Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] (hierna [minderjarige] ).
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind, geboren in 2017. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, verzocht om het gezag te behouden en het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot beëindiging van het gezag af te wijzen. De Raad verzocht op zijn beurt om de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, waarbij het gezag van de moeder was beëindigd en de gecertificeerde instelling (GI) tot voogd was benoemd.
De moeder voerde aan dat er onvoldoende juridische grondslag was voor de beëindiging van het gezag en dat zij in staat was om voor haar kind te zorgen. Het hof heeft echter vastgesteld dat er al lange tijd zorgen waren over de opvoedsituatie van de minderjarige, die een ontwikkelingsachterstand vertoonde. De moeder werd als niet of zeer beperkt leerbaar beschouwd, en er waren twijfels over haar vermogen om een veilige en stabiele opvoedsituatie te bieden.
Het hof heeft de argumenten van de moeder en de Raad zorgvuldig afgewogen en geconcludeerd dat het in het belang van de minderjarige noodzakelijk was om het gezag van de moeder te beëindigen. De moeder werd niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot plaatsing van de minderjarige in een nieuw pleeggezin. De beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd, en het hof benadrukte dat de beëindiging van het gezag niet betekende dat de band tussen de moeder en het kind verbroken werd, maar dat het kind de stabiliteit en continuïteit in zijn opvoedingssituatie nodig had.