelen in het kapitaal van [hof: [de B.V. 2] ],
behoeven de voorafgaande goedkeuring van de vergadering van certificaathouders.
Artikel 11 lid 1 over (stemrecht in) de vergadering van certificaathouders luidt sindsdien:
“De besluiten der vergaderingen van certificaathouders worden bij volstrekte meerderheid van de uitgebrachte stemmen genomen, voor zover in deze statuten geen grotere meerderheid wordt geëist. (…)”
3.6
Een op 10 december 2018 notarieel opgestelde concept-akte “
VERDELING CERTIFICATEN”(hierna: notariële concept-akte 2018) vermeldt in de aanhef onder 1, 2, 3 en 4 respectievelijk [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] , [appellant] en (de bestuurder van) [de B.V. 1] en verder dat zij:
“(…) verklaarden te willen overgaan tot verdeling en toedeling van de hierna te omschrijven vermogensbestanddelen, behorende tot de nalatenschap van wijlen (…) [persoon 1] , waartoe zij vooraf het volgende te kennen gaven:
(…)
VERDELING EN TOEDELING.
De comparanten sub 1., 2. en 3. verklaarden de volgende verdeling te zijn
overeengekomen en ter uitvoering daarvan toe te delen aan:
-
verkrijger 1, honderd drieëndertig (133) certificaten van aandelen, nummers 1 tot en met 133 alsmede het één/derde onverdeeld aandeel in het certificaat van aandeel met nummer 400 in [de B.V. 1] voormeld, welke de comparant sub 1. in levering aanvaardt;
-
verkrijger 2, honderd drieëndertig (133) certificaten van aandelen, nummers 134 tot en met 266 alsmede het één/derde onverdeeld aandeel in het certificaat van aandeel met nummér 400 in [de B.V. 1] voormeld, welke de comparante sub 2. in levering aanvaardt;
-
verkrijger 3, honderd drieëndertig (133) certificaten van aandelen, nummers 267 tot en met 399 alsmede het één/derde onverdeeld aandeel in het certificaat van aandeel met nummer 400 [de B.V. 1] voormeld die de comparant sub 3. in levering aanvaardt.
(…)
ERKENNING
De comparant sub 4 erkent (…) de in deze akte neergelegde overdracht van certificaten van aandelen (…).”
3.7
Op 10 december 2018 is [naam 1] als bestuurder van [de B.V. 1] en [de B.V. 1] teruggetreden en als zodanig opgevolgd door [persoon 2] (hierna: [persoon 2] ).
3.8
In januari 2019 heeft IRIS Corporate Finance (hierna: IRIS) de marktwaarde van de door [de vennootschappen] geëxploiteerde onderneming begroot op ca. € 27.000.000,=. [appellant] heeft vervolgens op 31 januari 2019 aangegeven dat hij de onderneming wil kopen. In reactie daarop heeft [persoon 2] op 4 februari 2019 aan [appellant] geschreven:
“(…) Hoewel de status van je plannen nog niet duidelijk is, komt het erop neer dat je enig eigenaar wilt worden door het overnemen van de certificaten van [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] . Vervolgens zou je het bedrijf willen gaan leiden. (…)
Een eindoordeel over deze kwestie heb ik nog niet. Ik wil je al wel informeren over mijn belangrijkste overwegingen.
-
Continuïteit van de onderneming. Een gezonde toekomst van het bedrijf wil ik waarborgen. Daarom zal ik ernaar streven dat het bedrijf in handen komt van een partij met bewezen geschiktheid om de bedrijfsactiviteiten succesvol voort te zetten. Ik heb te weinig grond om te kunnen concluderen dat jij met jouw ervaringen kwaliteiten op dit punt de beste papieren hebt. Ook de [raad van commissarissen] heeft me eerder vandaag laten weten serieuze risico's te zien voor de onderneming als jij dga zou worden.
-
Waarde van de onderneming. Zodra bekend wordt dat jij door het [de B.V. 1] -bestuur zou worden gezien als een serieuze kandidaat-koper, is de kans reëel dat de directie van de Holding, vanwege gebrek aan vertrouwen in een goede samenwerking, besluit de onderneming op korte termijn te verlaten. Een dergelijke discontinuïteit zou zeer nadelig zijn voor de marktwaarde van de onderneming. (…) .
-
Keuze van vader en familieverhoudingen. Jullie vader heeft welbewust gekozen heeft voor het aantrekken van een externe directie en de oprichting van een [de B.V. 1] . (…)
-
Ondernemingskamer. De uitspraak van de ondernemingskamer bevestigd deze denk-richting.
-
Zet een streep onder het verleden. Ik heb goed begrepen dat de afgelopen jaren frustrerend waren voor jou. Met de beslissing afgelopen zomer om je aandeel in [de B.V. 1] te verkopen, wilde ook jij nadrukkelijk een streep zetten onder het verleden en je blik op de toekomst richten. Financiële onafhankelijkheid zal jou veel extra mogelijkheden bieden, zowel zakelijk als investeerder in aantrekkelijke ondernemingen, als privé, bijvoorbeeld ten aanzien van de toekomst van je kinderen. Dat perspectief moet je afwegen tegen de risico's die verbonden zijn aan de situatie waarin je schulden moet maken om enig eigenaar van [de B.V. 1] te worden.
