ECLI:NL:GHSHE:2023:59

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 januari 2023
Publicatiedatum
12 januari 2023
Zaaknummer
200.312.646_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging hoofdverblijf, vervangende toestemming basisschool en zorgregeling in het kader van gelijkwaardig ouderschap

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 31 maart 2022. De vader verzoekt om de hoofdverblijfplaats van zijn minderjarige kind, geboren in 2018, bij hem te bepalen, alsook om vervangende toestemming voor de basisschool en een zorgregeling. De moeder verzet zich hiertegen en vraagt om bekrachtiging van de eerdere beschikking. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 17 november 2022 gehouden, waarbij beide ouders en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren.

Het hof overweegt dat de vader onvoldoende nieuwe feiten heeft aangedragen die een wijziging van de hoofdverblijfplaats rechtvaardigen. De rechtbank had eerder bepaald dat het kind zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft, en het hof is van oordeel dat dit in het belang van het kind is. De vader heeft aangevoerd dat de moeder zonder zijn toestemming is verhuisd, wat de gelijkwaardige opvoeding zou bemoeilijken. De moeder daarentegen stelt dat de vader het eens was met de verhuizing en dat het kind inmiddels is geworteld in zijn nieuwe omgeving.

Het hof concludeert dat de huidige regeling inzake de zorg- en opvoedingstaken in het belang van het kind is en bekrachtigt de eerdere beschikking. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beslissing is op 12 januari 2023 uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 12 januari 2023
Zaaknummer: 200.312.646/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/295712 / FA RK 21-3173
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.A.J. van der Leeuw,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.V.T.E. van der Woning.
Deze zaak gaat over [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 31 maart 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 30 juni 2022, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen (naar het hof begrijpt) alleen voor wat betreft de daarbij bepaalde hoofdverblijfplaats van [minderjarige] , de basisschool van [minderjarige] en de daarbij vastgestelde regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en, opnieuw rechtdoende, bij beschikking, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad verklaard:
primair:
  • te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader zal zijn;
  • te bepalen dat [minderjarige] -zodra hij vier jaar oud is- naar de basisschool [basisschool 1] te [woonplaats 1] zal gaan, dan wel naar een andere basisschool in de gemeente [gemeente] ;
  • een co-ouderschapzorgregeling te bepalen die het hof juist acht,
althans subsidiair:
- een onderzoek door de raad te gelasten zoals in randnummer 3.25 van het beroepschrift is beschreven.
Kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 16 augustus 2022, heeft de moeder verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen en/of alle verzoeken van de vader niet-ontvankelijk te verklaren, althans hem deze verzoeken te ontzeggen als zijnde rechtens ongegrond en onbewezen.
Kosten rechtens.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 november 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Van der Leeuw;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Van der Woning;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de moeder op 7 november 2022;
  • de tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep door de advocaat van de vader overgelegde en voorgedragen pleitnota.

3.De beoordeling

De feiten:
3.1.
Partijen zijn op 16 juli 2018 te [gemeente] een geregistreerd partnerschap aangegaan.
3.2.
Partijen zijn de ouders van [minderjarige] .
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.3.
Bij beschikking betreffende voorlopige voorzieningen van 11 oktober 2021 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, voor zover in deze zaak van belang, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot [minderjarige] als volgt bepaald:
  • [minderjarige] verblijft in de ene week van woensdag 16.30 uur tot vrijdag 17.30 uur bij de vader,
  • in de andere week verblijft [minderjarige] van woensdag 16.30 uur tot zondag 17.00 uur bij de vader,
  • de ouder waar [minderjarige] verblijft brengt hem naar de andere ouder, in beginsel doen de
ouders dit zelf.
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, voor zover hier van belang:
  • de ontbinding van het geregistreerd partnerschap van partijen uitgesproken;
  • bepaald dat [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder zal hebben;
  • bepaald dat [minderjarige] -zodra hij vier jaar oud is- naar de basisschool [basisschool 2] in [woonplaats 2] zal gaan;
  • bepaald dat de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen partijen met betrekking tot [minderjarige] als volgt zal zijn:
- [minderjarige] verblijft in de ene week van woensdag 16.30 uur tot vrijdag 17.30 uur bij de vader;
- in de andere week verblijf [minderjarige] van woensdag 16.30 uur tot zondag 17.00 uur bij de vader;
- de ouder waar [minderjarige] verblijft brengt hem naar de andere ouder, in beginsel doen de ouders dit zelf;
- [minderjarige] de helft van de vakanties en feestdagen bij de vader zal verblijven, in onderling overleg vast te stellen.
3.5.
