ECLI:NL:GHSHE:2023:62

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 januari 2023
Publicatiedatum
12 januari 2023
Zaaknummer
200.316.957_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van omgangsregeling tussen vader en kinderen in het belang van de kinderen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een verzoek van de vader om de huidige omgangsregeling met zijn kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], uit te breiden. De vader, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, stelt dat zijn leven nu stabieler is en dat hij beter in staat is om aan de afspraken met de hulpverlening te voldoen. De kinderen zijn sinds 2015 in een pleeggezin geplaatst en hebben een belaste achtergrond, wat hun kwetsbaarheid vergroot. De huidige omgangsregeling, die de vader eenmaal per vier weken één uur begeleid contact met de kinderen biedt, wordt door de vader als onvoldoende ervaren. Hij verzoekt om een uitbreiding van deze regeling, zodat hij meer tijd met zijn kinderen kan doorbrengen.

De GI (Stichting Jeugdbescherming Brabant) en de pleegouders hebben echter bezwaar gemaakt tegen de uitbreiding van de omgangsregeling. Zij wijzen op de kwetsbaarheid van de kinderen en de noodzaak van stabiliteit en structuur in hun leven. De GI heeft aangegeven dat de kinderen, vooral [minderjarige 1], na de omgangsmomenten veranderingen in gedrag vertonen en dat de huidige regeling al veel van hen vraagt. De raad voor de kinderbescherming heeft ook geadviseerd om het verzoek van de vader niet toe te wijzen, gezien de ontwikkeling van de kinderen en de onduidelijkheid over hun hechting aan de vader.

Het hof heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de huidige omgangsregeling in het belang van de kinderen is en dat er geen voldoende wijziging van omstandigheden is om de regeling te veranderen. De kinderen hebben behoefte aan voorspelbaarheid en stabiliteit, en de huidige regeling biedt hen de nodige structuur. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de vader afgewezen, waarbij het belang van de kinderen voorop staat.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 12 januari 2023
Zaaknummer: 200.316.957/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/397476 FA RK / 22-2089
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. E.L. de Craen,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevesitgd te [vestigingsplaats] en tevens kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende in deze zaak wordt aangemerkt:
[pleegouders],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de pleegouders.
Als informant in deze zaak wordt aangemerkt:
[pleegzorgbegeleiding],
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de pleegzorgbegeleiding.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 26 juli 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 5 oktober 2022, heeft de vader verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de vader alsnog toe te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 1 november 2022, heeft de GI verzocht het verzoek in hoger beroep van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 november 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • namens de vader, mr. De Craen;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
  • de pleegouders;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
[betrokkene] is namens [pleegzorgbegeleiding] als informant door het hof gehoord.
2.3.2.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het e-mailbericht van de GI van 2 november 2022, waarin de GI verzoekt om de pleegzorgbegeleidster van [pleegzorgbegeleiding] als informant op te roepen voor de mondelinge behandeling in hoger beroep.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de vader met mevrouw [de moeder] (hierna te noemen: de moeder) zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (hierna ook: de kinderen) geboren.
De vader heeft de kinderen erkend.
3.2.
De kinderen zijn bij beschikking van 22 december 2014 onder toezicht gesteld en met een daartoe strekkende machtiging van 10 juli 2015 uit huis geplaatst.
De kinderen verblijven sinds 5 december 2015 in het huidige, perspectief biedende pleeggezin.
3.3.
Bij beschikking van 4 juli 2017 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, het ouderlijk gezag van de vader (en de moeder) over de kinderen beëindigd, waarna de GI tot voogdes is benoemd. Het gerechtshof ’s Hertogenbosch heeft genoemde beschikking van de rechtbank op 16 november 2017 bekrachtigd.
3.4.
De GI heeft een omgangsregeling vastgesteld tussen de vader en de kinderen, waarbij de vader de kinderen op dit moment eenmaal in de vier weken één uur begeleid ziet. Deze omgangsmomenten vinden plaats op het kantoor van [pleegzorgbegeleiding] te [vestigingsplaats] .
3.5.
De vader heeft per brief van 21 maart 2022, via zijn advocaat, aan de GI verzocht om de
huidige omgangsregeling uit te breiden. De GI heeft dit verzoek per brief van 13 april 2022
afgewezen. De GI heeft hierbij aangegeven dat zij het op dit moment niet in het belang van de kinderen acht om de omgangsregeling uit te breiden. Naar aanleiding hiervan heeft de vader op 5 mei 2022 een verzoekschrift tot wijziging van de omgangsregeling bij de rechtbank ingediend.
3.6.
