ECLI:NL:GHSHE:2023:60

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 januari 2023
Publicatiedatum
12 januari 2023
Zaaknummer
200.314.557_01 en 200.314.557_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezamenlijk gezag en zorgregeling voor minderjarigen na scheiding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van een moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin de vader mede het gezag over hun twee minderjarige kinderen is toegewezen. De moeder, die in principaal appel verzoekt om de beschikking te vernietigen, stelt dat de communicatie met de vader slecht is en dat gezamenlijk gezag niet in het belang van de kinderen is. De vader, die in incidenteel appel verzoekt om de beschikking te bekrachtigen, betwist de claims van de moeder en stelt dat hij in staat is om gezamenlijk gezag uit te oefenen. De mondelinge behandeling vond plaats op 17 november 2022, waarbij beide ouders en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. Het hof oordeelt dat de moeder geen nieuwe feiten heeft aangedragen die een ander oordeel rechtvaardigen en bekrachtigt de beschikking van de rechtbank. Tevens verzoekt het hof de Raad om een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden voor onbelast contact tussen de vader en de kinderen, gezien de zorgen over de ontwikkeling van de kinderen en de communicatie tussen de ouders. De verdere behandeling van de zaak wordt aangehouden tot de resultaten van dit onderzoek bekend zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 12 januari 2023
Zaaknummer: 200.314.557/01 (hoofdzaak) en 200.314.557/02 (voorlopige voorziening)
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/258119 / FA RK 18-4644
in de zaken in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in principaal appel,
verweerster in incidenteel appel,
verweerster tegen de verzochte voorlopige voorziening,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A. van den Eshoff,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal appel,
verzoeker in incidenteel appel,
verzoeker tot het treffen van een voorlopige voorziening,
hierna te noemen: de vader
,
advocaat: mr. A.M.B. Leerkotte.
Deze zaak gaat over [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ) en [minderjarige 2] (hierna te noemen [minderjarige 2] ), beiden geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 16 mei 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

In de zaak met zaaknummer 200.314.557/01:
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 augustus 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
  • primair:de verzoeken van de vader af te wijzen;
  • subsidiair:het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag af te wijzen en een omgangsregeling vast te stellen als volgt:
- [minderjarige 2] en [minderjarige 1] verblijven bij de vader gedurende de zaterdag van 10.00 uur tot 18.00 uur in de oneven weken;
- [minderjarige 2] en [minderjarige 1] verblijven bij de vader gedurende de woensdagmiddag na school tot 18.00 uur in de even weken,
waarbij steeds geldt dat de vader de kinderen ophaalt en weer terugbrengt bij de moeder en invulling geeft aan de omgangsmomenten in de regio van de woonplaats van de kinderen buiten de aanwezigheid van personen uit zijn netwerk.
2.2.
Bij verweerschrift tevens houdende incidenteel appel met producties, ingekomen ter griffie op 5 oktober 2022, heeft de vader verzocht (naar het hof begrijpt:) om de grieven van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking gedeeltelijk te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, voorlopig (totdat de school weer wil meewerken/de kinderen vrijwillig vanuit school meegaan) in het kader van de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken de volgende voorlopige regeling vast te stellen tussen de vader en de kinderen:
  • de woensdagmiddag in de even weken, waarbij de vader de kinderen om 14.30 uur bij de moeder thuis ophaalt en om 17.30 uur naar de moeder brengt;
  • in de oneven weken een weekend van vrijdagmiddag tot zondagmiddag 16.00 uur, waarbij de vader de kinderen vrijdag om 14.30 uur bij de moeder thuis ophaalt en de moeder de kinderen op zondag om 16.00 uur bij de vader ophaalt;
  • jaarlijks van 10.00 uur tot 20.00 uur op tweede kerstdag, op eerste paasdag en op tweede pinksterdag, waarbij de vader de kinderen zal halen en terugbrengen;
  • in de even jaren op de verjaardag van de kinderen alsmede ook jaarlijks op zijn eigen verjaardag op 3 juni, waarbij de vader de kinderen zal halen en terugbrengen;
  • en te bepalen dat zodra de kinderen vrijwillig met de vader meegaan de overdracht weer via school zal plaatsvinden zoals in de bestreden beschikking bepaald;
  • de bestreden beschikking voor het overige te bekrachtigen;
  • aan de moeder een dwangsom op te leggen voor iedere keer dat de moeder, na betekening van deze beschikking, de regeling niet nakomt, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 25.000,-.
2.3.
Bij verweerschrift in incidenteel appel met producties, ingekomen ter griffie op 10 november 2022, heeft de moeder verzocht om de verzoeken van de vader in incidenteel appel af te wijzen.
In de zaak met zaaknummer 200.314.557/02:
2.4.
