ECLI:NL:GHSHE:2023:564

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
16 februari 2023
Zaaknummer
200.321.014_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de gesloten uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdzorg

In deze zaak gaat het om de gesloten uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2009, die momenteel verblijft in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg. De minderjarige, aangeduid als [minderjarige], is in hoger beroep gekomen tegen de beschikkingen van de rechtbank Limburg, die de machtiging tot uithuisplaatsing heeft verleend. De advocaat van de minderjarige, mr. R. Engwegen, stelt dat de gesloten uithuisplaatsing niet meer noodzakelijk is en dat er alternatieven zijn, zoals een open groep. De GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2], betoogt dat de minderjarige gedragsproblemen heeft en dat de gesloten plaatsing noodzakelijk is om te voorkomen dat hij zich aan jeugdhulp onttrekt. De moeder van de minderjarige, bijgestaan door haar advocaat mr. R.W. de Gruijl, pleit voor de terugplaatsing van de minderjarige naar huis, stellende dat er geen noodzaak is voor gesloten jeugdhulp. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 27 januari 2023 gehouden en heeft kennisgenomen van eerdere beschikkingen en evaluatierapporten. Het hof oordeelt dat de gesloten uithuisplaatsing op dit moment nog noodzakelijk is, gezien de kwetsbare situatie van de minderjarige en de invloed van de moeder. De bestreden beschikkingen worden bekrachtigd, en het hof vertrouwt erop dat de GI zal blijven inzetten op de ontwikkeling van de minderjarige naar een open setting.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 16 februari 2023
Zaaknummer : 200.321.014/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/310694 / JE RK 22-1866
in de zaak in hoger beroep van:
[minderjarige],
thans opgenomen en verblijvende in de accommodatie voor gesloten jeugdzorg [instelling] te [verblijfplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: [minderjarige] ,
advocaat: mr. R. Engwegen,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
locatie [locatie] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: [regio] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 30 november 2022 en 20 december 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 5 januari 2023, heeft [minderjarige] verzocht de bestreden beschikkingen te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de GI af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 januari 2023, heeft de GI verzocht het hoger beroep van [minderjarige] af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen en de bestreden beschikkingen te bekrachtigen, eventueel onder aanvulling en/of verbetering van de gronden.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft op 27 januari 2023 plaatsgevonden. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [minderjarige] , bijgestaan door zijn advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 30 november 2022;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 20 december 2022;
- het evaluatieverslag van [de groep] tot en met 23 januari 2023, ingediend door de GI op 25 januari 2023.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de moeder is [minderjarige] geboren. De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
3.2.
[minderjarige] staat sinds 29 mei 2019 onder toezicht van de GI en hij is sinds 19 mei 2022 geplaatst in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg bij [instelling] .
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikkingen heeft de rechtbank de machtiging verleend aan de GI om [minderjarige] met ingang van 1 december 2022 tot 23 december 2022 en vervolgens met ingang van 23 december 2022 tot 29 mei 2023 uit huis te plaatsen in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg.
3.4.
[minderjarige] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De advocaat van [minderjarige] voert, samengevat, het volgende aan. Een gesloten uithuisplaatsing is een ultimum remedium en alleen aan de orde, indien er geen andere minder ingrijpende mogelijkheden zijn. [minderjarige] is pas 13 jaar oud en vanwege zijn nog zeer jonge leeftijd dient zeer terughoudend te worden omgegaan met een machtiging gesloten jeugdhulp. Primair stelt hij zich op het standpunt dat niet is voldaan aan de wettelijke vereisten. Het gaat goed met [minderjarige] en hij heeft de nodige stappen gezet. Er is geen noodzaak meer voor een gesloten setting. Dit volgt ook uit het evaluatieverslag van de groep [de groep] . [minderjarige] onttrekt zich niet aan de hulp. Hij verleent zijn medewerking en hij loopt niet weg.
Dat de moeder geen toestemming verleent voor het inzetten van de hulpverlening voor [minderjarige] mag geen reden zijn voor de verlenging van de gesloten plaatsing. Op die manier wordt het begrip onttrekken te veel opgerekt. [minderjarige] wordt zo de dupe van de strijd tussen de GI en de moeder. Het ligt op de weg van GI om in dat kader andere maatregelen te treffen zoals het vragen van vervangende toestemming aan de rechter.
Voor zover de noodzaak voor een uithuisplaatsing nog wel aanwezig is, kan [minderjarige] naar een open groep, dat is het subsidiaire standpunt. Er is beperkt contact tussen [minderjarige] en de moeder waardoor de moeder [minderjarige] niet kan onttrekken aan de noodzakelijke behandeling. Meer subsidiair wordt verzocht om de verlenging in duur te beperken. Als de plaatsing wordt verlengd voor een maand of twee maanden, kan er een vinger aan de pols worden gehouden en is de GI gedwongen daadwerkelijk stappen te zetten.