Op grond van deze overwegingen adviseer ik je om daadwerkelijk een streep te zetten onder het verleden en de sterke emotionele drang om het bedrijf voort te zetten achter je te laten. (…)”
3.9
Tijdens het onder de naam
“Project [V] ”opgestarte verkoopproces is onderzoek verricht naar door [appellant] vermoede onregelmatigheden bij [de B.V. 1] . Op 22 april 2019 heeft [appellant] op basis daarvan aan [naam 2] geschreven:
“(…)Conclusie
De verrichte steekproeven en de hieruit voortkomende bevindingen geven een bevestiging op dossier niveau dat [hof: [de B.V. 1] ] vanuit het oogpunt van AO/IC serieuze risico's loopt. Of deze risico's de afgelopen jaren aantoonbaar hebben geleid tot een benadeling van de organisatie en haar certificaathouders, kan niet door mij worden vastgesteld op basis van de tot mijn beschikking staande (openbare) informatie en onderzoeksmiddelen.
(…)
Toekomst
De afgelopen weken (…) hebben ertoe geleid dat ik u vandaag (…) heb aangegeven mijzelf terug te trekken uit het aankoopproces. (…)
Nu ik dit besluit heb genomen kunnen we ons nu gezamenlijk verder gaan richten op het succesvol inrichten van het voorgenomen verkoopproces. (…)”
3.1
Op de algemene vergadering van [de B.V. 1] van september 2019 is tussen bestuurder [persoon 2] en [appellant] onenigheid ontstaan. [appellant] wordt er van beschuldigd dat hij [persoon 2] bij een latere ontmoeting heeft mishandeld. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben [persoon 2] vervolgens op 15 november 2019 geschreven:
“Hoe nu verder...?
(…) Wij (…) hebben [appellant] sinds het incident niet gesproken of zijn kant van het verhaal aangehoord. Het was ons al lange tijd duidelijk dat [appellant] een tikkende tijdbom is en dat er vroeg of laat een uitbarsting moest komen. (…) Wij kunnen de gebeurtenissen niet terugdraaien en staan dan ook volledig achter het "buiten spel" zetten van [appellant] . Hij schaadt niet alleen zijn eigen belang maar ook onze belangen (…) Zijn houding en complottheorieën hebben de afgelopen maanden alleen maar geleid tot een hoop frustratie en vertraging in het proces. (…)
De situatie met [appellant] heeft nogmaals onderstreept dat het aanhouden van de [de B.V. 1] voor ons eigenlijk geen optie is. Emotionele en zakelijke belangen staan een harmonieuze bedrijfsvoering in de weg en zullen ook altijd een stempel drukken op het bedrijf. Het moge duidelijk zijn dat wij nu stappen willen gaan maken in het verkoopproces. Hoe sneller het dossier gesloten kan worden hoe beter voor alle betrokken partijen. (…)
De actie van [appellant] veroordelen wij scherp en schamen ons diep voor zijn houding en gedrag. (…)”
3.11
[persoon 2] heeft op 31 oktober 2019 zijn positie als bestuurder van [de B.V. 1] en [de B.V. 1] neergelegd. Sinds 20 april 2020 is [bestuurder] (hierna: [bestuurder] ) enig bestuurder van [de B.V. 1] en [de B.V. 1] .
3.12
In het kader van
“Project [V] ”is in 2020 een veiling georganiseerd waarvoor tientallen potentiële kopers zijn benaderd. Acht daarvan hebben een bieding uitgebracht.
3.13.1
[appellant] heeft tijdens het verkoopproces bij herhaling gesteld dat de administratie van [de B.V. 1] en de dochtervennootschappen onjuist en onvolledig is. Ook heeft [appellant] meermalen gezegd dat bestuurders frauduleus hebben gehandeld.
3.13..2 Na een op 4 juni 2020 gehouden bespreking met [appellant] heeft commissaris [naam 2] de boekhouding nader onderzocht. In zijn aan [appellant] uitgebrachte notitie van augustus 2020 heeft commissaris [naam 2] geconcludeerd:
“1. Er is geen enkele aanwijzing gevonden voor misstanden, waaronder fraude, bij
de onderneming.
2. Voor geen van de onderzochte beschuldigingen blijkt enige grond te bestaan.
3. Een aantal van de valse beschuldigingen berust op misverstanden, ofwel een
incorrecte interpretatie van waarnemingen.”
Daarin heeft commissaris [naam 2] ook beschreven dat en waarom de verdenkingen van [appellant] op misverstanden zouden berusten.
3.14
In november 2020 is [appellant] nog in de gelegenheid gesteld om het kader van het
verkoopproces een concreet en onderbouwd bod uit brengen, maar daarvan heeft [appellant] geen gebruik gemaakt.
3.15
[bestuurder] heeft in februari 2021 nog de gelegenheid geboden dat [appellant] de boekhouding zelf kan laten onderzoeken door een forensisch accountant, maar [appellant] heeft dat niet laten doen.
3.16
Begin 2021 werd in de tot het Neptune-concern behorende vennootschappen [de holding] en [Y] Beheer B.V. (hierna in enkelvoud: Neptune) een aspirant-koper gevonden voor de door [de B.V. 1] gehouden aandelen [de B.V. 2] , [de B.V. 3] en [de B.V. 4] (hierna tezamen: [aandelen] ). Ook nadien heeft [appellant] bij herhaling aangegeven dat hij zich zal blijven verzetten tegen de verkoop van de door [de B.V. 1] gehouden [aandelen] .
