ECLI:NL:GHSHE:2023:594

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
20 februari 2023
Zaaknummer
200.310.298_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor erkenning van een minderjarige in het kader van een geschil tussen ouders

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om de vervangende toestemming voor de erkenning van de minderjarige [minderjarige] door de man, die de verwekker is. De moeder, die in detentie verblijft, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 15 februari 2022 aangevochten, waarin de rechtbank toestemming verleende aan de man om de minderjarige te erkennen. De moeder betwist dat de erkenning in het belang van de minderjarige is en stelt dat dit negatieve gevolgen zal hebben voor haar emotionele en psychologische welzijn, wat ook de ontwikkeling van de minderjarige zou kunnen beïnvloeden. De man daarentegen stelt dat er geen reëel risico is voor de ontwikkeling van de minderjarige en dat de moeder haar stellingen onvoldoende heeft onderbouwd.

Tijdens de mondelinge behandeling op 10 januari 2023 zijn beide partijen gehoord, evenals de bijzondere curator en de Raad voor de Kinderbescherming. De bijzondere curator heeft in haar verslag aangegeven dat de moeder veel weerstand heeft tegen de erkenning, maar dat er onvoldoende bewijs is dat dit leidt tot zwaar psychisch lijden. De Raad heeft geadviseerd de beschikking te bekrachtigen, waarbij de belangen van de minderjarige voorop staan. Het hof heeft de argumenten van de moeder en de man afgewogen en is tot de conclusie gekomen dat de erkenning door de man niet in strijd is met de belangen van de minderjarige. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 16 februari 2023
Zaaknummer: 200.310.298/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/374130 / FA RK 20-3461
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende op een geheim adres,
in deze zaak woonplaats kiezende op het kantoor van haar advocaat te [plaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.A.P. van Haperen,
tegen
[de man],
in deze zaak woonplaats kiezende op het kantoor van zijn advocaat te [plaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. J.M. Bell.
Deze zaak gaat over de minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- mr. E.M.G. van Nuenen - Meulesteen, in haar hoedanigheid van bijzondere curator over [minderjarige] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant
,zittingsplaats Breda, van 15 februari 2022
,uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 mei 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het verzoek van de man in eerste aanleg
tot verlening van vervangende toestemming voor de erkenning van [minderjarige] alsnog af te
wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 juni 2022, heeft de man verzocht de grieven en de verzoeken van de moeder te verwerpen, met veroordeling van de moeder in de door de man gemaakte proceskosten in hoger beroep.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 januari 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Van Haperen;
- de man, bijgestaan door mr. Bell;
- de bijzondere curator (via een tweezijdige beeld- en geluidverbinding);
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad].
Als informant was [informant] op de mondelinge behandeling aanwezig.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 24 november 2020;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 17 januari 2022;
- het V-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder van 9 juni 2022.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de moeder is [minderjarige] geboren.
De moeder oefent van rechtswege het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
Tussen partijen is niet in geschil is dat de man de verwekker is van [minderjarige] .
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank aan de man ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de moeder toestemming verleend tot het erkennen van [minderjarige] . De rechtbank heeft de moeder en de man ieder veroordeeld tot betaling van de helft van de kosten van het deskundigenonderzoek.
Verder heeft de rechtbank onder aanhouding van iedere verdere beslissing de raad verzocht een onderzoek in te stellen naar het gezag over [minderjarige] en naar een omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] .
3.4.
De moeder kan zich met deze beschikking wat betreft de vervangende toestemming tot erkenning en de kosten van het deskundigenonderzoek niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Standpunten
3.5.
De moeder voert - samengevat - het volgende aan.
Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld bestaan er reële risico’s dat als gevolg van de erkenning door de man [minderjarige] wordt belemmerd in een evenwichtige, sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. De moeder heeft een groot wantrouwen in de man. Zij betwist met klem dat zij ooit een affectieve relatie met de man heeft gehad. De moeder heeft veel meegemaakt in haar leven en zij kampt met een angststoornis. De moeder
staat daarvoor onder behandeling van een psycholoog. De angstgevoelens van de moeder zijn versterkt door het gewelddadige gedrag van de man. In aanwezigheid van de moeder heeft de
man op 10 juni 2020 [informant] mishandeld. De man is daarvoor door de
strafrechter veroordeeld. De man heeft toen ook [minderjarige] mishandeld. Verder heeft de moeder bij de politie aangifte gedaan tegen de man wegens stalking. De spanningen en angsten die een erkenning van [minderjarige] door de man bij de moeder teweeg zullen brengen,
zullen onvermijdelijk een negatieve weerslag hebben op [minderjarige] .