De vader kan zich met de beslissingen omtrent de hoofdverblijfplaats, de door [minderjarige] te bezoeken basisschool en de vastgestelde regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
Het hof zal de grieven van de vader per onderwerp bespreken.
Verzoek om een raadsonderzoek
3.7.
Voor zover de vader in het beroepschrift subsidiair heeft verzocht om een onderzoek door de raad te gelasten, zal het hof dit verzoek afwijzen. Het hof is van oordeel dat een raadsonderzoek niet noodzakelijk is. Het hof acht zich op grond van de stukken en het besprokene op de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om over de in hoger beroep voorliggende geschilpunten een beslissing te kunnen nemen. Daarbij komt dat het hof het ook in het belang van [minderjarige] acht dat er zo snel mogelijk duidelijkheid komt over zijn hoofdverblijfplaats, basisschool en de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
Hoofdverblijfplaats
De standpunten:
3.8.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling -samengevat- het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte bepaald dat [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft. De vader wil graag een substantiële en gelijkwaardige bijdrage leveren aan de opvoeding van [minderjarige] . Doordat de moeder zonder toestemming van de vader met [minderjarige] naar [woonplaats 2] is verhuisd wordt dit gelijkwaardig ouderschap hem ontnomen. De moeder heeft daarmee eigenmachtig en in strijd met het uitgangspunt van het gezamenlijk gezag gehandeld. De rechtbank had in de beoordeling een afweging moeten maken tussen de belangen van partijen en [minderjarige] ter beantwoording van de vraag of de moeder mag verhuizen, als ware zij niet was verhuisd. Het belang van [minderjarige] weegt in die afweging zwaar. Kinderen zijn in zijn algemeenheid het meest gebaat bij een situatie waarin beide ouders betrokken blijven in hun leven en opvoeding. Daarbij heeft het de voorkeur dat beide ouders bij elkaar in de buurt wonen, zodat de kinderen hun ouders frequent kunnen zien en zij ook betrokken kunnen blijven bij de dagelijkse gang van zaken. Doordat de moeder eenzijdig beslissingen neemt ten aanzien van [minderjarige] , vreest de vader ervoor dat hij met de tijd minder betrokken zal zijn bij de ontwikkeling van [minderjarige] . De aanzienlijk toegenomen fysieke afstand tussen de vader en [minderjarige] bemoeilijkt een gelijkwaardig ouderschap.
[minderjarige] is, zeker gelet op zijn jonge leeftijd, het meeste gebaat bij continuïteit en stabiliteit. Door de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader te bepalen is die continuïteit én stabiliteit gewaarborgd. Niet alleen ligt de woning van de vader praktisch op de weg van (en naar) het werk van de moeder, maar heeft de vader bovendien een koopwoning, heeft hij immer het voornemen gehad om zich in [woonplaats 1] te vestigen en gevestigd te blijven en hebben partijen -ten tijde van hun relatie- dat ook voor [minderjarige] voor ogen gehad. De wijk met de vele gezinnen met jonge kinderen waar de vader woonachtig is, is met zijn vele voorzieningen, bij uitstek geschikt voor (de ontwikkeling van) [minderjarige] . Door het toewijzen van het verzoek van de vader, zal [minderjarige] in korte tijd nogmaals moeten verhuizen, maar hij wordt dan niet geconfronteerd met een nieuwe omgeving en met een nieuwe situatie. Ook de start op de basisschool in [woonplaats 2] is nog pril. Voor [minderjarige] zal sprake zijn van een voor hem vertrouwde en bekende omgeving. De belasting van de terugverhuizing zal daarom beperkt en tijdelijk van aard zijn en vormt geen beletsel. Het wisselende en onvoorspelbare gedrag van de moeder heeft er juist toe geleid dat de continuïteit en stabiliteit van [minderjarige] in het geding is gekomen. De moeder heeft al kenbaar gemaakt dat zij niet voornemens is om in [woonplaats 2] te blijven wonen. Dit heeft tot gevolg dat [minderjarige] wederom dient te verhuizen naar een nieuwe woon- en leefomgeving, hetgeen niet in het belang van [minderjarige] is.
Verder mag van de moeder terugverhuizing worden verlangd. De vader acht het ook in dat geval in het belang van [minderjarige] dat zijn hoofdverblijfplaats bij hem wordt bepaald. Hij is immers altijd de primaire verzorger en opvoeder van [minderjarige] geweest. Bovendien zal de vader zijn werk kunnen combineren met de volledige zorg voor [minderjarige] . De vader is in de gelegenheid om meerdere dagen per week thuis te werken. Hij heeft daardoor voldoende mogelijkheden om de zorg voor [minderjarige] op zich te nemen. Bovendien woont het netwerk van de vader allemaal in zijn omgeving. De vader betwist dat sprake is geweest van psychisch en/of fysiek geweld en/of bedreiging richting de moeder.
