ECLI:NL:GHSHE:2023:61

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 januari 2023
Publicatiedatum
12 januari 2023
Zaaknummer
200.316.895_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag en benoeming van de gecertificeerde instelling tot voogd in een familiezorgzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind, geboren in 2017. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, verzocht om het gezag te behouden en het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot beëindiging van het gezag af te wijzen. De Raad verzocht op zijn beurt om de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, waarbij het gezag van de moeder was beëindigd en de gecertificeerde instelling (GI) tot voogd was benoemd.

De moeder voerde aan dat er onvoldoende juridische grondslag was voor de beëindiging van het gezag en dat zij in staat was om voor haar kind te zorgen. Het hof heeft echter vastgesteld dat er al lange tijd zorgen waren over de opvoedsituatie van de minderjarige, die een ontwikkelingsachterstand vertoonde. De moeder werd als niet of zeer beperkt leerbaar beschouwd, en er waren twijfels over haar vermogen om een veilige en stabiele opvoedsituatie te bieden.

Het hof heeft de argumenten van de moeder en de Raad zorgvuldig afgewogen en geconcludeerd dat het in het belang van de minderjarige noodzakelijk was om het gezag van de moeder te beëindigen. De moeder werd niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot plaatsing van de minderjarige in een nieuw pleeggezin. De beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd, en het hof benadrukte dat de beëindiging van het gezag niet betekende dat de band tussen de moeder en het kind verbroken werd, maar dat het kind de stabiliteit en continuïteit in zijn opvoedingssituatie nodig had.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 12 januari 2023
Zaaknummer: 200.316.895/01
Zaaknummer eerste aanleg:
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.B. Chylinska,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland,
locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Het hof merkt als belanghebbende aan:
de Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).
Het hof merkt als informant aan:
[de (biologische) vader]
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de (biologische) vader.
In het kort:
Deze zaak gaat over de beëindiging van het gezag van de moeder over de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] (hierna [minderjarige] ).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 8 juli 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 30 september 2022, heeft de moeder verzocht bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- primair voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat het verzoek van de raad betreffende het beëindigen van het gezag over [minderjarige] wordt afgewezen;
- subsidiair/bij zelfstandig verzoek te bepalen dat [minderjarige] in een nieuw pleeggezin wordt herplaatst in samenspraak met de moeder.
Kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 november 2022, heeft de raad verzocht het verzoek van de moeder af te wijzen als zijnde ongegrond en onbewezen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
Tevens heeft de raad verzocht om de moeder niet ontvankelijk te verklaren in haar subsidiaire/zelfstandige verzoek betreffende herplaatsing in een ander pleeggezin, dan wel dit verzoek af te wijzen als zijnde ongegrond en onbewezen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 december 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Chylinska;
-de vader;
-[vertegenwoordiger van de raad] namens de raad;
- [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI.
2.3.1.
Voor de moeder is I. Wachnik (40147) opgetreden als tolk in de Poolse taal.
2.3.2.
Bijzondere toegang is verleend aan [betrokkene] , namens [instantie 1] (pleegzorgbegeleiding).
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief van de GI d.d. 30 november 2022;
- het V6-formulier met bijlage (procesdossier in eerste aanleg) van de advocaat van de moeder d.d. 30 november 2022.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
De moeder is gehuwd geweest met de heer [ex-echtgenoot] . De Poolse rechter heeft op 30 maart 2017 de echtscheiding uitgesproken en op de beschikking is vermeld dat de beslissing uitvoerbaar is per 21 april 2017. Na de beëindiging van dit huwelijk is [minderjarige] in Nederland geboren uit de relatie tussen de moeder en de (biologische) vader. Zowel de moeder als [minderjarige] hebben de Poolse nationaliteit.
3.2.
[minderjarige] is bij beschikking van 19 maart 2018 onder toezicht van de GI gesteld voor de duur van een jaar. De ondertoezichtstelling is daarna telkens verlengd, voor het laatst bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 31 augustus 2021 voor de duur van een jaar tot 19 september 2022.
3.3.
Bij beschikking van 18 december 2020 is ten aanzien van [minderjarige] een machtiging tot uithuisplaatsing verleend in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 18 december 2020 tot 21 september 2021. Bij beschikking van 31 augustus 2021 is de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 19 september 2022. [minderjarige] verblijft sinds 18 december 2020 in een pleeggezin en hij is in augustus 2022 overgeplaatst naar een nieuw pleeggezin.