De vader heeft tevens bij genoemd verweerschrift tevens houdende incidenteel appel, bij wege van incident ex artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), het hof verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat, voorlopig totdat de school weer wil meewerken/de kinderen vrijwillig vanuit school meegaan in het kader van de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken een voorlopige regeling vast te stellen tussen de vader en de kinderen op de wijze zoals de vader ook in incidenteel appel heeft verzocht (zoals weergegeven onder rechtsoverweging 2.2. van deze beschikking).
2.5.
Bij verweerschrift in het incident ex artikel 223 Rv met producties, ingekomen ter griffie op 10 november 2022, heeft de moeder verzocht om het verzoek van de vader tot het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
In de zaken met zaaknummers 200.314.557/01 en 200.314.557/02:
2.6.
De mondelinge behandeling van beide zaken heeft plaatsgevonden op 17 november 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Van den Eshoff;
-de vader, bijgestaan door mr. Leerkotte;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.7.
Er zijn geen nadere stukken ingekomen.

3.De beoordeling

In het principaal en incidenteel appel:
De feiten:
3.1.
Uit de inmiddels verbroken affectieve relatie van partijen zijn, op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] , [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren.
De vader heeft de kinderen erkend.
De moeder oefent van rechtswege het gezag over de kinderen uit.
3.2.
Bij beschikking van 7 mei 2019 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, partijen in de gelegenheid gesteld om deel te nemen aan het jeugdhulptraject Nieuw Ouderschap.
De rechtbank heeft iedere verdere beslissing op de verzoeken van de vader pro forma aangehouden voor de duur van acht maanden.
3.3.
Bij beschikking van 25 maart 2021 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maatricht:
- bepaald dat de kinderen
voorlopigeeenmaal per veertien dagen afwisselend op de zaterdag en de zondag omgang met de vader hebben volgens het volgende opbouwschema:
- de eerste vier omgangsmomenten van 12.00 uur tot 16.00 uur;
- de volgende vier omgangsmomenten van 11.00 uur tot 17.00 uur;
- vervolgens telkens van 10.00 uur tot 18.00 uur,
waarbij steeds geldt dat de vader de kinderen ophaalt en weer terugbrengt bij de moeder en invulling geeft aan de omgangsmomenten in de regio van de woonplaats van de kinderen buiten de aanwezigheid van personen uit zijn netwerk;
  • bepaald dat de kinderen vanaf de week na de week van het tweede omgangsmoment (dus vanaf de vierde week) wekelijks iedere woensdag van 18.30 uur tot 18.45 uur of op een ander door de ouders in onderling overleg te bepalen moment van dezelfde duur contact hebben met de vader via beeldbellen, waarbij steeds geldt dat het beeldbellen gebeurt buiten de aanwezigheid van personen uit het netwerk van de vader;
  • iedere verdere beslissing op de verzoeken van de vader aangehouden in afwachting van de resultaten van het hulpverleningstraject van de ouders gericht op ouderschapsreorganisatie bij [instantie] of een andere gespecialiseerde zorgaanbieder pro forma voor de duur van acht maanden.
3.4.
Bij de bestreden -uitvoerbaar bij voorraad verklaarde- beschikking heeft de rechtbank:
  • bepaald dat de vader mede het gezag zal uitoefenen over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ;
  • in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken de volgende zorgregeling tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vastgesteld, inhoudende dat zij bij de vader zullen verblijven gedurende:
- de woensdagmiddag in de even weken, waarbij de vader de kinderen vanuit school ophaalt en om 17.30 uur naar de moeder brengt;
- in de oneven weken, een weekend van vrijdagmiddag tot zondagmiddag 16.00 uur, waarbij de vader de kinderen vrijdag van school ophaalt en de moeder de kinderen op zondag om 16.00 uur bij de vader ophaalt;
- jaarlijks van 10.00 uur tot 20.00 uur op tweede kerstdag, op eerste paasdag en op tweede pinksterdag, waarbij de vader de kinderen zal halen en terugbrengen;
- in de even jaren op de verjaardag van de kinderen alsmede ook jaarlijks op zijn eigen verjaardag op 3 juni, waarbij de vader de kinderen zal halen en terugbrengen;
- de helft van de (school)vakanties, in onderling overleg tussen de ouders te bepalen, waarbij liet uitgangspunt is dat iedere vakantie zoveel mogelijk 50%-50% wordt verdeeld, waarbij de vader de kinderen zal halen en terugbrengen.
3.5.
Partijen kunnen zich met de bestreden beschikking niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
De vader heeft daarbij tevens, bij wege van incident, het hof verzocht om een voorlopige voorziening te treffen inzake het contact tussen hem en de kinderen, zoals reeds onder rechtsoverweging 2.4. van deze beschikking is weergegeven.
3.6.
Bij vonnis in kort geding van 5 juli 2022 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, de moeder veroordeeld om de bij bestreden beschikking bepaalde zorgregeling na te komen, op verbeurte van een aan de vader te verbeuren dwangsom van € 200,- voor iedere keer en per dag dat de moeder na betekening van dit vonnis deze veroordeling niet naleeft, tot een maximum van € 6.000,-.