3.9.
De moeder voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling -samengevat- het volgende aan.
De rechtbank heeft terecht de hoofverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder bepaald. Bij de rechtbank is niet gesproken over een verhuizing of een terugverhuizing van de moeder, maar over de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] . De moeder betwist dat zij zonder enig overleg met [minderjarige] naar haar ouders in [woonplaats 2] is verhuisd, omdat de vader het op 1 mei 2021 wel eens was met deze verhuizing. Pas in maart 2022 heeft de vader te kennen gegeven dat hij het niet eens was met de verhuizing van de moeder met [minderjarige] naar haar eigen woonadres (30 meter verwijderd van haar ouders), terwijl de moeder daar al ruim zes maanden woonde. Inmiddels is [minderjarige] , nu hij ouder wordt, wel geworteld in zijn sociale omgeving in [woonplaats 2] . [minderjarige] maakt vrienden en hij neemt deel aan buitenschoolse/dorpse activiteiten. De moeder heeft per 1 januari 2023 een nieuwe baan bij de apotheek in [plaats] . Zij wil ook niet meer in de gemeente [gemeente] wonen. De moeder heeft daar geen sociale wortels en de relatie tussen partijen kenmerkte zich door agressie. Ook nu dringt de vader zich in allerlei situaties aan de moeder op. Een ingrijpende verhuizing van [minderjarige] naar de vader -weliswaar naar een bekende woning- maar wel op een nieuwe school, is niet in het belang van [minderjarige] . Hierbij neemt de moeder in aanmerking dat de ontbinding van het geregistreerd partnerschap, de negatieve beïnvloeding door de vader jegens [minderjarige] en de strijd tussen partijen een negatieve invloed op [minderjarige] heeft en dit hem kwetsbaar maakt. [minderjarige] is het meest gebaat bij rust en duidelijkheid. De rechtbank heeft terecht overwogen dat gelijkwaardig ouderschap meer wordt bepaald door de houding van partijen naar elkaar dan door de hoofverblijfplaats van [minderjarige] . De verhouding tussen partijen is sedert de bestreden beschikking verslechterd en [minderjarige] is hier bij de overdracht getuige van. De moeder was tijdens het geregistreerd partnerschap de hoofdverzorger van [minderjarige] en regelde tevens alles voor [minderjarige] en dit dient zo te blijven. Het is voor de vader ook praktisch gezien niet haalbaar om de helft van de tijd de verzorging en opvoeding van [minderjarige] op zich te nemen. De vader werkt nog steeds fulltime (met uitzondering van ouderschapsverlof op vrijdag). Dat de vader thuiswerkt, doet daaraan niet af. Immers, wanneer [minderjarige] thuis is, zal hij ook de aandacht en verzorging van de vader nodig hebben. Ook brengt de vader [minderjarige] nu niet naar school in [woonplaats 2] op de dagen dat hij bij de vader verblijft, hetgeen laat zien dat hij het belang van [minderjarige] niet voorop stelt.
3.10.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling -samengevat- het volgende verklaard.
Vast staat dat de opvoedingssituatie bij beide ouders goed is voor [minderjarige] . De vader wenst een gelijkwaardig ouderschap. Gelijkwaardig ouderschap zit hem echter niet in een exact gelijke verdeling van de tijd die [minderjarige] met beide ouders doorbrengt. Het gaat bij gelijk-waardig ouderschap om het opbouwen van een band met je kind. De moeder was voor de ontbinding van het geregistreerd partnerschap de hoofdverzorger van [minderjarige] . [minderjarige] is na het uiteengaan van de ouders met de moeder meeverhuisd naar [woonplaats 2] . Doordat het geregistreerd partnerschap ontbonden is, is de situatie voor [minderjarige] en de ouders gewijzigd. Het is in het belang van [minderjarige] dat de ouders die gewijzigde situatie accepteren. Het is daarom belangrijk dat de ouders zo snel mogelijk starten met het traject bij het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG), waarvoor zij zich reeds hebben aangemeld. De raad vermoedt dat het CJG ouders gaat doorverwijzen omdat de problematiek tussen hen te hardnekkig is. De raad denkt dat een traject ‘ouderschap na echtscheiding’ passend is. Deze hulpverlening ziet niet op de verbetering van de opvoedvaardigheden van de ouders, maar meer op hoe je het ouderschap na een scheiding kunt vormgeven.
De motivering van de beslissing:
3.11.