3.17
Omdat zij het verkoopproces niet langer door [appellant] wilden laten verstoren en belemmeren, hebben [de B.V. 1] en [de B.V. 2] de Ondernemingskamer op 12 juli 2021 verzocht om een aanvullende onmiddellijke voorziening te treffen tegen (het handelen van) [appellant] . Voor zover hier van belang heeft de Ondernemingskamer in die procedure tegen [appellant] als verweerder en met [de B.V. 1] , [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] als belanghebbenden, in haar beschikking van 6 augustus 2021 (zaak 200.220.061/02) overwogen:
“3.10 Bij beschikkingen van 28 en 29 maart 2018 heeft de Ondernemingskamer geoordeeld dat, waar het gaat om het functioneren van de raad van commissarissen, de toestand van [de B.V. 2] noopt tot het treffen van onmiddellijke voorzieningen en [naam 2] benoemd als commissaris van [de B.V. 2] . Daarmee is gegeven dat de toestand van [de B.V. 2] vereist dat [naam 2] als commissaris van [de B.V. 2] zonder tegenwerking en onafhankelijk kan blijven functioneren. Uit de bij de feiten weergeven gang van zaken volgt dat [appellant] zich jegens [naam 2] in strijd met de norm van artikel 2:8 BW heeft gedragen en zal blijven gedragen. De aan het adres van [naam 2] geuite beschuldigingen en de onverholen dreigementen zoals die specifiek ook blijken uit de geciteerde e-mails en uitlatingen ter gelegenheid van de vergadering van 22 juli 2021 zijn onmiskenbaar bedoeld om [naam 2] ertoe te bewegen zich bij zijn handelen als commissaris van [de B.V. 2] te richten naar gepercipieerde belangen van [appellant] . De dreigementen zijn ernstig, ontoelaatbaar en mede in het licht van de mishandeling van [persoon 2] ook alleszins serieus te nemen. Ter zitting heeft [appellant] er geen blijk van gegeven afstand te willen nemen van zijn handelen en zijn uitlatingen; hij meent dat daar niet te zwaar aan moet worden getild. Dit ten onrechte. Met zijn handelen ondermijnt [appellant] de effectiviteit en de juiste werking van de door de Ondernemingskamer met het oog op de belangen van [de B.V. 2] en de toestand van de rechtspersoon noodzakelijk geachte onmiddellijke voorzieningen. De Ondernemingskamer acht het om die reden noodzakelijk om bij wijze van onmiddellijke voorziening en voor de duur van het geding te bepalen dat het [appellant] wordt verboden zich, anders dan door tussenkomst van een advocaat of ter gelegenheid van enige nog te houden vergadering van certificaathouders, ongevraagd in woord, geschrift of gebaar tot [naam 2] te wenden of met hem contact op te nemen. De Ondernemingskamer acht verder termen aanwezig daaraan de hierna te noemen dwangsommen verbinden”.
De Ondernemingskamer heeft toen, kort gezegd, [appellant] op verbeurte van een dwangsom verboden om, anders dan bij advocaat of op een vergadering van certificaathouders, ongevraagd contact te hebben met [naam 2] .
3.18
Op 8 december 2021 heeft [appellant] bij de accountant van [de B.V. 1] melding gedaan van fraude en onregelmatigheden. Naar aanleiding daarvan heeft [de accountant] op 17 december 2021 aan [appellant] geschreven:
“(…) Tijdens dit onderzoek hebben wij jouw vermoeden van fraude niet kunnen vaststellen en/of bevestigen. (…)”
3.19
Op 20 december 2021 hebben [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [appellant] een overzicht ontvangen van de door [de B.V. 1] inmiddels met Neptune overeengekomen hoofdpunten voor de (ver)koop van de [aandelen] . Eind januari 2022 is met Neptune uiteindelijk overeenstemming bereikt en is de zogenoemde Share Purchase Agreement (hierna: SPA) gesloten. Omdat [appellant] niet meewerkte zijn [de B.V. 1] , Neptune, [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [X] op 31 januari 2022 het zogenoemde Signing Protocol overeengekomen zodat de SPA kan worden uitgevoerd en nagekomen.
3.2
Een op 9 februari 2022 door een notaris opgestelde concept-akte
“VERDELING CERTIFICATEN (…) [de B.V. 1] (…)”(hierna: notariële concept-akte 2022) vermeldt in de aanhef onder 1, 2, 3 en 4 respectievelijk [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] , [appellant] en ( [bestuurder] als bestuurder van) [de B.V. 1] en bevat verder soortgelijke vermeldingen als hiervoor aangehaald in de notariële concept-akte 2018.
3.21
Bij op 4 januari 2023 uitgebrachte dagvaarding heeft [appellant] een geding bij de rechtbank Rotterdam ingeleid tegen onder meer [de B.V. 1] , [de B.V. 1] , [de B.V. 2] , [X] , [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] , [bestuurder] , [naam 2] en -kort gezegd- uitvoerbaar bij voorraad vernietiging van verschillende besluiten gevorderd, waaronder de (goedkeuringbesluiten voor) besluiten tot de aandelenverkoop aan Neptune, de SPA en het Signing Protocol.