Tegen dit vonnis heeft de moeder eveneens appel ingesteld bij het hof.
In de zaak met zaaknummer 200.314.557/02:
3.7.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de vader zijn verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, ingetrokken.
Het hof maakt hieruit op dat door de vader het verzoek in het incident ex artikel 233 Rv niet langer wordt gehandhaafd. Dit brengt met zich dat de vader niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoek strekkende tot het treffen van een voorlopige voorziening.
In de zaak met zaaknummer 200.314.557/01:
Gezag
De standpunten:
3.8.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat toetsend aan de wettelijke criteria geen sprake is van een geval waarin van het uitganspunt van de wetgever van gezamenlijke gezagsuitoefening kan worden afgeweken. De vader ontkent dat er problemen zijn waaraan gewerkt dient te worden. Hij is niet bereid of gemotiveerd geweest, althans onvoldoende, om het door de rechtbank en de raad bevolen traject bij [instantie] te doorlopen. Het is onbegrijpelijk dat de rechtbank de vader op zijn woord heeft geloofd dat hij samen met de moeder na de bestreden beschikking in het vrijwillig kader alsnog een traject zou doorlopen, terwijl de rechtbank in de tussenbeschikking nog heeft geoordeeld dat het noodzakelijk was dat partijen eerst een hulpverleningstraject moesten doorlopen alvorens kon worden beslist over het gezamenlijk gezag.
Tot de bestreden beschikking heeft de moeder altijd alleen de beslissingen over de kinderen kunnen nemen, waarbij de kinderen ook gebaat waren. Dat de moeder tezamen met de vader beslissingen over de kinderen moet gaan nemen levert bij haar een grote weerstand op. Die weerstand is voornamelijk ingegeven doordat de vader in het verleden meerdere malen onbetrouwbaar is gebleken. Daarbij komt dat de communicatie tussen partijen aanvankelijk al slecht was, maar sinds de bestreden beschikking geheel uitblijft. Het gebrek aan communicatie tussen partijen heeft direct invloed op de kinderen. De beslissingen over de kinderen kunnen dan niet in gezamenlijk overleg worden genomen. Het gezamenlijk gezag heeft er tot op heden toe geleid dat -door het gebrek aan communicatie tussen partijen- het nemen van beslissingen over de kinderen langer duurt. Verder moet de moeder er aan wennen dat voortaan bij het plannen van de vakanties de toestemming van de vader nodig is. Ook de raad heeft na het raadsonderzoek geconcludeerd dat gezamenlijk gezag niet wenselijk was. Aan de voorwaarden voor een gezamenlijke gezagsuitoefening wordt niet voldaan. Voor gezamenlijk gezag is namelijk minimaal vereist dat partijen als ouders daadwerkelijk in staat zijn tot een behoorlijk overleg over zaken die de kinderen aangaan en dat zij als ouders beslissingen van enig belang over hen in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans dat zij in staat zijn om afspraken te maken over situaties die zich rond hen kunnen voordoen, zodanig dat zij niet klem of verloren raken tussen de ouders. De vader is in feite niet in staat om uitvoering te geven aan een behoorlijke gezamenlijke gezagsuit-oefening. Het is daarom niet in belang van de kinderen dat ook de vader met het gezag over hen is belast. De kinderen zijn gebaat bij stabiliteit. Zij moeten erop kunnen vertrouwen dat beslissingen in hun belang kunnen worden genomen, zonder dat er onrust wordt gecreëerd. De moeder is altijd een stabiele factoor in het leven van de kinderen geweest. Het gezamen-lijk gezag doet nu juist afbreuk aan deze stabiliteit en zorgt voor onzekerheid bij de kinderen.
3.9.
De vader voert in het verweerschrift tevens houdende incidenteel appel, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep -samengevat- het volgende aan.
Er is geen sprake van het klemcriterium. Het is een bewuste keuze van de moeder om na de bestreden beschikking te handelen zoals zij deed. Eenhoofdig gezag is niet in het belang van de kinderen. Partijen kunnen verder aan hun communicatie gaan werken bij [instantie] . Als er duidelijkheid is over de contactregeling dan zal dit mogelijk ook helpen om de discussie daarover af te sluiten. Daarnaast zal de vader een verzoek tot ondertoezichtstelling van de kinderen gaan indienen. Mogelijk kan een gezinsvoogd de ouders verder ondersteunen. Verder verwijst de vader naar de uitspraak van de Hoge Raad van 27 maart 2020 (ECLI:NL:HR: 2020:533, NJ 2020/167, waarbij de Hoge Raad heeft overwogen dat de rechter, ook indien voldaan is aan het klem-criterium, de ruimte heeft om het gezamenlijk gezag toch in stand te laten. Het toewijzen van gezamenlijk gezag vormt een van de instrumenten die de rechter moet kunnen benutten om het recht op ‘familiy life’ tussen het kind en de andere ouder toch te verwezenlijken. Ook in de lagere rechtspraak zijn uitspaken gedaan waarbij het kind klem zat tussen de ouders, maar dat het desondanks in het belang van het kind werd geacht om beide ouders met het gezag te belasten (vgl. gerechtshof ’s-Hertogenbosch 15 oktober 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:3205 en gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 24 juni 2021, ECLI:NL: GHARL:2021:6197). Veelal ging het in die uitspraken om een situatie waarbij de ene ouder dreigde het contact met het kind te verliezen. Indien al sprake zou zijn van het klemcriterium dan is het aan de moeder te wijten. Voorafgaand aan de bestreden beschikking liep er een goede en stabiele omgangsregeling. Daarna heeft de moeder het contract gefrustreerd en de communicatie met de vader verbroken.