Het hof overweegt het volgende.
3.11.1.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen afweging en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is dat hij zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft.
3.11.2.
Het hof stelt op grond van de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep vast dat de vader in hoger beroep onvoldoende nieuwe feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht op grond waarvan het hof tot een ander oordeel dan de rechtbank moet of kan komen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de door de vader in het beroepschrift en ook tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep aangevoerde argumenten hoofdzakelijk zien op een beslissing ter zake het verlenen van vervangende toestemming tot verhuizing. Daar is -naar het oordeel van het hof- in de onderhavige zaak echter geen sprake van, omdat de rechtbank het geregistreerd partnerschap van partijen heeft ontbonden en -in het kader van de nevenvoorzieningen- dient te worden beslist bij welke ouder [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats heeft. Sinds het uiteengaan van partijen heeft [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder in [woonplaats 2] gehad. In hoger beroep is onvoldoende gebleken dat het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dan wel wenselijk is om een wijziging aan te brengen in zijn hoofdverblijfplaats.
Voor zover de vader in hoger beroep nog heeft aangevoerd dat hierdoor zijn kans op een gelijkwaardig ouderschap is ontnomen, kan dat niet tot een ander oordeel leiden. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de hoofdverblijfplaats slechts ziet op de vraag bij welke ouder [minderjarige] staat ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP) en niets zegt over het aandeel van die ouder in de verzorging en opvoeding van [minderjarige] en de band met [minderjarige] . Daarbij komt dat de rechtbank een nagenoeg gelijke regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoeding tussen partijen met betrekking tot [minderjarige] heeft vastgesteld, zodat niet kan worden gezegd dat door de bepaling van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder, de vader minder betrokken is bij de ontwikkeling van [minderjarige] , zoals de vader stelt.
3.11.3.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep, voor wat betreft de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] , bekrachtigen.
De door [minderjarige] te bezoeken basisschool
De standpunten:
3.12.
Voor de standpunten van partijen omtrent de door [minderjarige] te bezoeken basisschool verwijst het hof naar de inhoud van het beroepschrift en het verweerschrift.
De motivering van de beslissing:
3.13.
Het hof overweegt het volgende.
3.13.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. De gezamenlijke gezagsuitoefening van partijen brengt mee dat beide partijen het eens dienen te zijn over welke school de minderjarige bezoekt. Indien de ouders het hierover niet eens worden zal de rechter hierover een beslissing nemen.
Bij een dergelijke beslissing dient het hof -conform vaste rechtspraak- alle omstandigheden in acht te nemen en alle belangen af te wegen.
3.13.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen afweging en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is dat hij naar school gaat in de woonplaats waar hij ook zijn hoofd-verblijfplaats heeft. Dit brengt met zich dat het hof geen wijziging aanbrengt in de door [minderjarige] te bezoeken basisschool.
3.13.3.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep, voor wat betreft de door [minderjarige] te bezoeken basisschool, bekrachtigen.
Regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
De standpunten:
3.14.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling -samengevat- het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat het in het belang van [minderjarige] is om de huidige regeling voort te zetten. De vader wil graag een substantiële en gelijkwaardige bijdrage leveren aan de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Doordat de vader thuis kan werken, is hij flexibel en kan hij er voor [minderjarige] zijn wanneer dat nodig is. Verder wordt door de moeder op geen enkele wijze compensatie aangeboden in de vorm van extra contact in de vakanties en het faciliteren van het halen en brengen van [minderjarige] ter uitvoering van de regeling. Partijen zijn -door een gebrek aan constructief overleg- niet in staat om de vakanties te verdelen en zij hebben steeds discussies over de regeling. De vader verzoekt het hof om een co-ouderschapsregeling te bepalen, die het hof juist acht en waarbij de wisselmomenten op school zijn. In die regeling moet de verdeling van de zorg tussen de ouders zoveel mogelijk 50%-50% zijn. De vader staat er op om de helft van de tijd voor [minderjarige] te zorgen. Dat is ook de reden waarom hij op woensdagmiddag [minderjarige] om 14.00 uur op school gedag komt zeggen, terwijl de regeling voor hem pas om 16.30 uur begint.
3.15.
De moeder voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling -samengevat- het volgende aan.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het in het belang van [minderjarige] is om de huidige regeling voort te zetten. Dit betreft een uitgebreide regeling, waarbij de zorg voor [minderjarige] reeds 60%-40% wordt verdeeld. [minderjarige] kan met deze regeling voldoende tijd met beide ouders doorbrengen en beide ouders kunnen een substantiële bijdrage leveren aan zijn verzorging en opvoeding. Daarbij komt dat de verstandhouding tussen partijen niet goed genoeg is om te komen tot een goede uitvoering van een co-ouderschapsregeling. Verder gaat [minderjarige] op de donderdag en de vrijdag -wanneer hij bij de vader verblijft- niet naar school, omdat vader weigert [minderjarige] te brengen en te halen. Dit wordt een probleem wanneer [minderjarige] vijf jaar wordt en leerplichtig is.