[minderjarige] heeft op de mondelinge behandeling verteld dat hij graag naar huis wil, of naar een open groep. Hij is bang dat hij tot zijn achttiende gesloten moet blijven zitten. Hij zou het fijn vinden als er een plan is zodat hij beter weet waar hij aan toe is.
3.6.
De GI voert, samengevat, het volgende aan. [minderjarige] heeft gedragsproblemen die voortkomen uit kindfactoren en uit systematische problematiek. Hij wordt bedreigd op cognitief, emotioneel en sociaal gebied. Binnen de individuele behandeling en begeleiding biedt [minderjarige] steeds meer openheid en laat wil zien om te profiteren van hulpverlening.. [minderjarige] heeft er zichtbaar last van dat de moeder weigert mee te werken in zijn belang. Hierdoor wordt er geen begeleide omgang opgestart en stagneren afspraken zoals verlof en andere gefaseerde opbouw en uitbreiding. [minderjarige] wil graag gezamenlijk in gesprek gaan met de moeder, maar de moeder geeft geen gehoor aan deze wens. Het beëindigen van de machtiging gesloten jeugdhulp zou de ontwikkeling naar volwassenheid doorbreken en daarmee schadelijk zijn voor [minderjarige] . Hulpverlening buiten gesloten jeugdzorg is de afgelopen jaren structureel ontoereikend gebleken. Een machtiging gesloten jeugdhulp voor [minderjarige] is in die zin noodzakelijk om te voorkomen dat hij aan jeugdhulp wordt onttrokken. Het niet geven van toestemming voor jeugdhulp door de moeder of het frustreren van de aangeboden jeugdhulp is een vorm van onttrekking. Deze houding van de moeder is de afgelopen twee maanden onveranderd gebleven, ondanks de uitspraken van de rechtbank en het hof. De afgelopen weken zit [minderjarige] in een ander proces. Er is bij [minderjarige] erkenning voor zijn problemen en hij laat steeds meer zien dat hij voor zichzelf opkomt. Er is structuur. Hij volgt onderwijs en er is omgang met zijn opa en oma en zijn broer. Het doel is dat [minderjarige] op korte termijn naar een open groep gaat. De invloed van moeder zal groter zijn bij een open groep en [minderjarige] goed voorbereid zijn op een open plaatsing. De situatie is nog steeds heel precair.
3.7.
De moeder voert, samengevat, het volgende aan. Zij wil graag dat [minderjarige] thuis komt wonen. Er is geen noodzaak voor een verblijf van [minderjarige] binnen gesloten jeugdhulp. De moeder kan thuis voldoende rust, reinheid en regelmaat bieden aan [minderjarige] . Het begrip onttrekking aan jeugdhulp is in de eerdere uitspraak van het hof van 28 november 2022 bijzonder opgerekt. [minderjarige] onttrekt zich niet aan de hulpverlening. [minderjarige] is nog nooit weggelopen, hij houdt zich aan de regels, hij gaat naar school en er hebben ook geen incidenten plaatsgevonden binnen de accommodatie waar hij verblijft. Ook de moeder onttrekt [minderjarige] niet aan jeugdhulp. De moeder geeft weliswaar geen toestemming voor therapie of de gesloten jeugdhulp, maar deze emotionele weerstand van haar als ouder, die bijna iedere ouder heeft in deze situatie, is onvoldoende om [minderjarige] in een gesloten plaatsing te plaatsen. Een machtiging gesloten jeugdhulp is immers een ultimum remedium. Aan de wettelijke grond voor de machtiging uithuisplaatsing gesloten jeugdhulp is niet voldaan. Uit het recente evaluatieverslag van de groep [de groep] blijkt ook dat [minderjarige] niet thuis hoort op de gesloten groep. [minderjarige] dient thuis te worden geplaatst en mocht dit niet mogelijk zijn dan dient te worden toegewerkt naar een plaatsing van [minderjarige] binnen een open groep op basis van een reguliere machtiging uithuisplaatsing.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge artikel 6.1.1 lid 2 van de Jeugdwet (Jw) is de minderjarige in zaken betrekking hebbende op jeugdhulp als bedoeld in artikel 6.1.2 Jw bekwaam om in rechte op te treden. Op die grond komt aan [minderjarige] een zelfstandig recht van hoger beroep toe.
3.8.2.
Op grond van het bepaalde in artikel 6.1.2 lid 1 Jw kan de rechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te
doen verblijven. Gelet op artikel 6.1.2 lid 2 Jw staat ter beoordeling of:
  • er bij [minderjarige] sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren, en
  • de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat [minderjarige] zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
3.8.3.