4.De vorderingen en uitspraken in eerste aanleg

4.1
In dit met de dagvaarding van 16 februari 2022 ingeleide geding heeft de voorzieningenrechter bij het beroepen vonnis -onder afwijzing van het meer of anders gevorderde- kort gezegd uitvoerbaar bij voorraad:
- op vordering van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] :
I. [appellant] veroordeeld om de notariële concept-akte 2022 voor de verdeling en toedeling van gemeenschapsgoederen waartoe de 400 [de B.V. 1] -certificaten behoren, te ondertekenen en laten passeren;
II. bepaald -voor het geval dat [appellant] nalaat aan veroordeling I te voldoen- dat dit vonnis op de voet van artikel 300 lid 2 BW in de plaats treedt van de medewerking van [appellant] aan de op te maken akte;
- op vordering van [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [de B.V. 1] , op verbeurte van een dwangsom van € 10.000,= per overtreding:
III. [appellant] verboden om gedurende 6 maanden, direct of indirect, uitlatingen of gedragingen te doen die de verkoop of levering van de aandelen in de dochtervennootschappen kunnen frustreren of schaden door, direct of indirect:
a. te pogen informatie te verkrijgen over [de B.V. 1] , [de B.V. 2] of hun dochtervennootschappen, anders dan schriftelijk en door tussenkomst van een advocaat aan [naam 2] ;
b. informatie over [de B.V. 1] , [de B.V. 2] of hun dochtervennootschappen te delen met derden, waaronder (potentiële) kopers;
c. anders dan door tussenkomst van een advocaat, contact te hebben met:
- adviseurs, zakenrelaties van of gegadigden voor [de B.V. 1] ,
[de B.V. 2] of hun dochtervennootschappen;
- functionarissen en werknemers van [de B.V. 1] , [de B.V. 2]
of hun dochtervennootschappen;
- de advocaten van [de B.V. 1] en [de B.V. 2] en hun
kantoorgenoten;
IV. [appellant] verboden om gedurende 6 maanden, direct of indirect, uitlatingen of gedragingen te doen die naar aard, vorm of inhoud bedreigend of lasterlijk zijn jegens de kopers, [naam 2] , [de koper 1] , [bestuurder] , [naam 1] en [de koper 2] en/of de door hen ingeschakelde hulppersonen;
- [appellant] veroordeeld in de op € 2.303,33 begrote proceskosten.

5.De beoordeling in beroep

5.1
In beroep formuleert [appellant] zeven grieven. [appellant] vordert in de kern dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen, de toegewezen vorderingen I-V alsnog zal afwijzen en [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [de B.V. 1] uitvoerbaar bij voorraad zal veroordelen tot:
  • terugbetaling van wat [appellant] ter uitvoering van het beroepen vonnis heeft betaald, met wettelijke rente;
  • betaling van de proceskosten van de eerste aanleg en het beroep.
5.2
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] weerspreken de grieven en concluderen in hoofdlijn dat het hof de grieven zal verwerpen, het beroepen vonnis zal bekrachtigen en [appellant] uitvoerbaar bij voorraad zal veroordelen in de proceskosten van de eerste aanleg en het beroep, met nakosten en wettelijke rente.
5.3
[de B.V. 1] weerspreekt de grieven 6 en 7 en concludeert in de kern
dat het hof de vorderingen in beroep van [appellant] zal afwijzen, het beroepen vonnis zal bekrachtigen en [appellant] uitvoerbaar bij voorraad zal veroordelen in de proceskosten.
Rechtsstrijd in hoger beroep
5.4.1
[de B.V. 1] beroept zich op de nietigheid van het beroepsexploot en stelt daartoe dat het niet rechtsgeldig aan haar werd betekend. [de B.V. 1] licht toe dat de deurwaarder een exemplaar heeft waarop de betekeningswijze wel is vermeld, maar dat het kort voor het einde van de beroepstermijn door haar advocaat op kantoor aangetroffen exemplaar geen melding maakt van de betekeningswijze. Nu binnen de beroepstermijn geen rechtsgeldig beroepsexploot is uitgebracht, is [appellant] volgens [de B.V. 1] niet-ontvankelijk in zijn beroep en meent zij in dit beroep eigenlijk geen kosten te hoeven maken om verweer te (blijven) voeren.
5.4.2
Het hof verwerpt de door [de B.V. 1] ingeroepen nietigheid van het dagvaardingsexploot. [de B.V. 1] is in het geding verschenen en het betekeningsgebrek bemoeilijkt de te voeren verdediging niet en schaadt haar ook anderszins niet onredelijk in de belangen. Zelfs als [de B.V. 1] zelf eerst kort na de beroepstermijn heeft vernomen dat [appellant] tegen het beroepen vonnis in beroep komt, is dat hiervoor onvoldoende. [de B.V. 1] voert ook feitelijk verweer tegen het door [appellant] ingestelde beroep.
5.5
Artikel 347 lid 1 Rv bevat de in beginsel strakke tweeconclusieregel, die -voor zover hier van belang -inhoudt dat een partij in beroep nieuwe standpunten of nieuwe feiten alleen in de eerste eigen memorie mag aanvoeren. Voor zover [appellant] dat ter zitting alsnog heeft willen doen, moet het hof dat reeds daarom buiten beschouwing laten. Die nieuwe standpunten of nieuwe feiten komen bovendien niet alleen in strijd met in de eigen memorie door [appellant] zelf ingenomen stellingen, maar komen ook in een zodanig laat stadium van het geding dat het strijd oplevert met de eisen van een goede procesorde.
