ECLI:NL:GHSHE:2023:571

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
16 februari 2023
Zaaknummer
200.320.444_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarige met belast verleden

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om de uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren op [geboortedatum] 2020, die met ernstig letsel in het ziekenhuis is opgenomen. De ouders, de vader en de moeder, hebben in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 25 oktober 2022 te vernietigen, waarin de uithuisplaatsing van hun kind werd verlengd. De ouders zijn van mening dat hun kind, ondanks de traumatische ervaringen, bij hen kan opgroeien en dat zij in staat zijn om de nodige zorg en stabiliteit te bieden. De GI, William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, heeft echter verweer gevoerd en stelt dat de ouders momenteel niet in staat zijn om de veiligheid en emotionele stabiliteit te bieden die de minderjarige nodig heeft. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 februari 2023 zijn de ouders, de GI en de Raad voor de Kinderbescherming gehoord. Het hof heeft overwogen dat de ouders, ondanks hun liefde voor hun kind, op dit moment niet in staat zijn om de noodzakelijke zorg te bieden. De raad heeft inmiddels een onderzoek gestart naar een gezagsbeëindigende maatregel. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de minderjarige voorop staat.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 16 februari 2023
Zaaknummer : 200.320.444/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/378296 / JE RK 22-38
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader] ,
hierna te noemen: de vader,
en
[de moeder] ,
hierna te noemen: de moeder,
gezamenlijk wonende te [woonplaats] ,
verzoekers in hoger beroep,
hierna tezamen te noemen: de ouders,
advocaat: mr. P.J.A. van de Laar,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Deze zaak gaat over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[pleegouders] (hierna: de pleegouders).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Oost-Brabant, van 17 februari 2022 en 25 oktober 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 december 2022, hebben de ouders verzocht voormelde beschikking van 25 oktober 2022 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, alsnog bij beschikking het verzoek tot verlenging uithuisplaatsing van [minderjarige] gedurende dag en nacht in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling – te weten tot 8 maart 2023 – af te wijzen of althans de beslissing aan te houden totdat het perspectiefonderzoek zal hebben plaatsgevonden.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 januari 2023, heeft de GI verzocht de ouders niet-ontvankelijk te verklaren in hun verzoek in hoger beroep, althans dat verzoek af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 februari 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de ouders, bijgestaan door mr. Van de Laar.
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
De pleegouders zijn, met bericht van verhindering, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de relatie van de vader en de moeder is op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ) geboren.
3.2.
Op 18 november 2020 is [minderjarige] met ernstig letsel in het ziekenhuis opgenomen. Na deze opname en onderzoeken in het ziekenhuis is [minderjarige] vrijwillig uithuisgeplaatst.
3.3.
[minderjarige] staat sinds 8 maart 2021 onder toezicht van de GI. [minderjarige] is op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 8 maart 2021 uit huis geplaatst in een verblijf pleegouder 24-uurs.
Hij verblijft sedert 4 september 2021 bij de pleegouders.
3.4.
Bij beschikking van 17 februari 2022 is de ondertoezichtstelling laatstelijk verlengd tot 8 maart 2023. Voorts is de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] gedurende dag en nacht in een voorziening voor pleegzorg verlengd met ingang van 8 maart 2022 voor de duur van acht maanden, derhalve tot 8 november 2022, is de beslissing voor het overige (dat wil zeggen voor dat deel van het verzoek dat ziet op de uithuisplaatsing over de periode van 8 november 2022 tot 8 maart 2023) aangehouden tot 25 oktober 2022 en is de GI verzocht om uiterlijk 17 oktober 2022 in een briefrapport te informeren over het verloop van de ondertoezichtstelling en de uitkomsten van het perspectiefonderzoek.
3.5
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank de aan de GI verleende machtiging verlengd met ingang van 8 november 2022 tot uiterlijk 8 maart 2023.
3.6.
De ouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De ouders voeren in het beroepschrift – kort samengevat – aan dat zij erkennen dat [minderjarige] getraumatiseerd is. Zij zijn echter van mening dat [minderjarige] het hulpverleningstraject ook kan doorlopen als hij bij de ouders is. Zij hebben voldoende opvoedcapaciteiten en kunnen ook de nodige rust bieden aan [minderjarige] . De rechtbank is ten onrechte meegegaan in de vergaande beslissing van de GI om het perspectiefonderzoek van [minderjarige] niet voort te zetten. Dit onderzoek had naar de mening van de ouders volledig afgerond moeten worden. Het niet afronden van dit onderzoek, levert een groot nadeel voor zowel [minderjarige] als de ouders op. De ouders hebben zich ook correct aan alle afspraken gehouden die er na de beschikking van 17 februari 2022 zijn gemaakt. Zij hebben zich goed opgesteld, adviezen opgevolgd en zich ook leerbaar getoond. De ouders willen er alles aan doen om de juiste bekwaamheden en contacten te krijgen met betrekking tot de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . De situatie van de ouders is in alle opzichten stabiel. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte overwogen dat het perspectief van [minderjarige] niet bij de ouders ligt. Er bestaat voldoende grond om het perspectiefonderzoek verder uit te voeren. De langere duur van dit onderzoek was immers ook al bekend ten tijde van de beschikking van 17 februari 2022.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben de ouders nog aangevoerd dat zij het jammer vinden dat zij [minderjarige] slechts een tot anderhalf uur per drie weken zien, omdat de band met [minderjarige] daardoor niet zo hecht is en kan zijn als zij zouden willen. Zij zijn wel blij dat het goed met [minderjarige] gaat en het contact met de pleegouders is goed. De heftige reactie die [minderjarige] tijdens het contactmoment op 16 juni 2022 heeft laten zien, is volgens de ouders niet uitsluitend traumagerelateerd gedrag geweest, maar een combinatie van factoren. Volgens de ouders speelde ook mee dat er te veel personen aanwezig waren bij het contact. Ook na dit incident hebben de ouders zich correct opgesteld. De ouders erkennen dat zij in het verleden fouten gemaakt hebben, maar zij doen er alles aan om herhaling te voorkomen. Zij hebben flinke stappen gemaakt, hun basisleven is op orde en de vader krijgt therapie. Desgevraagd geven de ouders aan te beseffen dat, hoewel zij dat wel willen, [minderjarige] niet per direct bij hen kan komen wonen. Zij hopen echter dat dit in de toekomst wel kan gebeuren.
3.8.
De GI voert in het verweerschrift – kort samengevat – aan dat reeds in september 2021 met de ouders is besproken dat er duidelijkheid moet komen over het perspectief van [minderjarige] . Door externe factoren heeft dit onderzoek pas in maart 2022 kunnen starten. Nadat de contacturen met de ouders toenamen en er ook meer verzorgingstaken voor de ouders aan te pas kwamen, liet [minderjarige] op 16 juni 2022 een enorm heftige reactie zien, welke reactie door Praktijk [praktijk] is omschreven als trauma gerelateerd gedrag. Gezien het belaste verleden van [minderjarige] , zijn gedrag naar aanleiding van het contact met de ouders, zijn extra opvoedvraag inzake de behandeling, maar ook de beperkingen die de ouders kennen, is de GI tot de conclusie gekomen dat zij het opvoedperspectief van [minderjarige] niet bij de ouders zien. Aan de raad is inmiddels verzocht om een onderzoek naar een gezagsbeëindigende maatregel te starten. Door hun persoonlijke problematiek en ontwikkelingen zijn de ouders niet in staat om [minderjarige] te bieden wat hij nodig heeft om zich goed te kunnen ontwikkelen en in zijn belang te kunnen handelen. De GI is bang voor herhaling van gebeurtenissen (mishandeling) bij terugplaatsing, gezien het feit dat de ouders geen schuld erkennen en/of in behandeling zijn geweest. De kans op herhaling voor mishandeling wordt zeer groot geacht.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI naar voren gebracht dat zij begrip heeft voor de wens van de ouders om [minderjarige] weer thuis te laten wonen. Om hen een eerlijke kans te bieden, is de GI aanvankelijk gestart met een perspectiefonderzoek. Echter, nadat [minderjarige] een heftige reactie liet zien tijdens een van de contactmomenten, heeft de GI een grens getrokken. [minderjarige] krijgt de veiligheid die hij nodig heeft van de pleegouders. De ouders kunnen die veiligheid op dit moment niet aan [minderjarige] bieden. In december 2022 is de raad het onderzoek gestart naar een gezagsbeëindigende maatregel. Binnen het pleeggezin vindt thans begeleiding plaats om de hechting met [minderjarige] te optimaliseren, hetgeen van belang is voor de therapie die [minderjarige] binnenkort gaat volgen. De GI ziet dat de ouders stappen maken in ontwikkeling, het zijn fijne mensen, maar dat neemt niet weg dat ze niet voor [minderjarige] kunnen zorgen. Het lukt ze niet om [minderjarige] veiligheid te bieden; de bron van onveiligheid komt uit hun situatie.