Het gezamenlijk gezag heeft tot op heden niet tot problemen geleid. De moeder heeft nog geen enkele gezagsbeslissing aan de vader voorgelegd. Zij mag alle dagelijkse beslissingen over de kinderen zelf nemen. Indien de toestemming van de vader vereist is, dan zal hij die meteen verlenen. Ook staat de vader open voor overleg bij de te nemen gezagsbeslissingen over de kinderen wanneer de moeder dat wil. De vader heeft vooral verzocht om met het gezamenlijk gezag over de kinderen te worden belast om te voorkomen dat de moeder met de kinderen definitief naar het buitenland vertrekt.
De motivering van de beslissing:
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
3.10.1.
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Indien de andere ouder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.10.2.
Uitgangspunt is dat een verzoek tot gezamenlijk ouderlijk gezag zoals het onderhavige wordt toegewezen; een afwijzing van een dergelijk verzoek geschiedt slechts in de twee in artikel 1:253c lid 2 BW genoemde uitzonderingsgevallen.
3.10.3.
Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren is het van belang dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, tenminste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden. Indien bovengenoemde omstandigheden aanwezig zijn, ligt gezamenlijk gezag in de rede, tenzij andere redenen eenhoofdig gezag noodzakelijk maken.
3.10.4.
Het hof stelt op grond van de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep vast dat de moeder in hoger beroep geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht op grond waarvan het hof tot een ander oordeel dan de rechtbank moet of kan komen. In hoger beroep is niet gebleken dat de vader gezagsbeslissingen heeft geblokkeerd dan wel dat, sinds het gezamenlijk gezag een feit is, belangrijke beslissingen over de kinderen niet genomen kunnen worden. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de vader tijdens de mondelinge behandeling onweersproken heeft verklaard dat de moeder nog geen gezagsbeslissingen aan hem heeft voorgelegd. Verder heeft de vader verklaard dat de moeder alle dagelijkse beslissingen over de kinderen zelf mag nemen, de vader -wanneer zijn toestemming vereist is- die onmiddellijk zal verlenen en dat hij ook -wanneer de moeder dit wenst- open staat voor overleg over de te nemen gezagsbeslissingen. Een afwijzing van het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag is daarom niet anderszins in het belang van de kinderen noodzakelijk.
3.10.5.
Het hof is verder van oordeel dat het feit dat de communicatie tussen partijen niet goed verloopt en sinds de bestreden beschikking verder is verslechterd, niet zonder meer met zich brengt dat het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag moet worden afgewezen, zoals de moeder stelt. Ook indien er al sprake zou zijn van een situatie dat de kinderen ten gevolge van deze slechte communicatie klem of verloren zouden raken tussen de ouders, leidt dat niet tot een ander oordeel van het hof. Het hof verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Hoge Raad van 27 maart 2020 (ECLI:NL:HR: 2020:533) waarin is overwogen dat de rechter bij toepassing van artikel 1:253c lid 2 BW, ook indien is voldaan aan het ‘klemcriterium’, de ruimte heeft om gezamenlijk gezag toe te kennen. Die uitleg strookt volgens de Hoge Raad met het uitgangspunt dat bij een dergelijke beslissing zoveel mogelijk recht moet worden gedaan aan het belang van het kind. Het hof is van oordeel dat het belang van de kinderen er in deze zaak niet mee gediend is dat de moeder met het eenhoofdig gezag belast blijft. Indien de moeder alleen met het gezag belast blijft, bestaat het risico dat de vader meer en meer uit het leven van de kinderen geweerd zal worden, nu ieder contact tussen de vader en de kinderen -ondanks meerdere hulpverleningstrajecten- gedurende lange tijd ontbreekt. Het hof overweegt voorts dat de situatie waarin de kinderen klem dreigen te raken tussen de ouders in deze zaak niet zozeer ziet op de problemen ten aanzien van het nemen van gezagsbeslissingen, maar op het niet kunnen hebben van onbelast contact met beide ouders, zodat het toewijzen van het gezamenlijk gezag een instrument is om het recht op ‘family life’ tussen de vader en de kinderen toch te verwezenlijken.