Weliswaar is voor [minderjarige] op enig moment van belang dat zij weet van wie zij afstamt, maar op dit moment is die wetenschap niet in haar belang. Er speelt momenteel al heel veel in het leven van [minderjarige] . De veiligheid van de moeder en [minderjarige] wegen zwaarder dan het belang van de man bij erkenning.
De bijzondere curator heeft de hiervoor vermelde aspecten in haar verslag onvoldoende meegewogen. Het is onvoldoende inzichtelijk waarop de conclusie en het advies van de bijzondere curator zijn gebaseerd. De bijzondere curator heeft te weinig oog gehad voor het feit dat partijen nooit een relatie hebben gehad en voor de persoonlijke problematiek van de moeder. Daarbij komt dat de moeder heeft ervaren dat zij door de bijzondere curator niet gelijkwaardig aan de man is behandeld. Gelet op het voorgaande verzoekt de moeder het hof om benoeming van een andere bijzondere curator dan wel om een raadsonderzoek te gelasten.
Ten slotte stelt de moeder dat de man de volledige kosten van het deskundigenonderzoek moet betalen, omdat hij in een eerder stadium niet heeft willen meewerken aan de afgifte van zijn DNA. Hierdoor werd een officieel onderzoek noodzakelijk. Daarnaast heeft de moeder geen inkomen en dus geen draagkracht om de helft van de kosten van de deskundige te voldoen.
De moeder bevindt zich vanaf 1 april 2021 in detentie. Zij is onterecht veroordeeld. Tijdens de eerste maanden van de detentie heeft [minderjarige] bij de moeder verbleven. Vanaf
1 september 2021 verblijft [minderjarige] bij [informant]. [minderjarige] wordt opgevoed door het netwerk van de moeder. De zorgtaken worden verdeeld. De moeder verblijft nog tot
1 april 2023 in detentie. Daarna gaat zij terug naar haar eigen woning. [minderjarige] gaat dan weer bij de moeder wonen. Tijdens haar detentie heeft de moeder regelmatig contact met [minderjarige] .
3.6.
De man voert - samengevat - het volgende aan.
Er is geen reëel risico dat als gevolg van de erkenning door de man [minderjarige] wordt belemmerd in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling.
De moeder heeft haar stellingen op dit punt onvoldoende onderbouwd. Het verslag van haar psycholoog is niet toereikend. De moeder is onder behandeling voor persoonlijke problematiek die al in haar jeugd is ontstaan en die niet voortkomt uit haar relatie met de man. De angstgevoelens van de moeder zijn niet objectiveerbaar en niet reëel. De man ontkent nadrukkelijk dat hij op 10 juni 2020 [minderjarige] heeft mishandeld. De man is van dit feit vrijgesproken. Ook betwist de man dat hij de moeder heeft gestalkt. De mishandeling van [informant] was een eenmalig incident. Deze strafzaak is onherroepelijk afgedaan.
Anders dan de moeder heeft aangevoerd is het advies van de bijzondere curator afgewogen en voldoende onderbouwd. Partijen hebben wel degelijk een kortdurende relatie met elkaar gehad. Indien de moeder last heeft van (onverwerkte) emoties voortkomend uit haar relatie met de man, ligt het op haar weg daarvoor hulp te zoeken.
Ten slotte is er geen aanleiding om van de in een zaak als deze gebruikelijke
kostencompensatie af te wijken, zodat de moeder terecht de helft van de kosten van de deskundige moet betalen.
Wel is er grond om de moeder te veroordelen in de proceskosten van de man in hoger beroep. Het hoger beroep is alleen maar ingesteld om het onderzoek door de raad naar het gezag en de omgang te vertragen.
3.7.
De bijzondere curator heeft tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende naar voren gebracht.
Duidelijk is dat de moeder veel weerstand heeft tegen de erkenning van [minderjarige] door de
man. De bijzondere curator heeft de angstgevoelens van de moeder serieus genomen.
De moeder heeft echter onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er bij haar sprake is van zwaar psychisch lijden. De door de moeder overgelegde verslagen van haar psycholoog
bevatten veel aannames en uit die verslagen komt het causaal verband tussen de erkenning en haar psychische problematiek onvoldoende naar voren.
Voor [minderjarige] is het van belang dat zij weet wie haar vader is.
3.8.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
Erkenning door de man is in het belang van [minderjarige] . De raad heeft daarbij wel oog voor de persoonlijke problematiek van de moeder en voor de impact van de erkenning op de moeder. Ook een enkel incident zoals op 10 juni 2020 heeft plaatsgevonden kan diep ingrijpen in een mensenleven. De stelling dat de raad niet aan waarheidsvinding doet, is te kort door de bocht. De raad kan niet nagaan wat er op die bewuste dag exact is gebeurd, maar de raad kijkt wel naar de impact van het incident.