Een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing is inmiddels bij de rechtbank ingediend.
3.9
De raad adviseert om het verzoek van de ouders in hoger beroep af te wijzen. [minderjarige] kan op dit moment niet terug naar de ouders. De basis die nu is gelegd om [minderjarige] te laten starten met therapie, dient vanuit de veiligheid van het pleeggezin te gebeuren. De raad bevestigt dat er inmiddels een onderzoek is gestart naar een gezagsbeëindigende maatregel, maar kan daarover thans nog geen mededelingen doen.
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
3.10.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op verzoek van de raad machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.10.2.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.10.3.
Het hof is van oordeel dat hiervan sprake is en overweegt daartoe het volgende. [minderjarige] is een jongetje met belast verleden. Toen [minderjarige] zo’n drie weken oud was, is hij opgenomen in het ziekenhuis met veel – niet anders medisch te verklaren dan door toegebracht letsel – letsel, zoals diverse botbreuken, bloeduitstortingen en huidbeschadigingen. Na een vrijwillige uithuisplaatsing, is [minderjarige] op grond van een daartoe strekkende machtiging uithuisgeplaatst en hij verblijft op dit moment al bijna anderhalf jaar bij de huidige pleegouders. De thans lopende machtiging tot uithuisplaatsing die ter beoordeling aan het hof voorligt, loopt op zeer korte termijn – te weten 8 maart 2023 – af. De ouders erkennen dat [minderjarige] op dit moment niet, althans in ieder geval niet vóór het aflopen van die termijn, terug naar huis kan. Ook het hof is van oordeel dat dit niet mogelijk is. Hoewel de ouders liefhebbende ouders zijn, die veel van [minderjarige] houden en hun best doen om een stabiele thuisbasis te creëren, zijn zij op dit moment niet in staat om [minderjarige] te bieden wat hij nodig heeft om zich goed te kunnen ontwikkelen. Nog los van het feit dat er zorgen zijn over de fysieke veiligheid van [minderjarige] , zijn de ouders – die [minderjarige] slechts eenmaal in de drie weken gedurende een beperkte tijd onder begeleiding zien – mede gelet op hun persoonlijke problematiek op dit moment ook niet in staat om [minderjarige] de emotionele veiligheid te bieden die hij nodig heeft. Het is in het belang van [minderjarige] dat hij vanuit een voor hem geborgen omgeving kan starten met (traumaverwerkings)therapie. Een dergelijke omgeving kunnen de ouders hem op dit moment niet bieden.
De raad is inmiddels een onderzoek gestart naar een gezagsbeëindigende maatregel, in welk onderzoek (in)direct zal worden bezien of het perspectief van [minderjarige] al dan niet bij de ouders ligt. Het hof ziet dan ook, gelet ook overigens op al hetgeen hierboven reeds is overwogen, geen aanleiding om de beslissing aan te houden totdat een perspectiefonderzoek heeft plaatsgevonden.
3.11.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 25 oktober 2022;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.D.M. van der Linden, E.M.C. Dumoulin en M.A. Stammes en is op 16 februari 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.