3.11.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep, voor wat betreft het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , bekrachtigen.
Regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
De standpunten:
3.12.
De moeder voert in het beroepschrift in grief 1 tot en met 6, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep het volgende aan.
De relatie van partijen kenmerkte zich door geweld, agressie en onverantwoordelijk gedrag van de vader, waarvoor de politie meerdere keren betrokken is geweest. Het sociale systeem waarin partijen met de kinderen leefden was niet goed voor de kinderen en de moeder. Grootmoeder vaderszijde respecteerde op geen enkele manier de privacy van de moeder en de kinderen en/of het gezin. Zij kende geen grenzen en ondermijnde de opvoeding die de moeder aan de kinderen wilde geven. De moeder vreest -op grond van deze feiten uit het verleden- voor de veiligheid van de kinderen wanneer zij in contact komen met het netwerk van de vader. Die vrees wordt niet ondervangen door de belofte van de vader om altijd toezicht op de kinderen te houden, zoals de rechtbank ten onrechte veronderstelt. Het gebrek aan vertrouwen ziet ook op de vader. De vader kampte voor de relatie van partijen met een alcohol- en drugsverslaving. De moeder heeft desondanks haar best gedaan om een goed contact tussen de vader en de kinderen tot stand te brengen. De vader zag de kinderen -na het uiteengaan van partijen- echter zeer onregelmatig. De rechtbank heeft daarom ten onrechte overwogen dat de vader zich telkens aan de in de tussenbeschikking van 25 maart 2021 bepaalde afspraken heeft gehouden.
De door de rechtbank vastgestelde regeling is onder de omstandigheden ten tijde van de bestreden beschikking, maar ook onder de huidige omstandigheden, niet in het belang van de kinderen. Alle door de moeder genoemde argumenten om duidelijk te maken dat de vader nog altijd niet in staat is om het belang van de kinderen voorop te stellen, worden door de rechtbank omgedraaid en aangegrepen om de beslissing in het voordeel van de vader te motiveren. De moeder betwist dat de situatie tussen partijen al meer dan een jaar stabiel is. De rechtbank had het verzoek van de vader moeten afwijzen en de voorlopige regeling zoals neergelegd in de tussenbeschikking van 25 maart 2021 moeten handhaven in afwachting van het hulpverleningstraject bij [instantie] . Eventueel had de rechtbank deze regeling voorlopig kunnen uitbreiden met daarin een duidelijke opbouw voor de kinderen. De vader ontkent van meet af aan dat er problemen zijn waar aan gewerkt moet worden. Hij is vervolgens niet bereid gebleken om het traject bij [instantie] te doorlopen, omdat het hem allemaal te lang duurde waardoor er niets is veranderd in de situatie tussen partijen. De vader verklaart weliswaar dat hij in het verleden al veel hulpverlening heeft gehad en dat hij hard aan zichzelf heeft gewerkt, maar nergens blijkt uit dat die hulpverlening ook gericht was op de problematiek rondom partijen als ouders en zijn rol als vader voor de kinderen. Verder wordt de moeder ten onrechte verweten dat zij niet is gestart met een eigen hulpverleningstraject, terwijl zij in de afgelopen jaren meerdere afspraken met een psycholoog heeft gehad.
Het feit dat het met de kinderen relatief goed gaat op school maakt niet dat er geen contra-indicaties aanwezig zijn voor de door de vader gewenste regeling. De kinderen hebben in hun korte leven veel meegemaakt waardoor zij geen vertrouwen in de vader en in andere mensen hebben. De moeder verwijst daarbij naar de inhoud van het raadsrapport en de verslagen van de school. De vader heeft de kinderen door de jaren heen veel beloofd, maar is die beloftes niet nagekomen. Voor [minderjarige 2] heeft de moeder al geruime tijd geleden hulp ingezet op sociaal-emotioneel vlak, omdat hij last heeft van de gebeurtenissen uit het verleden met de vader en ook met meer recente gebeurtenissen die hiermee niks te maken hebben, en hij dit laat zien in zijn gedrag. De bedoeling is dat ook [minderjarige 1] op enig moment zal starten bij deze therapeut. [minderjarige 2] en [minderjarige 1] hebben zelf ook heel boos gereageerd op de in de bestreden beschikking vastgestelde regeling; de moeder vreest voor een terugval in hun gedrag. De uitbreiding van de regeling heeft er uiteindelijk in geresulteerd dat de kinderen niet (meer) naar de vader willen. De moeder geeft de kinderen wel toestemming om contact met de vader hebben, maar zij willen dit zelf niet (meer). Gelet op hun leeftijd en hun sterke eigen wil kan de moeder hen niet dwingen. De rechtbank heeft ten onrechte het niet noodzakelijk geacht een opbouw naar de uitgebreidere regeling te bepalen. Naast dat het contact is uitgebreid, vindt dit contact opeens ook 200 km buiten hun eigen omgeving plaats. De moeder erkent dat de voor de bestreden beschikking geldende beperktere regeling best goed verliep, maar de uitbreiding naar de huidige regeling is te heftig geweest.