5.6
[appellant] komt met de grieven 1 en 2 (deels) op tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [de B.V. 1] spoedeisend belang hebben bij de in kort geding gevorderde voorzieningen.
Verder spitst dit beroep zich toe op de bij het beroepen vonnis toegewezen vorderingen. Zo keert [appellant] zich met de grieven 2 (overigens), 3, 4 en 5 tegen de toewijzing van de vorderingen I en II en met grief 6 tegen de toewijzing van de vorderingen III en IV.
Met grief 7 komt [appellant] op tegen de in het beroepen vonnis uitgesproken uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Ook verlangt [appellant] een andere proceskostenbeslissing.
Het hof zal de grieven en bezwaren van [appellant] hierna gezamenlijk behandelen.
Spoedeisend belang
5.7
Voor zover [appellant] opkomt tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [de B.V. 1] spoedeisend belang hebben bij de in kort geding gevorderde voorzieningen, kan dat nergens toe leiden en onbesproken blijven. Het hof dient het voor kort geding vereiste spoedeisend belang bij de gevorderde voorzieningen ambtshalve en naar de actuele toestand te onderzoeken.
5.8
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] zeggen als deelgenoten de gemeenschappelijke [de B.V. 1] -certificaten op korte termijn te (hebben) moeten verdelen om de onderneming nog tijdig en voor een goede prijs aan Neptune te (hebben) kunnen verkopen en overdragen.
[geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [de B.V. 1] stellen dat Neptune niet langer met de koop en overdracht wil(de) wachten, maar dat [appellant] zijn positie als deelgenoot misbruikt en met zijn verzet tegen de verdeling van de [de B.V. 1] -certificaten de verkoop en overdracht van de onderneming aan de enig overgebleven koper Neptune wil dwarsbomen. De continuïteit van de onderneming zou door het onbetamelijke handelen van [appellant] gevaar lopen en de waarde ervan zou daardoor alleen maar (verder) afnemen.
[geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [de B.V. 1] roepen verder bescherming in tegen onbetamelijk handelen van [appellant] , dat hen elke dag dat de verdeling wordt uitgesteld en de onderneming niet kan worden verkocht en overgedragen, alleen maar meer schade zou berokkenen. Omdat met het Signing Protocol maar voor drie maanden is veiliggesteld dat Neptune aan de SPA-afspraken blijft gebonden, achten [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [de B.V. 1] spoedige verdeling van de [de B.V. 1] -certificaten noodzakelijk.
Reeds op grond van het voorgaande oordeelt het hof het voor kort geding vereiste spoedeisend belang bij de door [de B.V. 1] c.s. gevorderde voorzieningen (nog steeds) actueel aanwezig. Of dat alles terecht is en in hoeverre de vorderingen van [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [de B.V. 1] ook toewijsbaar zullen blijken, is een andere kwestie en zal het hof hierna onderzoeken.
Vorderingen I en II
5.9
Voor zover [appellant] de feitenvaststelling door de voorzieningenrechter onvolledig of onjuist acht, kan dat onbesproken blijven. Het hof onderzoekt de relevante feiten zelf en zal zo nodig -onder de feitenvaststelling of in het kader van de beoordeling- aanvullende feiten vaststellen. Zelfs bij juistheid leidt dit bezwaar bovendien nog niet tot andere (dan de door de voorzieningenrechter gegeven) eindbeslissingen. Dat hangt af van de hierna te onderzoeken (andere) grieven.
5.1
Voor zover [appellant] als verweer opwerpt dat toewijzing van de vorderingen I en II verstrekkende feitelijke en financiële gevolgen kan hebben, leidt dat nog niet tot het oordeel dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] met die vorderingen handelen in strijd met de eisen van een goede procesorde. Anders dan [appellant] meent, maakt dat ook nog niet dat de zaak ongeschikt is om in kort geding te worden beslist.
5.11
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] leggen aan de vorderingen I en II in hoofdlijn ten grondslag dat zij als deelgenoten voor zover mogelijk verdeling wensen van de nog resterende nalatenschapsgemeenschap. Alhoewel de onverdeelde gemeenschap volgens [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] nog bestaat uit de 400 [de B.V. 1] -certificaten en het aandeel [X] , spitsen zij deze vorderingen nu toe op (alleen) de [de B.V. 1] -certificaten. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] betogen daartoe in de kern het navolgende.