De vader heeft in genoemd verzoekschrift de rechtbank verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, een omgangsregeling tussen hem en de kinderen vast te stellen en te bepalen dat zij recht hebben op omgang met elkaar tenminste voor de duur van twee uur per twee weken, waarbij wordt toegewerkt naar een dag(deel) per twee weken, althans een zodanige regeling vast te stellen als de rechtbank in het belang van de kinderen juist acht.
3.7.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank genoemd verzoek van de vader afgewezen.
3.8.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.9.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte bepaald dat het in het belang van de kinderen is dat de huidige door de GI vastgelegde omgangsregeling in stand blijft. De huidige beperkte omgangsregeling is niet in het belang van de kinderen. De omgangsmomenten zorgen bij de kinderen niet voor een dermate grote spanning dat dit reden kan zijn om de omgang niet uit te breiden. De door de GI en de door de andere hulpverleners geconstateerde zorgen staan daar evenmin aan in de weg. De vader betwist dat de omgang een belastend moment is voor de kinderen. Juist het feit dat sprake is van maar weinig omgangsmomenten is belastend voor de kinderen; dit kan de bij de kinderen waargenomen spanning verklaren. De kinderen hebben nu ook de stabiliteit en de rust in het pleeggezin om tot een uitbreiding van de omgang te komen. De start van de therapie van de kinderen is juist het moment om te kijken of de omgang verder kan worden uitgebreid. De uitbreiding van de omgang moet worden meegenomen in de therapie van de kinderen zodat de vader van de therapeut handvatten kan krijgen voor de omgang.
De kinderen geven ook vaak aan dat zij frequenter en langer omgang met de vader zouden willen hebben. De omgangsmomenten tussen de vader en de kinderen verlopen goed. Het gaat nu beter met de vader, zijn leven is stabiel, hij kan zich beter aan de afspraken houden en hij kan daardoor betrouwbaarder zijn richting de kinderen. Behoudens onvoorziene omstandigheden komt hij de omgangsregeling na. Het is in het belang van de (identiteits)ontwikkeling van de kinderen dat zij vaker omgang met de vader hebben. De vader verzoekt het hof om een omgangsregeling vast te stellen waarbij sprake is van een frequenter en langduriger contact tussen hem en de kinderen waarbij tevens de mogelijkheid bestaat om met hen ‘op pad te gaan’. De vader begrijpt dat deze uitbreiding voorzichtig dient te gebeuren en dat hij zich goed moet opstellen richting de begeleiding en alle betrokkenen. Hij zal hier zijn volledige medewerking aan verlenen.
Verder verzoekt de vader om de bezoeken voortaan in [woonplaats vader] te laten plaatsvinden. De vader heeft nu met het openbaar vervoer minimaal vier uur reistijd en zijn financiële situatie maakt dat dit bijna niet meer voor hem te betalen is. Het is voor de kinderen mogelijk om met de auto naar [woonplaats vader] te worden gebracht.
3.10.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling
- samengevat – het volgende aan.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn kwetsbare kinderen die gebaat zijn bij structuur en duidelijkheid. Zij hebben vanaf hun geboorte veel spanningen gekend. De kinderen hebben op sociaal-emotioneel gebied een achterstand omdat zij in het verleden veel onveiligheid hebben gekend. Zij hebben het daarom moeilijk op school. De kinderen geven signalen af die de GI, pleegzorg en de therapeut van de kinderen linken aan de omgang. Na de omgangsmomenten vertonen de kinderen (met name [minderjarige 1] ) ander gedrag in het pleeggezin. [minderjarige 1] heeft voor en de omgangsmomenten last van spanningen. [minderjarige 1] is voorafgaand aan het omgangsmoment gevoeliger in haar reacties en zij raakt sneller uit balans. Na het omgangsmoment is [minderjarige 1] steeds erg moe. Ook is [minderjarige 1] minder enthousiast geworden over de omgang met de vader ten opzichte van enkele maanden geleden. Verder wil [minderjarige 1] dat de pleegzorgbegeleidster tijdens de omgang met de vader in de buurt blijft. [minderjarige 2] laat in mindere mate een reactie op de omgang met de vader zien. Beide kinderen komen de pleegmoeder tijdens de omgang geregeld opzoeken.
