In deze zaak gaat het om de gesloten uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2009, die momenteel verblijft in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg. De minderjarige, aangeduid als [minderjarige], is in hoger beroep gekomen tegen de beschikkingen van de rechtbank Limburg, die de machtiging tot uithuisplaatsing heeft verleend. De advocaat van de minderjarige, mr. R. Engwegen, stelt dat de gesloten uithuisplaatsing niet meer noodzakelijk is en dat er alternatieven zijn, zoals een open groep. De GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2], betoogt dat de minderjarige gedragsproblemen heeft en dat de gesloten plaatsing noodzakelijk is om te voorkomen dat hij zich aan jeugdhulp onttrekt. De moeder van de minderjarige, bijgestaan door haar advocaat mr. R.W. de Gruijl, pleit voor de terugplaatsing van de minderjarige naar huis, stellende dat er geen noodzaak is voor gesloten jeugdhulp. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 27 januari 2023 gehouden en heeft kennisgenomen van eerdere beschikkingen en evaluatierapporten. Het hof oordeelt dat de gesloten uithuisplaatsing op dit moment nog noodzakelijk is, gezien de kwetsbare situatie van de minderjarige en de invloed van de moeder. De bestreden beschikkingen worden bekrachtigd, en het hof vertrouwt erop dat de GI zal blijven inzetten op de ontwikkeling van de minderjarige naar een open setting.