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank Oost-Brabant - voor zover in hoger beroep van belang - het gezag van de moeder over [minderjarige] beëindigd en de GI tot voogd benoemd.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.6.
De moeder voert in het beroepschrift zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan. De moeder wenst het gezag over [minderjarige] te behouden. Er is onvoldoende juridische grondslag om tot toewijzing van het verzoek tot gezagsbeëindiging te komen en deze beslissing is te snel genomen. Er is geen sprake van onwil bij de moeder en zij wenst in de toekomst voor [minderjarige] te kunnen zorgen. Hoewel de moeder ten tijde van de uithuisplaatsing wellicht nog niet volledig in staat was om voor [minderjarige] te kunnen zorgen, hebben zich positieve ontwikkelingen voorgedaan. Zo hebben de vader en de moeder nu een rustige relatie. Zij doen hun best om [minderjarige] een rustige omgeving te bieden waarin hij in zijn ontwikkeling kan worden gestimuleerd. Dat het perspectief niet bij meer de moeder ligt is gebaseerd op de situatie van drie jaar geleden terwijl er nu op geen enkele manier meer onderzoek naar wordt gedaan. De moeder werkt overal aan mee en er doen zich geen gezagsrechtelijke problemen voor. Er zijn ook geen geschillen tussen de moeder en het pleeggezin waardoor belangrijke beslissingen niet genomen zouden kunnen worden. Behoud van het gezag door de moeder heeft dan ook geen enkele negatieve werking voor [minderjarige] terwijl het beëindigen van het gezag wel veel negatieve gevolgen voor de band tussen [minderjarige] en de moeder met zich brengt.
Terwijl de rechtbank heeft geoordeeld dat [minderjarige] behoefte heeft aan frequent contact met de moeder, heeft de GI de omgang teruggebracht van eens in de maand naar eens in de drie maanden. Dit vormt een bedreiging voor de ontwikkeling van [minderjarige] . Het verzoek tot beëindiging van het gezag is niet voldoende deugdelijk onderbouwd. Het is niet actueel en er wordt van fundamentele onjuistheden uitgegaan. Dat de moeder geen veilige, betrouwbare en voorspelbare opvoedomgeving kan bieden, is onjuist en wordt niet voldoende concreet ingevuld met een goede en actuele belangenafweging welke vervolgens voldoende wordt gemotiveerd. Nu er sprake is van een taalbarrière mag van de GI verwacht worden dat er een extra stapje gezet wordt.
De wens van de moeder dat [minderjarige] weer thuis komt wonen, is legitiem en behoeft een veel concreter en actueler onderzoek dan nu heeft plaatsgevonden.
3.7.
De raad voert in het verweerschrift zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan. Vanaf de geboorte van [minderjarige] zijn er zorgen geweest over de ontwikkeling en opvoedsituatie van [minderjarige] . De moeder is niet of zeer beperkt leerbaar. Dit beeld komt niet alleen bij de raad naar voren maar wordt ook door andere informanten geschetst. Er is wel degelijk onderzoek gedaan naar en hulp ingezet op de opvoedmogelijkheden van de moeder op dat moment en ook in de toekomst. De door de moeder geschetste positieve ontwikkelingen brengen hier echter geen verandering in. De raad verwijst naar het raadsrapport van 1 februari 2022. De moeder is nu en in de toekomst onvoldoende in staat een stabiel opvoedklimaat voor [minderjarige] te bieden. [minderjarige] heeft duidelijkheid nodig over zijn opvoedperspectief om zich ongestoord te kunnen hechten in zijn huidige perspectiefbiedende opvoedomgeving. De aanvaardbare termijn is inmiddels verstreken.
Ten aanzien van de omgangsmomenten geeft de raad geen inhoudelijk oordeel nu dit tot de bevoegdheden van de voogd behoort. Voor een eventuele wijziging van een omgangsregeling zal een andere juridische weg gevolgd moeten worden.
3.8.