De GI erkent dat het in het belang van de ontwikkeling van de kinderen is dat zij een onbelast contact met de vader hebben, maar dit moet wel op een voor hen passende wijze zijn. Een uitbreiding van de huidige omgangsregeling zoals door de vader verzocht is niet in het belang van de kinderen. Het is van belang dat de kinderen stabiliteit en veiligheid blijven ervaren tijdens de omgangsmomenten. Dit komt in het gedrang wanneer de omgang op dit moment wordt uitgebreid. De draagkracht van de kinderen zou hiermee worden overschreden. De wens van de vader om uitbreiding van de omgang gaat ten koste van de kinderen. Het kost de kinderen, met name [minderjarige 1] , voor en na een omgang nu al veel energie. Energie die de kinderen dan niet meer in andere zaken kunnen steken zoals in school, in therapie en in contacten met vrienden en vriendinnen. Het is belangrijk dat de kinderen zich ook op deze vlakken goed blijven ontwikkelen. Beide kinderen zijn begonnen met therapie om de moeilijke gebeurtenissen uit het verleden te verwerken. Het is tijdens de therapie noodzakelijk dat de situatie voorspelbaar en stabiel blijft zodat zij optimaal van de therapie kunnen profiteren. De impact van de therapie op de kinderen mag niet worden onderschat.
Dat de omgangsmomenten tussen de vader en de kinderen op dit moment niet slecht verlopen en de vader ‘stappen maakt’, betekent nog niet dat er nu ruimte of mogelijkheden worden gezien om de omgang uit te breiden. Daarbij komt dat de vader de door de hulpverlening gegeven adviezen niet altijd overneemt. De vader wil graag iets leuks doen met de kinderen maar naarmate de ruimte waarin de activiteit plaatsvindt groter wordt, neemt de nabijheid tussen de vader en de kinderen ook af en kan hij het fysiek niet aan. Daarnaast lukt het de vader niet altijd om aan te sluiten bij de ontwikkelingsleeftijd van de kinderen. De kinderen hebben er behoefte aan dat de omgang op de huidige manier in een voor hen bekende omgeving plaatsvindt. De locatie waar de omgang plaatsvindt dient daarom niet te worden veranderd. De reistijd bedraagt voor de vader met de auto 30 minuten en met het openbaar vervoer een uur voor een enkele reis. Daarnaast is het in het belang van de kinderen dat de pleegzorgbegeleidster, die ook een vast gezicht is in het pleeggezin, de omgangsmomenten opent en afsluit.
Het is onduidelijk wanneer een eventuele uitbreiding van de omgang wel mogelijk is; hier mag geen tijdsetiket op worden geplakt. Het is belangrijk dat de vader niet denkt dat hij na de afronding van de therapie van de kinderen recht heeft op een uitbreiding van de omgang.
3.11.
De pleegouders hebben tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep – samengevat – het volgende verklaard.
Het gaat op zich goed met de kinderen, maar zij zijn wel kwetsbaar en zij hebben veel aandacht nodig; het zijn geen ‘doorsnee’ kinderen. Zij hebben rust en stabiliteit nodig die de pleegouders hen willen en kunnen bieden. De kinderen vinden de frequentie en duur van de omgang goed zoals die nu is. De pleegouders zien dat er geen hechtingsband tussen de vader en [minderjarige 2] aanwezig is. De omgang is vanuit [minderjarige 2] vooral praktisch. Hij vindt het leuk om samen dingen met de vader te ondernemen, maar dat vindt hij met andere personen ook fijn. De pleegouders hopen dat het door de reflexintegratietherapie duidelijk wordt waar de onrust bij [minderjarige 2] vandaan komt en dat hij zelf zijn rust gaat pakken. [minderjarige 2] gaat nu nog vaak over zijn grenzen heen, wat er dan later uit komt. Ook [minderjarige 1] heeft therapie. Zij is een gevoelig meisje dat iedereen lief wil vinden. De spanning over dingen die [minderjarige 1] in het verleden heeft meegemaakt zit diep in haar lijf. [minderjarige 1] gaat nu inzien dat de vader keuzes maakt die in zijn eigen belang zijn; zij raakt hierdoor gefrustreerd.
3.12.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling het volgende geadviseerd.
Het verzoek van de vader dient niet te worden toegewezen. Er zijn bij de kinderen contra-indicaties aanwezig om de omgang met de vader uit te breiden. De kinderen zijn nog volop in ontwikkeling en zij moeten uitgroeien tot evenwichtige volwassenen. Bij de vader is veel onmacht aanwezig. De vader houdt heel erg veel van de kinderen, maar de vraag is of de kinderen aan hem gehecht zijn. Zij zijn al op heel jonge leeftijd in het pleeggezin komen wonen. De vader moet wel een plaats in het leven van de kinderen blijven houden. Het is echter nog onzeker of er in de toekomst bij de kinderen ruimte zal ontstaan om de omgang met de vader uit te breiden. De vader moet niet de verwachting hebben dat zodra de therapie van de kinderen is afgerond de omgang dan meteen kan worden uitgebreid.
3.13.