Vanwege onenigheid met het bestuur over het beleid en de gang van zaken bij [de B.V. 1] en haar dochtervennootschappen hebben [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [appellant] samen het enquêteverzoek ingediend dat heeft geresulteerd in de beschikkingen van 28 en 29 maart 2018 van de Ondernemingskamer. Daarna hebben [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [appellant] in augustus 2018 besloten om [de B.V. 1] en haar dochtervennootschappen te gaan verkopen en hebben zij toen de verdeling van de [de B.V. 1] -certificaten afgesproken zoals beschreven in de notariële concept-akte 2018. Die verdeling is toen alleen om fiscale redenen tijdelijk uitgesteld en nog niet geformaliseerd. Hoewel [appellant] die afspraak dient na te komen, is [appellant] zich vanaf januari 2019 tegen die verdeling gaan verzetten door zijn positie als deelgenoot te misbruiken. Sindsdien is [appellant] zich zelf als kandidaat-koper van de onderneming gaan opwerpen, maar overneming door [appellant] is onrealistisch en [appellant] heeft nog geen reëel onderbouwd bod uitgebracht. Ook is [appellant] toen bij herhaling ongefundeerde fraudebeschuldigingen gaan uiten, maar bij verschillende onderzoeken konden steeds geen onregelmatigheden worden vastgesteld. [appellant] is zich toen bovendien tegenover medewerkers, adviseurs en zakenrelaties gaan misdragen en is de verkoop aan potentiële kopers gaan frustreren, ook die aan Neptune.
Door het schadelijke handelen van [appellant] zeggen [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] zich genoodzaakt te hebben gezien tot instellen van de vorderingen I en II. Volgens [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [de B.V. 1] bevat de SPA een voor de onderneming overeengekomen koopprijs van € 16.380.125,= (nog te verrekenen met kosten en leningen en dividend) waardoor [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [appellant] ieder naar verwachting zo’n € 7.500.000,= zullen kunnen ontvangen.
5.12
Tegen voornoemd standpunt voert [appellant] kort gezegd het navolgende verweer.
[de B.V. 1] is een door hard werken van [persoon 1] opgebouwd familiebedrijf, dat in de familie moet blijven en dat [persoon 1] wilde overdoen aan [geïntimeerde 1] en [appellant] . Doordat [naam 1] misbruik heeft gemaakt van het door [persoon 1] genoten vertrouwen en [persoon 1] [geïntimeerde 1] en [appellant] er wellicht nog niet klaar voor achtte, koos [persoon 1] in zijn testament kennelijk voor executeur testamentair [naam 1] en [directeur] als tijdelijk directeur, zodat een latere leiding door een van zijn kinderen mogelijk zou kunnen zijn. Het bestuur is toen echter in gaan zetten op de verkoop van [de vennootschappen] . [appellant] is daar evenwel nooit mee akkoord gegaan en toen ook [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] in 2018 besloten om afstand te doen van hun certificaten, heeft [appellant] direct aangegeven dat hij de familieonderneming wilde voortzetten. [appellant] heeft er toen alleen mee ingestemd om de verkoopmogelijkheden te onderzoeken, maar niet om het familiebedrijf aan een derde te verkopen en hij kende de notariële concept-akte 2018 ook niet. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben toen bovendien aangegeven dat [appellant] de onderneming zou kunnen kopen, mits tegen een goede prijs. Toen de indicatieve prijs was bepaald en [appellant] aangaf het bedrijf te willen overnemen en voortzetten, gaf [persoon 2] echter meteen aan dat dat niet de bedoeling was. [appellant] stemt niet in met de verkoop en overdracht van de onderneming aan oude rivaal Neptune en al helemaal niet met de merkwaardige inhoud ervan, waaronder mogelijke aansprakelijkheidsclaims achteraf en een concurrentiebeding. Bovendien heeft het bestuur onvoldoende gedaan om tot een goede waardebepaling van de onderneming te komen. De onderneming is zeker tweemaal de overeengekomen prijs waard. De daarvoor intern voor de waardebepaling gebruikte Sincerius-rapportage blijkt vreemd genoeg niet beschikbaar, terwijl de IRIS-rapportage is gebaseerd op onvolledige en verouderde gegevens.
De onderneming moet in de familie blijven en [appellant] zal zich tegen de verkoop en overdracht aan derden blijven verzetten, zeker omdat [appellant] de daartoe benodigde financiering zal kunnen verkrijgen maar hem de daartoe benodigde actuele gegevens van de onderneming door het bestuur niet worden verstrekt. [appellant] wenst toedeling van de [de B.V. 1] -certificaten tegen betaling van een overbedelingssom aan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] .
5.13
Het hof stelt voorop dat in dit kort geding moet worden geoordeeld op basis van alle omstandigheden van het geval, naar de actuele toestand en een afweging van de belangen van partijen, mede in het licht van de aard van de zaak, een voorlopige beoordeling van de zaak en actuele (ook na het beroepen vonnis voorgevallen) feiten en omstandigheden.
5.14
Het hof overweegt dat [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [appellant] tezamen en ieder voor gelijke delen deelgenoten zijn in de nalatenschapsgemeenschap, die nog onverdeeld is gebleven met betrekking tot de [de B.V. 1] -certificaten en het aandeel [X] . De hier voorliggende vorderingen I en II spitsen zich toe op die onverdeeld gebleven gemeenschap voor zover het de [de B.V. 1] -certificaten betreft. Gezien het uitgangspunt dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] als deelgenoten te allen tijde verdeling van een gemeenschappelijk goed mogen vorderen, mogen zij de van [appellant] verlangde medewerking daaraan ook via dit kort geding verlangen. Nu te verwachten valt dat de bodemrechter vergelijkbare vorderingen zoals die hier in kort geding voorliggen zal toewijzen, oordeelt het hof de vorderingen I en II in dit kort geding toewijsbaar. Daarbij betrekt het hof het navolgende.