De GI heeft het hof in haar brief van 30 november 2022 geïnformeerd over de ontwikkeling van [minderjarige] en over besluiten die ten aanzien van [minderjarige] zijn genomen. [minderjarige] verblijft sinds augustus 2022 samen met een ander Pools jongetje bij zijn huidig perspectief biedend pleeggezin en men is positief over zijn groei en ontwikkeling. Wel is er door het consultatiebureau een achterstand geconstateerd in de grove motorische ontwikkeling en heeft hij een doorverwijzing gekregen voor een fysiotherapeut. Het contact met de moeder verloopt moeizaam waardoor de samenwerking ook niet optimaal is. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI aangevoerd dat er rekening wordt gehouden met de taalbarrière. De moeder/ouders mogen in het Pools mailen en er is hulp via [instantie 2] . De moeder toont nauwelijks initiatief ten aanzien van het stellen van vragen, delen van haar visie of vragen over (de ontwikkeling van) [minderjarige] . Zij toont geen betrokkenheid en is niet altijd bereikbaar en beschikbaar.
Op diverse manieren is de leerbaarheid ten aanzien van de opvoedvaardigheden van de moeder onderzocht maar gebleken is dat deze leerbaarheid er niet is en dat er ook geen ontwikkeling is op dat gebied. Doordat de moeder bepaalde keuzes maakt, vallen er mogelijkheden weg. Verder is het problematisch dat de moeder problemen heeft met de omstandigheid dat de pleegouders van [minderjarige] twee mannen zijn. Dit maakt dat de moeder op geen enkele manier kan instemmen met zijn plaatsing daar.
In het belang van [minderjarige] (bescherming tegen afwijzing bij niet doorgaan contactmoment en de mate van energie die het van [minderjarige] vraagt), maar indirect ook in het belang van de ouders (grote reisafstand omgangslocatie) is de omgangsregeling gewijzigd door aanpassing van de locatie en de frequentie. De GI hoopt dat de moeder, ook na de voogdijmaatregel, een actieve rol in het leven van [minderjarige] kan blijven spelen door fijne contactmomenten met hem te hebben en actief betrokken te zijn bij [minderjarige] en zijn ontwikkeling. [minderjarige] heeft stabiliteit, duidelijkheid, structuur, consequente en leeftijdsadequate sturing nodig waarbij hij gestimuleerd en ondersteund wordt. Dit wordt hem geboden in het perspectief biedend pleeggezin waar hij nu verblijft en ook kan verblijven tot zijn meerderjarigheid.
3.9.
Namens pleegzorgbegeleiding [instantie 1] wordt toegelicht dat er goed gekeken is om een juiste match te vinden voor [minderjarige] . Er zijn te weinig Poolse pleeggezinnen maar het is wel gelukt om [minderjarige] samen met zijn Poolse pleegbroertje binnen eenzelfde pleeggezin te plaatsen. [minderjarige] kan op dezelfde school en zwemschool blijven. De school en het consultatiebureau zien dat de ontwikkeling sinds de verhuizing goed doorloopt. De frequentie van de omgang met de moeder is dan wel verlaagd, maar de duur is per saldo gelijk gebleven. Zij wordt maandelijks via een app geïnformeerd. Alles wordt zoveel mogelijk in het Pools vertaald omdat pleegzorg het belangrijk vindt dat de moeder zich betrokken voelt.
De motivering van de beslissing
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.10.1.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, met de rechtbank, zoals overwogen in de voornoemde beschikking van 8 juli 2022, van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak op grond van artikel 8 van de Brussel II-bis verordening rechtsmacht heeft.
3.10.2.
Ook heeft de rechtbank terecht Nederlands recht toegepast. Op grond van artikel 15 lid 1 Haags Kinderbeschermingsverdrag is Nederlands recht van toepassing.
Ontvankelijkheid
3.11.
De moeder heeft in het beroepschrift subsidiair (bij zelfstandig verzoek) om plaatsing in een ander pleeggezin verzocht vanwege christelijke overwegingen. In de procedure in eerste aanleg heeft de moeder een dergelijk verzoek overigens niet gedaan. Zij heeft alleen verweer gevoerd tegen de beslissing tot beëindiging van het gezag van de moeder en de benoeming van de GI tot voogd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder dit verzoek ingetrokken. Nu dit verzoek is ingetrokken, hoeft dit verzoek niet verder te worden beoordeeld. Het hof zal de moeder op dit punt dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
Gezagsbeëindiging
3.12.
Het hof overweegt ten aanzien van het gezag het volgende.
3.12.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.12.2.
Uit de overgelegde stukken, de bestreden beschikking en hetgeen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling bij het hof naar voren is gekomen, kan het hof niet anders dan concluderen dat de moeder niet in staat is [minderjarige] een veilige en stabiele opvoedsituatie te bieden die aansluit bij zijn ontwikkelingsbehoefte.