De raad kan zich voorstellen dat de psycholoog van de moeder zorgen heeft over het effect van de erkenning op de moeder, die al kampt met psychische problematiek, en over de invloed hiervan op de hechtingsrelatie tussen de moeder en [minderjarige] . Hierover bestaat echter geen zekerheid.
Het is een feit dat de man de verwekker is van [minderjarige] en dat er een voorgeschiedenis ligt tussen de moeder en de man. Dit gegeven krijgt [minderjarige] op haar dak als ze ouder wordt en daar vragen over heeft. De raad maakt zich hier zorgen over. In dit licht ziet de raad de erkenning door de man als een kans om het goed te doen voor [minderjarige] . De erkenning is de eerste stap om [minderjarige] vertrouwd te maken met de voorgeschiedenis tussen de moeder en de man. Op die manier kan zij accepteren dat haar ouders verschillende belevingen hebben over die voorgeschiedenis. [minderjarige] hoeft daarover geen oordeel te vellen, maar voor haar is wel belangrijk dat zij weet dat zij welkom is bij beide ouders en dat beide ouders om haar geven. Daarvoor is de erkenning van [minderjarige] door de man nodig.
Na die erkenning gaat de raad met de ouders in gesprek over hoe nu verder binnen het onderzoek. De eerste stap zal zijn om te kijken hoe [minderjarige] bekend kan raken met de voorgeschiedenis tussen de ouders. Het is een weg die stap voor stap moet worden afgelegd. De raad weet dat er hulpverlening is om de ouders daarbij op weg te helpen. De moeder moet iets positiefs over de vader kunnen uitbrengen als [minderjarige] vragen heeft over de vader. Hulpverlening kan er voor zorgen dat de moeder dan een redelijk positief beeld van de vader kan neerzetten en dat hoeft dan niet meteen te zijn dat de moeder zegt dat de vader een leuk persoon is. Ook de vader heeft wantrouwen in de moeder. Het is in het belang van [minderjarige] dat hij dit in de toekomst niet uitstraalt naar [minderjarige] .
[minderjarige] moet geen onderdeel worden van wantrouwen of strijd tussen de ouders. Zij moet neutraal tussen de ouders kunnen opgroeien. Zonder de erkenning zal dit later voor [minderjarige] problemen opleveren. Er zijn nog veel vragen voor in de toekomst, maar centraal
daarin zal staan wat in het belang is van [minderjarige] .
De raad vindt het zorgelijk als de erkenning van [minderjarige] door de man niet plaatsvindt. De
toekomst is dan onzeker. De vraag is dan wanneer [minderjarige] bekend zal raken met haar afstamming en hoe ze daarmee zal omgaan. De raad begrijpt dat de moeder zich zorgen maakt over de veiligheid van [minderjarige] . Er bestaat een reëel risico dat de statusvoorlichting aan [minderjarige] daarom vooruit wordt geschoven. Dat is niet in het belang van [minderjarige] .
Oordeel hof
3.9.1.
Het hof ziet in hetgeen de moeder heeft aangevoerd en gelet op de inhoud van het schriftelijk advies van de bijzondere curator en op de toelichting van de bijzondere curator op dit advies tijdens de mondelinge behandeling geen aanleiding om een andere bijzondere curator te benoemen. Dat sprake zou zijn van onzorgvuldig- of onevenwichtigheden in het advies is onvoldoende onderbouwd en is het hof ook niet gebleken. Het hof ziet evenmin grond om een raadsonderzoek te gelasten. Het hof is voldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te nemen.
3.9.2.
Ingevolge artikel 1:204 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de toestemming (tot erkenning) van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, dan wel de toestemming van het kind van twaalf jaren of ouder, op verzoek van de persoon die het kind wil erkennen door de toestemming van de rechter worden vervangen, tenzij deze erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt, mits deze persoon:
a. de verwekker van het kind is, of
b. de biologische vader van het kind, die niet de verwekker is en in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind.
3.9.3.
Het hof stelt voorop dat als uitgangspunt heeft te gelden dat zowel het kind als de verwekker er aanspraak op hebben dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking.
Het belang van de man bij en zijn aanspraak op erkenning van het kind moeten worden afgewogen tegen de belangen van de moeder en het kind bij niet-erkenning.
Het belang van de moeder is in de wet nader omschreven als haar belang bij een ongestoorde verhouding met haar kind. Wanneer de moeder emotionele weerstand heeft tegen de
erkenning is dit op zichzelf onvoldoende grond de vervangende toestemming tot erkenning te weigeren. Dit kan echter anders liggen indien de weerstand van de moeder belangrijke negatieve gevolgen heeft voor het kind.