5.15
Waar [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] menen de gemeenschappelijke [de B.V. 1] -certificaten als deelgenoten te (hebben) moeten verdelen om de onderneming via de verkoop en overdracht van de [aandelen] nog tijdig en voor een goede prijs aan Neptune te (hebben) kunnen verkopen en overdragen, kan dat in het beperkte kader van dit kort geding verder onbesproken blijven. Ter zitting blijkt tussen [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [appellant] niet in geschil dat zij in november 2018 met het oog op de voorgenomen verkoop van de [aandelen] hebben ingestemd met de wijziging van de [de B.V. 1] -statuten, nadat nadrukkelijk was afgesproken dat zij als de drie gerechtigden op de nog onverdeelde [de B.V. 1] -certificaten ieder 1/3 van de daaraan verbonden stemmen in de vergadering van certificaathouders zullen kunnen uitbrengen in de zin van het nieuwe artikel 11 lid 1, zodat de vergadering van certificaathouders dan aldus bij volstrekte meerderheid van de uitgebrachte stemmen zal kunnen beslissen. Ter zitting geven [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [appellant] aan dat zij de veroordelingen I en II voor de verkoop en overdracht van de [aandelen] daarom eigenlijk niet nodig achten, maar [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] voegen daar aan toe dat geen bestuurder of notaris daar zonder dergelijke veroordelingen medewerking aan wilde verlenen. Vanwege de aannemelijkheid van dit laatste hebben [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] zelfs bij de door [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [appellant] voorgestane uitleg en toepassing van artikel 11 lid 1 [de B.V. 1] -statuten dus genoegzaam belang bij hun vorderingen I en II.
5.16
Voor zover [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] aanvoeren dat zij al in 2018 met [appellant] een gelijke verdeling van de [de B.V. 1] -certificaten zijn overeengekomen, ontkent [appellant] dat wel maar concretiseert [appellant] zijn betwisting daarvan niet met voldoende relevante feiten.
5.17
Verder stellen [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] dat zij al in 2018 met [appellant] gezamenlijk hebben besloten tot de verkoop van vennootschappen aan derden, maar [appellant] weerspreekt dat gemotiveerd. [appellant] betoogt dat hij toen enkel akkoord is gegaan met een door [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] gewenste verkenning van de verkoopmogelijkheden en de waarde ervan, maar dat hij toen ook al meteen heeft aangegeven dat hij de familieonderneming wilde voortzetten. In het kader van hun partijdebat hierover twisten partijen ook over de kwestie (of en) in hoeverre [appellant] tijdens
“Project [V] ”een onderbouwd en reëel bod op de [aandelen] heeft uitgebracht. Net als bij verschillende andere twistpunten, miskennen partijen hierbij echter dat de in dit kort geding voorliggende vorderingen zich toespitsen op (niet de verkoop en overdracht van de [aandelen] maar) de (medewerking aan) de verdeling van de onverdeeld gebleven [de B.V. 1] -certificaten. De eventuele vernietiging van de veroordelingen I en II leidt dan ook nog niet tot de door [appellant] gewenste ongedaanmaking of aantasting van de reeds plaatsgevonden verkoop en overdracht van de [aandelen] .
5.18
[appellant] wijst er terecht op dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] zich tegenover hem naar redelijkheid en billijk behoren te gedragen. Anders dan [appellant] meent, maakt dat echter nog niet dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hun (aandeel in) de [de B.V. 1] -certificaten ook zonder meer aan hem moeten doen toekomen. Hun gemeenschapsverhouding verplicht ook [appellant] om zich tegenover [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] naar de eisen van redelijkheid en billijkheid te gedragen. Voor zover [appellant] in dit verband benadrukt dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hem de gelegenheid behoren te geven om hun (aandeel in) [de B.V. 1] -certificaten te verkrijgen, kan het hof er niet aan voorbijzien dat [appellant] sinds 2018 nooit enig concreet voorstel aan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] heeft gedaan ter verkrijging van hun (aandeel in) [de B.V. 1] -certificaten. Voor zover [appellant] wijst op in het kader van
“Project [V] ”gedane biedingen, waren dat volgens [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [de B.V. 1] geen concrete en onderbouwde reëele biedingen en waren die bovendien gericht op het verkrijgen van (niet de [de B.V. 1] -certificaten maar) de [aandelen] .
5.19
Het hof concludeert dat de veroordelingen I en II terecht zijn uitgesproken.
Vorderingen III en IV
5.2
[geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [de B.V. 1] leggen aan deze vorderingen in hoofdlijn ten grondslag dat [appellant] de verdeling van de gemeenschappelijke [de B.V. 1] -certificaten en de verkoop en overdracht van de [aandelen] aan Neptune wil frustreren door betrokken personen onrechtmatig te intimideren, bedreigen en te bestoken met valse klachten en onaangekondigde bezoeken.
5.21
[appellant] betwist het aan hem verweten onrechtmatige gedrag en ontkent dat zijn gedragingen en uitlatingen dreigend, intimiderend of onbetamelijk zijn. Dat zijn uitingen en onderzoeksvragen anderen onwelgevallig zijn en hij daardoor lastig wordt gevonden, acht [appellant] daarvoor onvoldoende. [appellant] stelt het recht te hebben om voor zijn belangen op te komen en ontkent dat er aanleiding is te veronderstellen dat hij in de toekomst het betamelijke zal overschrijden.
