ECLI:NL:GHSHE:2023:56

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 januari 2023
Publicatiedatum
11 januari 2023
Zaaknummer
20-003609-18 OWV
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met betrekking tot wederrechtelijk verkregen voordeel en gijzeling

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 8 november 2018. Het betreft een vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, waarbij het wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene is vastgesteld op € 114.657,04. De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting op 15 december 2022 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het vonnis heeft gevorderd. De betrokkene heeft geen verweer gevoerd tegen de vordering ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, gezien de bepleite vrijspraak in de onderliggende strafzaak.

Het hof heeft het vonnis waarvan beroep bevestigd, met uitzondering van de bewijsvoering, die is verbeterd. De bewijsvoering is aangepast voor de leesbaarheid en de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen zijn vervangen. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten uit eerdere teelten van hennepplanten, en dat dit voordeel voortvloeit uit andere strafbare feiten dan de bewezenverklaarde feiten in de strafzaak.

Daarnaast heeft het hof vastgesteld dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden, maar volstaat met de constatering hiervan. Het hof heeft ook de duur van de gijzeling bepaald, die maximaal drie jaar kan bedragen, in overeenstemming met de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens gold.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003609-18 OWV
Uitspraak : 12 januari 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 8 november 2018 op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak met parketnummer 01-879311-17 tegen:

[betrokkene] ,

geboren te [geboortedatum en plaats] ,
wonende te [woonplaats] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op een bedrag van € 114.657,04 en is aan betrokkene een betalingsverplichting opgelegd voor eenzelfde bedrag.
Van de zijde van de betrokkene is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 15 december 2022 alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de betrokkene naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Namens betrokkene is, gelet op de bepleite vrijspraak in de onderliggende strafzaak, geen verweer gevoerd tegen de vordering ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis behalve voor wat betreft de bewijsvoering en met verbetering van de gronden. Tevens zal het hof de duur van de gijzeling bepalen die, met toepassing van artikel 6:6:25 Sv, in dit geval ten hoogste kan worden gevorderd.
Bewijsmiddelen
De bewijsvoering behoeft verbetering. Omwille van de leesbaarheid worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen geheel vervangen en in een aanvulling opgenomen indien tegen dit verkorte arrest cassatieberoep wordt ingesteld.
Verbetering en aanvulling grondslag van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Bij arrest van heden (parketnummer 20-003609-18) heeft dit hof het vonnis in de onderliggende strafzaak (met parketnummer 20-003609-18) bevestigd en betrokkene veroordeeld ter zake van onder meer (1) in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid hennepplanten, in de periode van 1 oktober 2016 tot en met 19 oktober 2016.
Het hof is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de betrokkene in de periode voorafgaand aan 1 oktober 2016 wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten uit een eerdere teelt en oogst in elk van de drie aangetroffen kweekruimtes, respectievelijk in kweekruimte 1: een eerdere teelt en oogst ten aanzien van 361 hennepplanten, in kweekruimte 2: een eerdere teelt en oogst ten aanzien van 380 hennepplanten en ten aanzien van kweekruimte 3: een eerdere teelt oogst ten aanzien van 201 hennepplanten.
Het te ontnemen wederrechtelijk verkregen voordeel vloeit derhalve voort uit andere strafbare feiten dan de bewezenverklaarde feiten in de strafzaak, terwijl er voldoende aanwijzingen bestaan dat deze strafbare feiten buiten redelijke twijfel door de betrokkene zijn begaan (artikel 36e, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (oud)).
Aanvulling van de overwegingen ten aanzien van de op te leggen betalingsverplichting aan de Staat
Het hof heeft vastgesteld dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden. Namens de betrokkene is op 13 november 2018 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof op 12 januari 2023 – en derhalve niet binnen twee jaren na het instellen van het hoger beroep – arrest zal wijzen. De redelijke termijn in hoger beroep is hierdoor overschreden.
Gelet op de geringe mate van overschrijding volstaat het hof met de enkele constatering ervan. Het hof overweegt daarbij dat een deel van de overschrijding in hoger beroep is toe te schrijven aan de verdediging.
Gijzeling
Met ingang van 1 januari 2020 is het nieuwe elfde lid van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht direct van toepassing geworden. Het hof zal daarom bij het opleggen van de maatregel ook de duur van de gijzeling bepalen die, met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering, in dit geval ten hoogste kan worden gevorderd. Bij het bepalen van de duur wordt overeenkomstig de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting voor elke volle € 50,- van het opgelegde bedrag niet meer dan één dag gerekend. De duur beloopt ten hoogste drie jaar.
Toepasselijk wettelijk voorschrift
De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens gold dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens geldt.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van al het vorenstaande.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op
1.080 (éénduizendtachtig) dagen.
Aldus gewezen door:
mr. P.T. Gründemann, voorzitter,
mr. F. van Es en mr. O.A.J.M. Lavrijssen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. V.C. Minneboo, griffier,
en op 12 januari 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. O.A.J.M. Lavrijssen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.