Voor wat betreft de belangen van het kind heeft de Hoge Raad aanvaard (zie Hoge Raad 16 februari 2001, LJN AB0032) dat van schade aan de belangen van het kind, als bedoeld in artikel 1:204 lid 3 BW, slechts sprake is indien ten gevolge van de erkenning er voor het kind reële risico’s zijn dat het wordt belemmerd in zijn evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. Dit zou onder meer het geval kunnen zijn wanneer de moeder ten gevolge van de erkenning in een zodanig onevenwichtige psychische toestand komt te verkeren dat zij niet in staat is het kind het stabiele opvoedingsklimaat te bieden dat het nodig heeft. Het enkele feit dat het kind (enige) weerslag zou ondervinden van de inbreuk die de erkenning maakt op zijn of haar gezinsleven met de moeder, kan niet worden aanvaard als schade aan zijn of haar belangen.
3.9.4.
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat het verzoek van de man tot verkrijging van vervangende toestemming tot erkenning van [minderjarige] moet worden toegewezen.
Zoals hiervoor is overwogen, heeft als uitgangspunt te gelden dat [minderjarige] en de man er beiden belang bij hebben dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking.
Het hof is van oordeel dat de moeder niet, althans onvoldoende, aannemelijk heeft gemaakt dat de erkenning van [minderjarige] door de man de ongestoorde verhouding van de moeder tot [minderjarige] zodanig zou schaden, dan wel dat er een reëel risico hierop zou bestaan, dat daardoor de evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [minderjarige] in het gedrang zou kunnen komen.
De moeder is in behandeling bij een psycholoog, drs. [psycholoog]. Op grond van de door de moeder overgelegde verklaringen van drs. [psycholoog] stelt het hof vast dat bij de moeder sprake is van een traumatisch verleden dat heeft geleid tot PTSS-klachten en van angst die de moeder ervaart in relatie tot de mogelijke erkenning van [minderjarige] .
Het hof leest in voormelde verklaringen van drs. [psycholoog] dat de mogelijkheid bestaat dat de moeder de emotie in reactie op een erkenning niet kan verwerken en dat de erkenning kan leiden tot het onder druk staan van de moeder-kind relatie en ook dat het daarnaast mogelijk is dat de emotionele reactie bij de moeder op een erkenning leidt tot een overbezorgde houding van de moeder naar [minderjarige] en bij [minderjarige] tot een remming in het individualisatieproces. Het hof is echter van oordeel dat de enkele constatering van
drs. [psycholoog] dat de mogelijkheid bestaat dat de erkenning de geschetste gevolgen kan hebben onvoldoende is om te komen tot het oordeel dat er sprake is van een reëel risico dat door erkenning de ongestoorde verhouding van de moeder tot [minderjarige] zodanig zou schaden dat daardoor de evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [minderjarige] in het gedrang zou kunnen komen. Uit genoemde verklaringen valt in onvoldoende mate af te leiden dat het een reële verwachting is dat de moeder als gevolg van de erkenning in een zodanige onevenwichtige psychische toestand komt te verkeren dat zij daardoor niet meer in staat is om [minderjarige] het stabiele opvoedingsklimaat te bieden dat zij nodig heeft.
Naar het oordeel van het hof is niet gebleken, althans onvoldoende aannemelijk geworden, dat de moeder - eventueel met hulpverlening en psychologische begeleiding - haar weerstand en negatieve gevoelens ten opzichte van de erkenning niet zodanig zou kunnen leren beheersen dat [minderjarige] hier geen nadelige gevolgen van ondervindt. Het dossier bevat voorts geen aanwijzingen dat het op dit moment niet goed gaat met [minderjarige] . De moeder heeft verklaard dat [minderjarige] na de detentie van de moeder weer bij haar thuis komt wonen. Er is geen concrete aanwijzing dat door erkenning de belangen van [minderjarige] in zodanige mate zullen worden geschaad dat zulks aan de erkenning in de weg staat.
3.10.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden de man en de moeder ieder heeft veroordeeld tot betaling van de helft van de kosten van het deskundigenonderzoek.
3.11.
Uit het voorgaande volgt dat de grieven van de moeder niet slagen. Het hof zal de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigen.
3.12.
In hetgeen de man heeft aangevoerd ziet het hof geen aanleiding de moeder te veroordelen in de proceskosten van de man in hoger beroep. Het hof zal de proceskosten compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 15 februari 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep tussen partijen aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, E.P. de Beij en
A.J.F. Manders en in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.