Een machtiging kan op grond van artikel 6.1.2 lid 3 bovendien slechts worden verleend indien (a) de jeugdige onder toezicht is gesteld, (b) de voogdij over de jeugdige bij een gecertificeerde instelling berust of (c) degene die, anders dan bedoeld onder b, de wettelijke vertegenwoordiger is, met de opneming en het verblijf instemt.
3.8.4.
Ingevolge artikel 6.1.2 lid 5 Jw kan een machtiging voorts slechts worden verleend indien het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de jeugdige zijn woonplaats heeft, of de gecertificeerde instelling die de ondertoezichtstelling uitvoert of de voogdij uitoefent, heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder nodig is.
3.8.5.Tot slot behoeft het verzoek op grond van artikel 6.1.2 lid 6 Jw de instemming van een gedragswetenschapper die de minderjarige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
3.8.6.
Het hof is van oordeel dat voldaan is aan de formele vereisten van artikel 6.1.2 lid 3 aanhef en sub a, lid 5 en lid 6 Jw.
3.8.7.
De vraag die ter beoordeling aan het hof voorligt, is of is voldaan aan de (materiële) gronden voor een machtiging gesloten plaatsing, zoals genoemd in artikel 6.1.2 lid 2 Jw. Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
3.8.8.
Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat er bij [minderjarige] sprake is van ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren. Bij [minderjarige] is sprake van gedragsproblemen die voortkomen uit kindfactoren en uit systematische problematiek. Er is een lange historie waarbij vrijwillige hulpverlening steeds niet toereikend was. Er is sprake van een terugkerend patroon waarbij vrijwillige hulpverlening stagneert, [minderjarige] niet naar school gaat en incidenten in de thuissituatie er toe leiden dat [minderjarige] na een korte thuisplaatsing weer (gesloten) uit huis dient te worden geplaatst. Na een ernstig incident in de thuissituatie in mei 2022 is [minderjarige] door de politie opgepakt en via een spoedmachtiging (opnieuw) gesloten geplaatst bij [instelling] . Afgaande op zowel de inhoud van de in hoger beroep overgelegde stukken als hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, begrijpt het hof dat vanaf medio december 2022 een zichtbare verandering is gekomen in het gedrag van [minderjarige] . Het hof acht het positief dat [minderjarige] de nodige stappen heeft gezet en gunt [minderjarige] een goede plek in de maatschappij en een mooie toekomst. Het hof is echter van oordeel dat het teveel risico’s met zich meebrengt als er op dit moment een wijziging wordt gebracht in de setting waarin hij verblijft. [minderjarige] heeft veel meegemaakt en zat tot voor kort in een ontkennende fase over het verleden. Ook hierin zet [minderjarige] stappen en laat hij verandering zien. Deze verandering is nog pril en kwetsbaar. Ook geldt dat hoewel de moeder heel erg belangrijk is voor [minderjarige] , hij sinds kort anders om lijkt te gaan met haar rol en invloed.
Van belang is daarbij dat het hof zich geen zorgen maakt dat [minderjarige] zichzelf actief onttrekt aan jeugdhulp, maar wel dat hij nog onvoldoende is opgewassen tegen zijn moeder en haar rol, houding en invloed als gezag dragende moeder ten opzichte van de hulpverlening en dat hij daardoor alsnog wordt onttrokken aan jeugdhulp. Dit is in het verleden veelvuldig gebeurd. Gelet op alle omstandigheden in onderlinge samenhang bezien is de voorzetting van een gesloten plaatsing op dit moment nog noodzakelijk. Aan [minderjarige] wordt meegegeven de komende maanden te benutten om vanuit de setting waarin hij nu verblijft mee te werken aan het traject dat voor hem is ingezet om te worden geplaatst in een open setting. Het hof heeft er vertrouwen in dat de GI blijft inzetten op de ontwikkeling van [minderjarige] , ongeacht hoe de rol van de moeder zich ontwikkelt. Zoals tijdens de mondelinge behandeling is besproken, is er zicht op een open plaatsing wanneer [minderjarige] de ingezette positieve ontwikkeling weet door te zetten. Het hof vertrouwt erop dat de GI de plaatsing van [minderjarige] in een open setting realiseert zodra dat mogelijk is. [minderjarige] kan het moment waarop dit wordt gerealiseerd beïnvloeden door de door hem ingezette positieve ontwikkeling vast te houden. Het hof ziet geen aanleiding om de duur van de machtiging gesloten machtiging te verkorten.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikkingen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dienen te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikkingen van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 30 november 2022 en 20 december 2022 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, C.N.M. Antens en E.J.M. van Engelen en is op 16 februari 2023 uitgesproken in het openbaar door mr. C.N.M. Antens in tegenwoordigheid van de griffier.