Verder had de rechtbank in redelijkheid niet kunnen vaststellen dat de moeder de kinderen na de contactmomenten in [plaats 1] ophaalt. De moeder is jaren geleden met de kinderen vanuit [plaats 2] naar [plaats 3] verhuisd, terug naar haar eigen sociale omgeving. De vader vond dat uiteindelijk ook een betere omgeving voor de kinderen. Hij heeft vervolgens kenbaar gemaakt co-ouderschap te willen en daarvoor zou hij naar Limburg verhuizen. De vader heeft dat uiteindelijk niet gedaan. Hij betaalt geen kinderalimentatie. De moeder moet van haar kleine salaris alles voor de kinderen betalen. De huidige brandstofprijzen om de kinderen op te halen in [plaats 1] zijn voor de moeder onbetaalbaar.
3.13.
De vader voert in het verweerschrift tevens houdende incidenteel appel, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep het volgende aan.
Partijen hebben (deels) een verschillende visie op het verleden (en heden). De vader erkent dat er tijdens de relatie van partijen huiselijk geweld heeft plaatsgevonden, maar niet in de mate die de moeder stelt. Hij is van mening dat de moeder de kinderen (na de relatie-breuk) bij de vader heeft weggehouden. Daarom heeft de vader de kinderen op school opgezocht. De moeder belde toen de politie. Van agressie of dreiging door de vader was geen sprake. De vader heeft na de ontvangst van de bestreden beschikking aan [instantie] gevraagd wanneer de hulpverlening kan starten. Hij heeft in het verleden individuele hulpverlening bij een psychotherapeut gehad waarbij hij is gediagnosticeerd met ADHD en (toentertijd) met een burn-out. De vader heeft, met ondersteuning van een psycholoog, aan zichzelf gewerkt en hij heeft meer inzicht gekregen in zijn patronen/valkuilen. Het gaat nu goed met de vader. Dat de moeder gesprekken heeft gevoerd bij de psycholoog blijkt niet uit de stukken. De vader heeft aan alle hulpverleningstrajecten zijn medewerking verleend. De moeder heeft bij [instantie] direct aangegeven dat de uitbreiding van het contact tussen de vader en de kinderen niet bespreekbaar was. Ook is het de moeder die zelf de communicatie afhoudt. Bovendien was het de houding van de moeder die voor de ouderbemiddelaar aanleiding vormde om de hulpverlening te stoppen. [instantie] zag weinig mogelijkheden (zowel ten aanzien van coöperatief ouderschap als parallel ouderschap).
Na de tussenbeschikking van 25 maart 2021 heeft de vader een jaar lang een stabiel contact met de kinderen gehad. Hij heeft de kinderen tijdens de coronalockdown drie keer eerder teruggebracht. Dit was omdat toen alles dicht was en de kinderen naar huis terug wilden omdat het buiten koud en nat was. De vader betwist dat het staken van het contact met de kinderen in het verleden op zijn initiatief is gebeurd. Na de bestreden beschikking heeft de moeder het contact tussen de vader en de kinderen opnieuw beëindigd. De vader vermoedt dat het feit dat hij op grond van de bestreden beschikking zijn netwerk bij het contact mocht gaan betrekken daarbij een hele grote rol speelde. Uit de overlegde confraternele correspondentie volgt dat de moeder de bestreden beschikking niet wilde nakomen. Pas na het vonnis in het door de vader opgestarte kort geding, waarbij de moeder tot nakoming van de bestreden beschikking is veroordeeld, is het contact tussen hem en de kinderen weer tijdelijk op gang gekomen. Na het eerste contactmoment weigert [minderjarige 2] om met de vader mee te gaan, en later weigerde [minderjarige 1] dit ook. De vader blijf de bestreden beschikking nakomen door op de in die beschikking bepaalde tijdstippen naar [plaats 4] te rijden om de kinderen op te halen. Sinds de scholen weer zijn begonnen gaat hij voor school staan wachten. Meestal rennen de kinderen weg. De vader concludeert dat de kinderen klem zitten. De moeder geeft de kinderen niet echt onvoorwaardelijke toestemming om contact met de vader te hebben. Bovendien diskwalificeert zij de vader nog steeds. Zij informeert de kinderen over de tussen partijen lopende procedures en brengt hen daarmee in een loyaliteitsconflict. De moeder heeft niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van zwaarwegende en klemmende redenen op grond waarvan zij niet gehouden is om de in de bestreden beschikking vastgestelde regeling na te komen, of dat de uitvoering strijd oplevert met de zwaarwegende belangen van de kinderen. De gestelde gevaren van het netwerk van de vader zijn altijd door hem weerlegd. De vader had gehoopt dat het feit dat hij een jaar lang de regeling is nagekomen (ook tijdens de lockdown), hij al twee jaar werkzaam is in de hulp-verlening en daar goed functioneert en de kinderen steeds blij waren om hem te zien er toe hadden bijgedragen dat de moeder vertrouwen zou krijgen in zijn ouderschapskwaliteiten.