De regeling mag op woensdag niet eerder ingaan dan om 16.30 uur. Op woensdag is de moeder vrij en wenst zij na schooltijd tijd met [minderjarige] door te kunnen brengen. [minderjarige] vindt het heel moeilijk dat de vader hem op woensdag om 14.00 uur op school komt opzoeken, achter hen aan naar huis loopt en daarbij zijn aandacht probeert te trekken.
De moeder betwist dat de vader gecompenseerd zou moeten worden in de vorm van extra contacten in de vakanties en het faciliteren van het halen en brengen van [minderjarige] . Partijen hebben meerdere malen gesproken over de verdeling van de vakanties en vrije dagen en die verdeling is zoveel als mogelijk 50%-50%. Verder hebben partijen een aandeel in het halen en brengen van [minderjarige] , in die zin, dat zij ook het halen en brengen van [minderjarige] bij helfte verdelen, aansluitend bij het werk en de reistijd van partijen.
3.16.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling -samengevat- het volgende verklaard.
Door de rechtbank is een goede regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedings-taken vastgesteld. [minderjarige] komt klem te zitten tussen de ouders doordat de vader op woensdag afwijkt van de in de bestreden beschikking vastgestelde regeling. De ouders dienen de uitvoering van de regeling voor [minderjarige] zo duidelijk mogelijk te houden.
De motivering van de beslissing:
3.17.
Het hof overweegt het volgende.
3.17.1.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.17.2.
Tussen partijen is in geschil op welke wijze de verdeling van zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot [minderjarige] dient te worden vastgesteld.
3.17.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen afweging en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat de door de rechtbank vastgestelde regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken in het belang van [minderjarige] is.
3.17.4.
Het hof stelt op grond van de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep vast dat de vader in hoger beroep onvoldoende nieuwe feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht op grond waarvan het hof tot een ander oordeel dan de rechtbank moet of kan komen. Het hof voegt daar nog aan toe dat tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat de vader -om financiële redenen- [minderjarige] op de donderdag en de vrijdag, wanneer hij bij hem verblijft, niet naar school brengt. Ook om die reden acht het hof het niet in het belang van [minderjarige] om een uitgebreidere regeling vast te stellen dan de rechtbank in de bestreden beschikking heeft gedaan. Het hof merkt overigens op dat de rechtbank in de bestreden beschikking een nagenoeg gelijke verdeling (60%-40%) van de zorg- en opvoedingstaken tussen partijen met betrekking tot [minderjarige] heeft vastgesteld en het halen en brengen van [minderjarige] ter uitvoering van die regeling tussen partijen heeft verdeeld. Daarbij komt dat, anders dan de vader stelt, gelijkwaardig ouderschap niet alleen wordt bepaald door de tijd die [minderjarige] bij de vader en de moeder doorbrengt. Gelijkwaardig ouderschap wordt ook mede bepaald door de houding van partijen naar elkaar, de band tussen partijen en [minderjarige] en het aandeel en de verantwoordelijkheid die partijen nemen in de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Daaronder valt -naar het oordeel van het hof- ook dat de vader [minderjarige] naar school brengt in [woonplaats 2] op de dagen dat [minderjarige] bij hem verblijft. Het hof gaat er dan ook vanuit dat de vader [minderjarige] , ook -wanneer hij nog niet leerplichtig is- op donderdag en vrijdag naar school brengt, omdat dit in het belang van [minderjarige] is.
Voor zover de vader nog heeft aangevoerd, dat er -vanwege de slechte communicatie tussen partijen- problemen kunnen ontstaan om de vakanties en feestdagen bij helfte te verdelen, kan dit evenmin tot een ander oordeel leiden. Het hof gaat er namelijk van uit dat partijen hieraan gaan werken bij het nog op te starten traject bij het CJG dan wel bij een andere hulpverlenende instantie.
3.17.5.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep, voor wat betreft de door de rechtbank vastgestelde regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot [minderjarige] , bekrachtigen.
Proceskosten
3.18.
Het hof zal -gelet op de familierechtelijke aard van de procedure- de proceskosten in hoger beroep compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 31 maart 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, C.D.M. Lamers en M.L.F.J. Schyns en is op 12 januari 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.