ECLI:NL:GHSHE:2023:55

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 januari 2023
Publicatiedatum
11 januari 2023
Zaaknummer
20-003608-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Oost-Brabant inzake hennepteelt en diefstal van elektriciteit

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 8 november 2018. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, met betrekking tot een grote hoeveelheid hennepplanten, en voor diefstal van elektriciteit. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis wordt bevestigd, terwijl de raadsman vrijspraak heeft bepleit.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank in grote lijnen bevestigd, maar heeft de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de opgelegde schadevergoedingsmaatregel aangepast. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte een aanzienlijke investering heeft gedaan in de hennepkwekerij en dat zijn handelen kan worden gekwalificeerd als hennepteelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf. De rechtbank had eerder de schadevergoedingsmaatregel opgelegd, maar het hof heeft deze nu verbeterd en de vordering van de benadeelde partij, Enexis Netwerkbeheer, tot schadevergoeding van € 10.816,05 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente.

Het hof heeft ook vastgesteld dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden, maar heeft besloten dat de geringe overschrijding geen verdere gevolgen heeft. De verdachte is veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding en de kosten van de benadeelde partij. Het hof heeft de duur van de gijzeling bepaald op maximaal 89 dagen, indien verhaal van de schadevergoeding niet mogelijk blijkt. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003608-18
Uitspraak : 12 januari 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 8 november 2018, in de strafzaak met parketnummer 01-879311-17 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboortedatum en plaats] ,
wonende te [woonplaats] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte veroordeeld ter zake van:
  • feit 1: in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid hennepplanten;
  • feit 2: diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
  • feit 3: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
  • feit 4: een feit bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voorbereiden en/of bevorderen,
tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht (vanaf hier: WvSr).
De rechtbank heeft tevens beslist op de vordering van de benadeelde partij en overeenkomstig artikel 36f WvSr de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep wordt bevestigd.
Namens verdachte is vrijspraak bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de opgelegde schadevergoedingsmaatregel en met dien verstande dat het hof het vonnis op de hierna omschreven wijze zal aanvullen en verbeteren.
Aanvulling van de gronden
Het hof verenigt zich met de door de rechtbank in het vonnis gebezigde bewijsoverwegingen, met aanvulling van het hiernavolgende.
I
Het hof is van oordeel dat de door de raadsman gevoerde verweren in hoger beroep reeds zijn weerlegging in de bewijsmiddelen vinden. Het hof ziet – met de rechtbank – geen redenen om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
II
Het hof is voorts van oordeel dat voor de vaststelling of de verdachte handelde in de uitoefening van een beroep of bedrijf in ieder geval zal vast moeten komen staan dat het handelen van de verdachte valt aan te merken als een economische activiteit van een zekere stelselmatigheid en duurzaamheid, gericht op het behalen van winst. Dat een kwekerij op gedegen of zelfs professionele wijze is ingericht kan daarbij een indicatie zijn, maar hoeft niet doorslaggevend te zijn. Daarnaast kan ook de hoeveelheid gekweekte hennepplanten een aanwijzing vormen voor een beroep- of bedrijfsmatige teelt.
Vastgesteld kan worden dat de verdachte een aanzienlijke investering heeft gedaan met de bedoeling een hennepkwekerij op te zetten waarmee verschillende keren kon worden geoogst ten behoeve van de verkoop van de geoogste hennep, dat hij hiervoor meerdere kweekruimtes heeft opgezet waarin eerder is geteeld en geoogst, dat de capaciteit van de kwekerij niet gering was (1.618 planten zoals aangetroffen door de politie) dat het teeltproces geschiedde in afzonderlijke daartoe ingerichte ruimtes onder gecontroleerde condities en in belangrijke mate geautomatiseerd verliep met behulp van technische middelen, kennelijk ter optimalisering van het teeltproces en minimalisering van de daarvoor van de teler vereiste inspanning.
Gelet op de hiervoor genoemde vaststellingen is het hof van oordeel dat het handelen van verdachte gekwalificeerd kan worden als hennepteelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