Ten aanzien van de haal- en brengregeling merkt de vader op dat hij substantieel meer rijdt dan de moeder. De moeder is zonder toestemming, en zonder de vader vooraf in kennis te stellen, vertrokken naar [plaats 3] . Dat de moeder ook rijdt kan in redelijkheid van de moeder gevergd worden.
De vader verzoekt in incidenteel appel, omdat de school heeft verklaard niet langer mee te willen werken aan de overdracht zolang de kinderen niet vrijwillig met de vader meegaan de overdracht tijdelijk, totdat deze situatie wijzigt, bij de moeder thuis plaatsvindt een half uur na het einde van de schooltijd. De vader verzoekt de bestreden beschikking op dit punt tijdelijk te wijzigen. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de vader zijn standpunt gewijzigd en verklaard dat wanneer de moeder niet intrinsiek wil dat hij contact heeft met de kinderen, hij zich daarbij neerlegt. Hij denkt dat deze situatie niet langer in het belang is van de kinderen omdat zij steeds meer in een loyaliteitsconflict worden getrokken. De kinderen groeien in dat geval zonder de vader op. De vader wil niet opnieuw een traject met begeleid contact en/of hulpverlening in. De vader is evenmin voornemens om de door de moeder verbeurde dwangsommen te innen, nakoming van de regeling te vorderen of aangifte tegen de moeder te doen.
3.14.
De moeder voert in het verweerschrift op het incidenteel appel, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep het volgende aan.
De school van de kinderen heeft weliswaar aangegeven de overdracht van de kinderen niet meer te willen begeleiden, maar dat betekent niet dat de overdracht niet meer op school kan plaatsvinden. Overigens heeft de vader de kinderen na de zomervakantie steeds bij school opgehaald. Dat het de vader vervolgens niet lukt om de kinderen bij zich te houden, komt voor rekening van de vader. De vader legt de verantwoordelijkheid voor een goed verloop van de regeling geheel bij de moeder neer. Zij geeft de kinderen emotioneel toestemming om met hun vader mee te gaan, zij wil daarom juist niet bij de overdracht aanwezig zijn. De moeder is bang voor de vader en zij wil niet tussen de vader en de kinderen in staan. Op het moment dat de overdracht bij de moeder thuis plaatsvindt, levert dat enorme spanningen voor de moeder op, gelet op het aantal keren dat zij de politie heeft moeten benaderen omdat zij zich niet veilig voelde door de wijze waarop de vader zich naar haar opstelde. De kinderen merken dat, hetgeen de overgaan naar de vader niet ten goede komt. Bovendien vreest de moeder wanneer de overdracht bij haar thuis plaatsvindt voor de willekeur van de vader. Hij kan de opgelegde dwangsommen dan zomaar innen. Het is dan aan de moeder om te bewijzen dat zij aan de overdracht heeft meegewerkt. Ook in de zomervakantie heeft de moeder de overdracht steeds zoveel mogelijk in het bijzijn van een neutraal persoon laten plaatsvinden, bijvoorbeeld met de buurvrouw. De overdracht dient gewoon bij school dient plaats te vinden, dan wel op een andere neutrale plek al dan niet onder begeleiding van een neutrale persoon of instantie. De moeder heeft hierover reeds een vraag bij Team Jeugd van de gemeente neer gelegd.
De moeder maakt ernstige bezwaren tegen het verbinden van een dwangsom aan de regeling. Er bestaat geen enkele aanleiding om een dwangsom toe te passen. Aan de moeder kan op geen enkele wijze worden verweten dat zij de regeling niet nakomt. Zij zorgt dat de kinderen
beschikbaar zijn voor de vader op de door de rechtbank bepaalde tijdstippen. Zij stimuleert de kinderen door hen emotioneel toestemming te geven om met de vader mee te gaan. Dat doet zij mede door ervoor te zorgen dat zij gewoon werkt of anderszins niet in de buurt is als de kinderen met vader mee moeten. Daarnaast is het zo dat de kinderen behoorlijk geraakt worden wanneer dwangsommen worden opgelegd. De moeder heeft een minimaal inkomen waarvan zij met de kinderen moet rondkomen.
3.15.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling -samengevat- het volgende verklaard.
