In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 31 maart 2022. De vader verzoekt om de hoofdverblijfplaats van zijn minderjarige kind, geboren in 2018, bij hem te bepalen, alsook om vervangende toestemming voor de basisschool en een zorgregeling. De moeder verzet zich hiertegen en vraagt om bekrachtiging van de eerdere beschikking. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 17 november 2022 gehouden, waarbij beide ouders en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren.
Het hof overweegt dat de vader onvoldoende nieuwe feiten heeft aangedragen die een wijziging van de hoofdverblijfplaats rechtvaardigen. De rechtbank had eerder bepaald dat het kind zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft, en het hof is van oordeel dat dit in het belang van het kind is. De vader heeft aangevoerd dat de moeder zonder zijn toestemming is verhuisd, wat de gelijkwaardige opvoeding zou bemoeilijken. De moeder daarentegen stelt dat de vader het eens was met de verhuizing en dat het kind inmiddels is geworteld in zijn nieuwe omgeving.
Het hof concludeert dat de huidige regeling inzake de zorg- en opvoedingstaken in het belang van het kind is en bekrachtigt de eerdere beschikking. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beslissing is op 12 januari 2023 uitgesproken in het openbaar.