5.22
Het hof overweegt als volgt.
[appellant] geeft zelf aan dat hij zich met alle middelen heeft verzet tegen de verkoop en overdracht van de familieonderneming aan derden en dat hij zich daartegen zal blijven verzetten. Voor zover [appellant] betwist dat zijn gedragingen en uitlatingen daartoe nimmer de grenzen van het betamelijke hebben overschreden, volgt uit de ingebrachte stellingen en stukken voor het hof een ander beeld. Voor een selectie daaruit volstaat het hof met een verwijzing naar de door de Ondernemingskamer in de beschikking van 6 augustus 2021 aangehaalde beschuldigingen en dreigementen en de in het beroepen vonnis opgesomde misdragingen van [appellant] .
Voor zover [appellant] ter rechtvaardiging van zijn misdragingen aanvoert dat het bestuur van een vennootschap alleen de belangen van haar eigenaren moet dienen terwijl hij slechts tegenwerking ondervindt, miskent [appellant] niet alleen dat ook [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] in zijn termen als eigenaren gelden maar ook dat bestuurders zich volgens de wet bij de vervulling van hun taak moeten richten naar (niet de eigenaren maar) het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming.
Voor zover [appellant] zijn misdragingen rechtvaardigt met al jarenlang geuite fraudebeschuldigingen, heeft [appellant] dat voorshands bovendien nog steeds niet voldoende aannemelijk kunnen maken. Dit klemt te meer nu [appellant] zich hiertoe al in februari/maart 2019 tot [de bedrijfsrecherche] heeft gewend voor een boekenonderzoek, [appellant] na onderzoek van destijds vermoede onregelmatigheden blijkens zijn brief van 22 april 2019 geen benadeling heeft kunnen vaststellen, [naam 2] in augustus 2020 na boekhoudonderzoek geen aanwijzingen daarvoor heeft kunnen vaststellen en [de accountant] ook op 17 december 2021 nog aan [appellant] heeft geschreven bij onderzoek geen aanwijzingen voor fraude te hebben kunnen vaststellen.
5.23
Dit alles behoeft echter verder geen bespreking nu de bij veroordeling III en IV terecht uitgesproken verboden slechts voor de duur van zes maanden zijn uitgesproken. Ter zitting verklaren partijen immers dat die zes maanden inmiddels zijn verstreken zonder dat [appellant] door een overtreding van die verboden enige dwangsom verschuldigd is geworden. Bij een verdere beoordeling en beslissing in beroep bestaat dan ook geen belang, ook niet voor zover de voorzieningenrechter in het dictum heeft nagelaten de dwangsommen te maximeren.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
5.24
Dat binnen het beperkte kader van dit kort geding de feiten niet volledig tot klaarheid worden gebracht omdat dit kort geding zich niet leent voor daarvoor benodigde bewijslevering, laat onverlet dat het hof op basis van al het voorgaande de toewijzing van de vorderingen I, II, III en IV zal bekrachtigen. Gezien de voornoemde vaststellingen en oordelen en waar te verwachten valt dat de bodemrechter vergelijkbare vorderingen zoals die hier in kort geding voorliggen zal toewijzen, kan van [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [de B.V. 1] niet worden gevergd dat zij de uitspraak in de bodemprocedure afwachten en is ook de uitvoerbaarheid bij voorraad terecht uitgesproken. Voor zover [appellant] inroept dat tenuitvoerlegging ingrijpende en moeilijk ongedaan te maken gevolgen kan hebben, staat dat hier aan uitvoerbaarverklaring bij voorbaat niet in de weg.
Slotsom
5.25
Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij heeft de voorzieningenrechter [appellant] terecht in de proceskosten van de eerste aanleg veroordeeld.
5.26
Alles bij elkaar concludeert het hof dat de grieven niet leiden tot een vernietiging van het beroepen vonnis, zodat deze zal worden bekrachtigd. Het hof zal [appellant] als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het beroep veroordelen. Daarbij zal het hof ook de door [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] verlangde wettelijke rente en de door [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [de B.V. 1] verlangde uitvoerbaarverklaring bij voorraad toewijzen. Het hof zal de door [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] verlangde nakostenveroordeling echter niet afzonderlijk uitspreken omdat de proceskostenveroordeling voor de nakosten al een executoriale titel oplevert en een betalingsveroordeling omvat, met dien verstande dat de wettelijke rente over de nakosten vanwege de noodzakelijke betekening van de uitspraak verschuldigd is vanaf veertien dagen na die betekening.
Wat partijen verder nog aanvoeren of te bewijzen aanbieden, bevat geen feiten die het hof anders kunnen doen beslissen. Het hof beslist als volgt.

6.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het beroepen vonnis van 21 maart 2022, zoals verbeterd bij herstelvonnis van 30 maart 2022, voor zover dat aan het hof voorligt;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van dit hoger beroep en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van:
  • [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] op € 343,= aan griffierecht en op € 3.549,= aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten als [appellant] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan;
  • [de B.V. 1] op € 783,= aan griffierecht en op € 3.549,= aan salaris advocaat;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders in beroep gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.G.W.M. Stienissen, G. Tangenberg en M.W.M. Souren en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 21 februari 2023.
griffier rolraadsheer