De raad betreurt het gewijzigde standpunt van de vader omtrent het contact met de kinderen, gelet op alle risico’s die deze beslissing heeft voor hun verdere (identiteits)ontwikkeling. De raad begrijpt wel waar het huidige standpunt van de vader vandaan komt. De moeder stelt allerlei voorwaarden aan het contact tussen de vader en de kinderen en hij is daarvan afhankelijk, waardoor er geen stappen in het onderlinge contact kunnen worden gemaakt en een regeling niet verder van de grond komt. Er bestaat in deze zaak geen aantoonbare reden waarom de kinderen op dit moment structureel ieder contact met de vader lijken af te wijzen. De beperkte contactregeling die tussen de vader en de kinderen voorafgaand aan de bestreden beschikking gold, is een jaar lang goed verlopen. De kinderen zitten enorm klem tussen partijen. Zodra kinderen klem zitten is hun woord -omtrent het contact met de andere ouder- niet meer betrouwbaar. Wat kinderen dan zeggen hoeft niet overeen te komen met hun gevoel. Gelet op de zorgen die er bij de raad over deze kinderen bestaan, verzoekt de raad het hof om een raadsonderzoek te gelasten.
De motivering van de beslissing:
3.16.
Het hof overweegt het volgende.
3.16.1.
Het hof acht zich op grond van de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep onvoldoende voorgelicht om in deze zaak een verantwoorde beslissing te kunnen nemen die in het belang van de kinderen is. Het hof overweegt daartoe dat er complicerende factoren aanwezig zijn die de vaststelling c.q. de uitvoering van een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de kinderen bemoeilijken. Er is sprake van een situatie waarin partijen jarenlang over het contact tussen de vader en de kinderen hebben geprocedeerd en waarbij veel hulpverlening is ingezet. Deze procedures hebben er uiteindelijk toe geleid dat de rechtbank in de bestreden beschikking een definitieve regeling heeft vastgesteld. Deze regeling wordt -ondanks dat daarover een procedure in kort geding tot nakoming heeft plaatsgevonden- niet nagekomen. De moeder stelt dat niet gezegd kan worden dat zij de regeling niet nakomt en dat zij de kinderen wel degelijk stimuleert om met de vader mee te gaan, maar dat de kinderen dit niet willen en zij hen -mede gelet op hun leeftijd en hun eigen sterke wil- niet kan dwingen. De vader heeft zich voor het eerst tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op het gewijzigde standpunt gesteld dat wanneer de moeder niet intrinsiek wil dat hij met de kinderen contact heeft, hij zich daarbij neerlegt en dat de kinderen dan verder zonder de vader zullen opgroeien. De vader heeft verder verklaard dat hij niet opnieuw een traject met begeleid contact en/of hulpverlening wil volgen.
3.16.2.
Hoewel het hof het huidige standpunt van de vader serieus neemt en heeft meegewogen in zijn oordeel, is het hof met de raad van oordeel dat dit huidige standpunt van de vader zeer zorgelijk is en grote gevolgen voor de verdere (identiteits)ontwikkeling van de kinderen kan hebben. Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden acht het hof een raadsonderzoek noodzakelijk en in het belang van de kinderen. Het hof zal dan ook de raad verzoeken om een onderzoek in te stellen waarbij de raad met name dient te onderzoeken of er nog mogelijkheden zijn waarbij op enigerlei wijze in de toekomst een (onbelast) contact tussen de vader en de kinderen kan worden gerealiseerd. Het hof merkt daarbij op dat de raad de vrijheid heeft om dit onderzoek -wanneer de raad dit noodzakelijk acht- verder uit te breiden naar een beschermingsonderzoek. Verder geeft het hof de raad de vrijheid om het onderzoek in te steken op een wijze die de raad -in deze zaak- juist acht.
3.16.3.
Het hof zal de verdere behandeling van de zaak vier maanden aanhouden, derhalve tot
18 mei 2023 pro forma,teneinde de resultaten van het onderzoek en het advies van de raad af te wachten. Partijen zullen vervolgens door het hof in de gelegenheid worden gesteld binnen twee weken schriftelijk te reageren op het rapport en het advies van de raad.
Zo nodig zal het hof een tweede mondelinge behandeling bepalen.
3.16.4.
Op grond van het voorgaande zal het hof iedere verdere beslissing omtrent de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken aanhouden.

4.De beslissing

Het hof:
In de zaak met zaaknummer 200.314.557/02:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek strekkende tot het treffen van een voorlopige voorziening.
Op het principaal en incidenteel appel in de zaak met zaaknummer 200.314.557/01:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 16 mei 2022, voor zover de vader daarbij mede met het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , beiden geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] , is belast;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het Centraal Gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte;
houdt iedere verdere beslissing omrent de vaststelling van een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , beiden geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] , aan tot
18 mei 2023 PRO FORMA;
verzoekt de raad een onderzoek in te stellen conform hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 3.16.2. van deze beschikking is overwogen;
verzoekt de raad tijdig vóór de hiervoor genoemde pro forma datum rapport en advies uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, E.P. de Beij en M.L.F.J. Schyns en is op 12 januari 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.