ECLI:NL:GHSHE:2023:570

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
16 februari 2023
Zaaknummer
200.319.950_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarige in het kader van gezagskwesties

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 12 september 2022. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. F. Pool, verzoekt de verlenging van de uithuisplaatsing van haar minderjarige kind, geboren in 2019, door de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant, te vernietigen. De vader, bijgestaan door mr. M.C.S. Lalesse, verzet zich tegen dit verzoek en vraagt om bekrachtiging van de eerdere beschikking. De minderjarige staat sinds 20 december 2021 onder toezicht van de GI en is uit huis geplaatst bij de vader.

Tijdens de mondelinge behandeling op 24 januari 2023 zijn de moeder, de vader en de GI gehoord. De moeder stelt dat de uithuisplaatsing niet meer noodzakelijk is en dat zij openstaat voor hulpverlening. De GI en de vader daarentegen wijzen op de aanhoudende zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder en de noodzaak van de uithuisplaatsing voor de veiligheid van de minderjarige. Het hof heeft kennisgenomen van de argumenten van beide partijen en de relevante stukken, waaronder eerdere beslissingen en rapportages.

Het hof oordeelt dat de wettelijke vereisten voor de uithuisplaatsing nog steeds zijn vervuld. De moeder heeft niet aangetoond dat zij in staat is om een veilige en stabiele thuissituatie te bieden. De zorgen over haar persoonlijke problematiek en het gebrek aan voortgang in de hulpverlening zijn doorslaggevend. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de moeder af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 16 februari 2023
Zaaknummer : 200.319.950/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/384126 / JE RK 22-1078
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F. Pool,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Deze zaak gaat over de minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- [de vader] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.C.S. Lalesse.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 12 september 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, op schrift gesteld op 21 september 2022.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 9 december 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking gedeeltelijk te vernietigen en het verzoek van de GI om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlengen af te wijzen dan wel de verlenging van de uithuisplaatsing in duur te bekorten.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 12 januari 2023, heeft de vader verzocht de moeder in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel de grieven van de moeder als ongegrond en/of onbewezen te verwerpen en haar verzoek af te wijzen, met bekrachtiging van de beschikking waarvan beroep, zo nodig onder aanvulling en/of verbetering van gronden.
2.3.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 januari 2023, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 januari 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Pool;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
- de vader, bijgestaan door mr. Lalesse.
2.4.1.
De raad is, met berichtgeving vooraf, niet op de mondelinge behandeling verschenen.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 12 september 2022;
- het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder van 27 december 2022.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is [minderjarige] geboren.
De moeder en de vader oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 20 december 2021 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk bij de bestreden beschikking verlengd tot 20 september 2023.
3.3.
[minderjarige] is op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 20 december 2021 uit huis geplaatst bij de vader met gezag.
3.4.
Bij de bestreden, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde, beschikking heeft de rechtbank
- voor zover in hoger beroep aan de orde - de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader met gezag verlengd tot 20 september 2023.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.6.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan.
Aan de wettelijke gronden voor een verlenging van de uithuisplaatsing van [minderjarige] wordt niet voldaan. De uithuisplaatsing is niet meer noodzakelijk, omdat met de minder ingrijpende maatregel van een ondertoezichtstelling kan worden volstaan. De moeder staat open voor hulpverlening om [minderjarige] de opvoedomgeving te kunnen bieden die zij nodig heeft. Het kan niet alleen maar aan de moeder worden verweten dat deze hulpverlening nog niet is gestart. De moeder staat al een jaar op de wachtlijst bij de GGZ. Zij stond eerst op een verkeerde wachtlijst. Er staat nu een intakegesprek op de planning voor een diagnosestelling. Omdat de moeder nog niet voldoende hulpverlening heeft gehad om aan te tonen dat zij de juiste opvoedvaardigheden heeft om zelf voor [minderjarige] te zorgen, is de uithuisplaatsing van [minderjarige] in strijd met artikel 8 lid 2 EVRM.
De GI constateert een hoog risico op toekomstige kind-onveiligheid in de situatie bij de moeder, maar de moeder vraagt zich af waarop dit is gebaseerd, omdat de GI tegelijkertijd stelt onvoldoende zicht te hebben op de situatie bij de moeder thuis. Het onvoldoende zicht hebben op de opvoedsituatie bij de moeder is geen grond om de uithuisplaatsing te laten voortduren. De GI heeft bovendien zelf geen aanvullende stappen ondernomen om meer zicht te krijgen op de opvoedvaardigheden van de moeder.
De thuissituatie van de moeder is stabiel. Zij heeft een eigen woning, heeft werk en is schuldenvrij. De moeder heeft ADD en wil daaraan werken. De zorgen van de GI over het drugsgebruik van de moeder zijn niet terecht. De moeder gebruikt al jaren geen drugs meer. Drugstesten die de moeder onder begeleiding van Humanitas heeft gedaan waren altijd negatief. Er zou gesjoemeld zijn met een drugstest. Daarom is er gestopt met uitvoeren van drugstesten. De moeder begrijpt dit niet. Volgens haar bestaan er onterecht zorgen over drugsgebruik. Tijdens de begeleide contactmomenten tussen de moeder en [minderjarige] is nooit gebleken dat de moeder drugs had gebruikt.