Uit het raadsrapport van 1 februari 2022 blijkt dat er vanaf de geboorte van [minderjarige] in 2017 al grote zorgen zijn over de opvoedsituatie bij de ouders. De moeder heeft een traumatisch verleden, er was sprake van huiselijk geweld tussen de ouders en de moeder kon onvoldoende aansluiten bij de behoeften van [minderjarige] .
Bij [minderjarige] is sprake van een ontwikkelingsachterstand en ook zijn er zorgen over zijn cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling. Het consultatiebureau constateert zorgen ten aanzien van de groei en de motorische ontwikkeling. [minderjarige] heeft een forse achterstand in spraak- en taalontwikkeling. Tijdens observaties en omgangsmomenten is gezien dat de ouders [minderjarige] onvoldoende kunnen stimuleren in zijn ontwikkeling.
Vanuit de betrokken hulpverlening werd de vraag gesteld of de moeder voldoende leerbaar is om [minderjarige] te kunnen opvoeden. Tijdens een verblijf van de moeder en [minderjarige] bij [instantie 3] is er daarom intensief geobserveerd op diverse gebieden. [instantie 3] heeft na twee maanden geconcludeerd dat de moeder structureel niet in staat is om aan te sluiten bij de behoeften van [minderjarige] , deze te signaleren en de belangen van [minderjarige] voorop te stellen. Het lukt de moeder niet om tips en adviezen aan te nemen en toe te passen. De moeder is minimaal leerbaar en [instantie 3] heeft aangegeven de veiligheid van [minderjarige] niet te kunnen waarborgen. De moeder probeert het wel maar heeft niet het inzicht en vermogen om de zorgen te begrijpen.
Net als uit het verweer van de raad blijkt uit de brief van de GI van 30 november 2022 dat het perspectief van [minderjarige] niet bij de moeder (ouders) ligt en dat [minderjarige] niet bij haar kan verblijven. Het hof onderschrijft dit.
3.12.3.
De grief van de moeder dat er door de GI niets aan wordt gedaan om er voor te zorgen dat er een goede band tussen de moeder en [minderjarige] in stand blijft, treft geen doel. Weliswaar dient de GI gelet op de achtergrond van de moeder meer dan gebruikelijk moeite te doen om haar erbij te betrekken, maar uit de stukken is gebleken dat de moeder ondanks de ondersteuning die zij krijgt van [instantie 2] (ambulante hulpverlening door Poolse hulpverleners) geen tot weinig initiatief toont en moeilijk bereikbaar en/of beschikbaar is. Dit maakt dat de samenwerking moeizaam verloopt. De moeder is tijdens verschillende geplande omgangsmomenten niet verschenen. Ook de raad is van mening dat er voldoende getracht is in contact met de moeder te blijven.
Gebleken is dat de omgang zoals die voorheen plaatsvond, mede door de afstand, voor [minderjarige] erg belastend was. In het belang van [minderjarige] is het dan ook begrijpelijk dat de omgangsregeling qua frequentie gewijzigd is, zonder dat de duur beperkt is. De beëindiging van het gezag van de moeder betekent niet dat de band tussen haar en [minderjarige] wordt verbroken. Zij blijft de moeder van [minderjarige] en zal een rol van betekenis in zijn leven moeten blijven houden.
3.12.4.
Het vorenstaande maakt dat het hof van oordeel is dat de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid te dragen voor de verzorging en de opvoeding van [minderjarige] . Het perspectief ligt niet bij de moeder en contact en overleg met de moeder verloopt erg moeizaam. Het hof is dan ook van oordeel dat het voor [minderjarige] noodzakelijk is dat hij de rust en ruimte krijgt om zich verder te ontwikkelen in het pleeggezin. Dit belang van [minderjarige] weegt zwaarder dan het belang van de moeder om betrokken te blijven bij gezagsbeslissingen over [minderjarige] . Naar het oordeel van het hof is het beëindigen van het gezag van de moeder over [minderjarige] noodzakelijk om de stabiliteit en continuïteit in zijn opvoedingssituatie te kunnen waarborgen.
3.12.5.
Uit het voorgaande volgt dat de grieven van de moeder niet slagen. Het hof zal de beschikking waarvan beroep bekrachtigen en het verzoek van de moeder afwijzen.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar zelfstandig verzoek tot plaatsing van [minderjarige] in een nieuw pleeggezin;
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 8 juli 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, A.M. Bossink en M.J.C. van Leeuwen en is in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2023 door mr. A.M. Bossink in tegenwoordigheid van de griffier.