De pleegzorgbegeleidster heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep – samengevat – het volgende verklaard.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn twee kwetsbare kinderen die de voorspelbaarheid en de structuur van het pleeggezin nodig hebben. Naar school gaan kost hen al veel energie. Daarnaast hebben de kinderen nog therapie en een bezoekregeling met zowel de vader als de moeder afzonderlijk. Stabiliteit is noodzakelijk om de therapie van de kinderen te laten slagen. Het lukt de vader niet altijd goed om aan te sluiten bij de lagere sociaal-emotionele leeftijd van de kinderen. De pleegzorgbegeleidster probeert dat met de vader te bespreken, maar dit beklijft niet bij hem. De vader blijft zijn eigen beeld bij de kinderen houden, waardoor het gat qua aansluiting groter wordt. Een uitbreiding van de omgangsregeling met de vader is niet wenselijk.
3.14.
Het hof overweegt het volgende.
3.14.1.
Ingevolge artikel 1:377e van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de omgang alsmede een in onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
3.14.2.
Omdat de vader om een wijziging verzoekt van de thans geldende omgangsregeling tussen hem en de kinderen dient het hof eerst te beoordelen of er sprake is van een wijziging van omstandigheden. De vader heeft in hoger beroep daartoe onweersproken aangevoerd dat het nu beter met hem gaat, zijn leven stabiel is en dat hij zich daardoor beter aan de afspraken met de hulpverlening kan houden. Verder heeft de vader nog aangevoerd dat ook de situatie van de kinderen gewijzigd is. Hun situatie is volgens hem nu ook stabiel omdat zij al gedurende lange tijd in het pleeggezin wonen. Genoemde feiten en omstandigheden maken dat sprake is van een wijziging van omstandigheden, zodat het hof aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek van de vader in hoger beroep toekomt.
3.14.3.
Het hof is op grond van de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep van oordeel dat het niet in het belang van de kinderen is om de huidige omgangsregeling met de vader uit te breiden. Vast staat dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] door hun belaste verleden twee zeer kwetsbare kinderen zijn en dat zij (mede daardoor) een achterstand hebben in hun sociaal-emotionele ontwikkeling. De kinderen hebben hierdoor meer rust, structuur, stabiliteit en duidelijkheid nodig dan gemiddeld, wat hen ook in het pleeggezin wordt geboden. Deze rust, structuur, stabiliteit en duidelijkheid bestaat er naar het oordeel van het hof ook uit dat de kinderen een (begeleide) omgangsregeling hebben met zowel de vader als de moeder afzonderlijk van eenmaal in de vier weken gedurende één uur.
Verder is tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep gebleken dat de kinderen vrij recent zijn gestart met therapietrajecten om hun belaste verleden te verwerken en dat het voor het slagen van die therapietrajecten noodzakelijk is dat de rust, structuur, stabiliteit en duidelijkheid in het pleeggezin gehandhaafd blijft. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat op dit moment de huidige omgangsregeling tussen de vader (en ook de moeder) en de kinderen, de school, de therapietrajecten en de contacten met vrienden en vriendinnen al het nodige van de kinderen vraagt.
Genoemde feiten en omstandigheden maken dat de huidige omgangsregeling tussen de vader en de kinderen op dit moment het maximaal haalbare is. Het hof merkt daarbij nog op dat wanneer in de toekomst de therapietrajecten van de kinderen zijn afgerond, dit niet automatisch betekent dat de omgang tussen de vader en de kinderen dan wel kan worden uitgebreid. Op een eventuele uitbreiding van de omgang tussen de vader en kinderen in de toekomst kan dan ook geen ‘tijdsetiket’ worden geplakt. Bij de beantwoording van de vraag of de omgang tussen de vader en de kinderen in de toekomst eventueel kan worden uitgebreid dient rekening te worden gehouden met de draagkracht en de (sociaal-emotionele) ontwikkeling van de kinderen en dient hun belang leidend te zijn.
3.14.4.
Voor zover de vader in hoger beroep nog heeft verzocht om de omgang met de kinderen voortaan in [woonplaats vader] te laten plaatsvinden, dient ook dit verzoek te worden afgewezen. Vast staat dat de huidige locatie waarin de omgang plaatsvindt voor de kinderen vertrouwd is, en dat dit belangrijk voor hen is. Ook staat vast dat bij een wijziging van de locatie van de omgang naar [woonplaats vader] de omgang niet langer kan worden begeleid door de vaste pleegzorgbegeleidster die voor de kinderen vertrouwd is. Dit maakt dat het hof het niet in het belang van de kinderen acht om de begeleide omgang voortaan in [woonplaats vader] te laten plaatsvinden.
3.15.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 26 juli 2022;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, E.M.C. Dumoulin en N.E.J.M. Stoof en is op 12 januari 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.