De begeleide omgang tussen de moeder en [minderjarige] verloopt goed en de moeder kan voldoende aansluiten bij de behoeften van [minderjarige] . De moeder verdient een kans om met de juiste hulpverlening te laten zien dat zij zelf voor [minderjarige] kan zorgen.
De moeder heeft een goed contact met de vader. Op zichzelf heeft de moeder er geen moeite mee dat [minderjarige] bij de vader woont, maar zij is het niet eens met de overwegingen van de rechtbank in de bestreden beschikking. Ook wil de moeder uitbreiding van de contactregeling met [minderjarige] . De moeder streeft naar een co-ouderschap.
3.7.
De GI brengt in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling
- samengevat - het volgende naar voren.
Aan de gronden voor een uithuisplaatsing wordt nog steeds voldaan. De moeder maakt onvoldoende vorderingen met het voldoen aan de gestelde voorwaarden voor thuisplaatsing. Zij staat ambivalent tegenover hulpverlening, waardoor deze niet van de grond komt. Het traject bij GGZ [GGZ] is niet gestart, omdat de moeder niet reageerde op oproepen. Ook zijn er meldingen van drugsgebruik door de moeder.
Eerdere hulpverlening heeft weinig opgeleverd omdat de moeder nergens op reageerde. Een uithuisplaatsing was het enige middel dat resteerde.
De begeleide contacten tussen de moeder en [minderjarige] verlopen goed.
De GI heeft [instantie] , die in [plaats 1] is gevestigd, benaderd voor een perspectiefonderzoek. Vanwege een vervoersprobleem van de moeder is dit onderzoek niet gestart. De GI heeft ook de bedoeling om de omgang tussen de moeder en [minderjarige] uit te breiden, maar dit is nog niet gerealiseerd omdat het traject bij [instantie] is gestagneerd. De GI is nu op zoek naar een hulpverleningsinstantie in [plaats 2] .
De situatie van [minderjarige] bij de vader is stabiel. De vader zorgt met zijn netwerk voor een gestructureerde voorspelbare opvoedomgeving voor [minderjarige] . Het gaat goed met [minderjarige] . Zij staat inmiddels ingeschreven voor een basisschool in [plaats 2] .
3.8.
De vader voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan.
Hij is het eens met het standpunt van de GI. Het gaat goed met [minderjarige] . Ook het kinderdagverblijf ziet een stijgende lijn.
Een ondertoezichtstelling is onvoldoende om de veiligheid van [minderjarige] bij de moeder te waarborgen. De moeder staat niet open voor hulp. Ook het drugsgebruik van de moeder baart zorgen.
Het oordeel van het hof
3.9.1.
Het hoger beroep is niet gericht tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling.
3.9.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond als bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW, is voldaan de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.9.3.
Het hof is van oordeel dat in dit geval nog steeds wordt voldaan aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b lid 1 BW.
Uit de stukken blijkt dat [minderjarige] op 16 juli 2021 bij de vader is gaan wonen omdat de moeder op dat moment niet in staat was de zorg voor [minderjarige] te dragen. Er waren destijds grote zorgen over de veiligheid van [minderjarige] in de opvoedingssituatie bij de moeder thuis. De moeder heeft een belast verleden en persoonlijke problematiek. Hierdoor kon zij onvoldoende (emotioneel) beschikbaar zijn voor [minderjarige] .
Het hof is van oordeel dat [minderjarige] pas bij de moeder kan worden teruggeplaatst als vast is komen te staan dat zij [minderjarige] een voldoende stabiele en veilige thuissituatie kan bieden. Dit is nog niet het geval. Bij brief van 14 april 2022 heeft de GI aan de moeder een aantal voorwaarden gesteld waaraan zij aantoonbaar moet voldoen, wil er sprake kunnen zijn van een terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder thuis. Een van die voorwaarden is dat de moeder hulpverlening accepteert voor haar persoonlijke problematiek, meewerkt aan diagnostisch psychologisch onderzoek en een daaruit volgend behandeladvies opvolgt. In de brief van de GI van 17 november 2022 zijn de voorwaarden nogmaals benadrukt. Gebleken is dat er tot op heden nog geen persoonlijkheidsonderzoek bij de moeder is verricht. Het hof heeft dus nog onvoldoende zicht op het psychisch functioneren van de moeder. De enkele niet onderbouwde stelling van de moeder dat de situatie bij haar thuis stabiel is acht het hof tegenover de gemotiveerde betwisting van die stelling door de GI en de vader onvoldoende.
Het hof stelt verder vast dat het blijkens de informatie van de GI en de vader goed gaat met [minderjarige] sinds de uithuisplaatsing bij de vader. Omdat de veiligheid en de stabiliteit van [minderjarige] in de thuissituatie bij de moeder onder de hiervoor omschreven omstandigheden onvoldoende gewaarborgd zijn, oordeelt het hof haar uithuisplaatsing bij de vader nog steeds noodzakelijk in het belang van haar verzorging en opvoeding.
Het hof kan niet beoordelen of en wanneer een mogelijke thuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder in de toekomst wel aan de orde zal zijn. Om deze reden zal het hof niet overgaan tot verkorting van de termijn van de machtiging.
Ten aanzien van het beroep van de moeder op het EVRM oordeelt het hof dat op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, zoals gebleken uit de stukken en de mondelinge behandeling, is komen vast te staan dat uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van [minderjarige] , en dat het EVRM zich onder de gegeven omstandigheden niet tegen een dergelijke maatregel verzet.
3.10.
Uit het voorgaande volgt dat de grieven van de moeder niet slagen. Het hof zal de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dan ook bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 12 september 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.D.M. van der Linden, A.M. Bossink en
A.J.F. Manders en is op 16 februari 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.