Verbetering van de kwalificatie
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
Om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Aanvulling van de strafmotivering
I
Ten aanzien van de strafmotivering vult het hof aan dat tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf volledig zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
II
Het hof heeft vastgesteld dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden. Namens verdachte is op 13 november 2018 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof op 12 januari 2023 – en derhalve niet binnen twee jaren na het instellen van het hoger beroep – arrest zal wijzen. De redelijke termijn in hoger beroep is hierdoor overschreden.
Gelet op de geringe mate van overschrijding volstaat het hof met de enkele constatering ervan. Het hof overweegt daarbij dat een deel van de overschrijding in hoger beroep is toe te schrijven aan de verdediging.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van de schade geleden ter zake van (primair) de tenlastegelegde periode plus een eerdere oogst, zijnde in totaal (€ 10.816,05 en € 150,00 proceskosten =) € 10.966,05, en (subsidiair) enkel de tenlastegelegde periode, zijnde in totaal (€ 3.627,93 + € 150,00 proceskosten =) € 3.777,93. De subsidiaire vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen, en voor het overige is de vordering afgewezen.
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van de primaire vordering.
Het hof oordeelt als volgt.
Uit het dossier volgt dat buiten de aangetroffen teelt er in de kweekruimtes 1, 2 en 3 een eerdere teelt is geweest die is geoogst. De vordering van [benadeelde partij] bestrijkt die voorgaande oogst en de aangetroffen teelt. Weliswaar is tenlastegelegd en bewezenverklaard slechts 18 dagen diefstal van elektriciteit, namelijk de dagen waarvan is vastgesteld dat de aangetroffen teelt stond in de in werking zijnde kwekerij. De diefstal van elektriciteit is mogelijk doordat op enig moment de bekabeling (elektriciteit) buiten de meter om is aangelegd en is verbonden met de kweekruimtes. De diefstal op deze dagen staat daarmee in onlosmakelijk verband met de diefstal van voorgaande dagen ten behoeve van diezelfde kwekerij. Het hof komt daarmee tot het oordeel dat de gepleegde diefstal van elektriciteit op deze zelfde wijze op de voorafgaande dagen in rechtstreeks verband staat met de tenlastegelegde en bewezenverklaarde diefstal in de periode van 1 oktober 2016 tot en met 19 oktober 2016.
De primaire vordering is derhalve geheel voor toewijzing vatbaar voor het bedrag van
€ 10.816,05. Het hof zal de vordering toewijzen met vermeerdering van de wettelijke rente vanaf de laatste dag van de tenlastegelegde en bewezenverklaarde periode, te weten 19 oktober 2016.
Het hof zal de verdachte voorts veroordelen in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op € 150,00 voor kosten van rechtsbijstand overeenkomstig het liquidatietarief kantonzaken. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij] is toegebracht tot een bedrag van € 10.816,05. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 oktober 2016 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Verbetering van de toepasselijke wettelijke voorschriften
Ten slotte is het hof van oordeel dat het vonnis van de rechtbank verbetering behoeft, met dien verstande dat de aangehaalde artikelen: 10, 24c, 27 en 310 van het Wetboek van Strafrecht worden geschrapt.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij en de op te leggen schadevergoedingsmaatregel en doet in zoverre opnieuw recht.
Vordering van de benadeelde partij Enexis Netwerkbeheer Beheersen Netwerkverlies
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij Enexis Netwerkbeheer Beheersen Netwerkverlies ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 10.816,05 (tienduizend achthonderdzestien euro en vijf cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
150,00 (éénhonderdvijftig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd Enexis Netwerkbeheer Beheersen Netwerkverlies, ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 10.816,05 (tienduizend achthonderdzestien euro en vijf cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 89 (negenentachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 19 oktober 2016.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. P.T. Gründemann, voorzitter,
mr. F. van Es en mr. O.A.J.M. Lavrijssen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. V.C. Minneboo, griffier,
en op 12 januari 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. O.A.J.M. Lavrijssen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.