ECLI:NL:GHSHE:2023:543

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 februari 2023
Publicatiedatum
14 februari 2023
Zaaknummer
20-002493-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De politierechter heeft de verdachte, geboren in 1989 en thans in overleveringsdetentie in België, veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden met aftrek van voorarrest. Tevens is de tenuitvoerlegging gelast van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf van één maand. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die een gevangenisstraf van drie maanden met aftrek van voorarrest heeft gevorderd, en de verdediging die heeft gepleit voor vrijspraak. Het hof heeft de bewijsmiddelen van de politierechter aangevuld en de verklaring van de verdachte als ongeloofwaardig bestempeld. De verdachte had verklaard dat hij geen wetenschap had van de hennep die in de dozen zat die hij vervoerde, maar het hof oordeelt dat de feiten wijzen op een drugsdeal.

Het hof heeft uiteindelijk de gevangenisstraf verhoogd naar zes maanden, rekening houdend met de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte. De vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf is eveneens toegewezen, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. De beslissing is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002493-21
Uitspraak : 10 februari 2023
TEGENSPRAAK
(art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 21 oktober 2021, parketnummer 02-278105-21 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer 02-171274-19, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
wonende te [adres 1] .
Thans in overleveringsdetentie verblijvende in de:
[adres 2]
(België)
Hoger beroep
De politierechter heeft verdachte ter zake van
-opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden met aftrek van voorarrest.
Tevens heeft de politierechter de tenuitvoerlegging gelast van de voorwaardelijke straf die bij vonnis van 21 januari 2020 in de zaak onder parketnummer 02/171274-19 aan verdachte is opgelegd, te weten een gevangenisstraf van 1 maand.
Daarnaast is de vordering gevangenhouding toegewezen en de schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf van 3 maanden met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal heeft tevens gevorderd dat de tenuitvoerlegging wordt gelast van de voorwaardelijke straf die bij vonnis van 21 januari 2020 in de zaak onder parketnummer 02/171274-19 is opgelegd.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken. Verder heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd en een standpunt ingenomen ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust onder aanvulling van de bewijsmiddelen en vervanging van de bewijsoverwegingen en met uitzondering van de opgelegde straf.
Aanvulling bewijsmiddelen
De door de politierechter gebezigde bewijsmiddelen worden vermeld op pagina 4 van het vonnis. Het hof vult deze bewijsmiddelen als volgt aan.
1.
De politierechter heeft als eerste bewijsmiddel opgenomen een ambtsedig proces-verbaal van bevindingen neergelegd op pagina 31 van het dossier.
Dat bewijsmiddel vult het hof in die zin aan dat het ambtsedig proces-verbaal tevens tot bewijs wordt gebezigd voor zover daarin – zakelijk weergegeven – is opgenomen dat:
- de Citroën was van het type C3 en was voorzien van het Franse kentekennummer [kenteken] ;
- omstreeks 19:48 uur zowel de Renault als de Citroën wegreden vanaf het parkeerterrein.
2.
Verder voegt het hof aan de door de politierechter tot bewijs gebezigde bewijsmiddelen toe de verklaring van verdachte opgenomen op pagina 25 en 26 van het dossier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik was de bestuurder (
hof: van de Renault Clio) bij het hotel, Parkhotel (
hof: Hotel Fletcher).
Ik ben weggegaan en richting Zeekant gereden (
hof: nadat de dozen in de Renault Clio waren gezet).
Vervanging bewijsoverweging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Daartoe is gesteld dat verdachte een alternatieve lezing heeft gegeven die niet door de bewijsmiddelen wordt uitgesloten maar wel daarmee onverenigbaar is zodat vrijspraak dient te volgen (Meer- en Vaartverweer). Verdachte heeft verklaard dat hij met een vriend naar een hotel is gereden om kleding van die vriend op te halen die in het hotel zou hebben overnacht. Vervolgens zijn op het parkeerterrein door die vriend en een andere persoon twee dozen in de auto van verdachte geladen en is verdachte met zijn vriend weggereden. Onderweg is verdachte door die vriend bij een appartementencomplex genaamd [locatie] afgezet bij een andere vriend die daar woonde. De vriend met wie verdachte naar het hotel was gereden is doorgereden met de auto van verdachte. Nadat de bestuurder van die auto, zijnde de vriend van verdachte, door de politie was aangehouden en in de auto (Renault Clio) de hennep was aangetroffen heeft die vriend tegen verdachte gezegd dat er geen kleding maar hennep in de dozen zat. Verdachte zou daarvan, zoals hiervoor weergegeven, geen wetenschap hebben gehad.
Hetgeen door de rechtbank ter zake dit standpunt op pagina 4 van het vonnis is overwogen onder bewijsoverweging 3.2, vervangt het hof door de navolgende bewijsoverweging.
Het hof leidt uit de tot bewijs gebezigde bewijsmiddelen het navolgende af.
Om 19:43 uur wordt door verbalisanten gezien dat op een parkeerterrein van het Fletcher hotel te Bergen op Zoom de bestuurder van een Citroën met een Frans kenteken naar de Renault Clio van verdachte loopt. Gezien wordt dat aan de bijrijderszijde van die Renault een persoon uitstapt en dat deze samen met de bestuurder van de Citroën naar een Skoda met blauwe kentekenplaten (TAXI-platen) loopt die eveneens op het parkeerterrein staat geparkeerd. Vanuit de achterzijde van die Skoda halen beide personen ieder een doos welke vervolgens door hen op de achterbank van de Renault van verdachte wordt gezet. Verbalisanten herkennen verdachte als bestuurder van de Renault. Gezien wordt dat de Renault en de Citroën aansluitend om 19:48 uur van het parkeerterrein wegrijden. Nadat de Renault Clio zonder inzittenden is aangetroffen worden op de achterbank de dozen in beslaggenomen met daarin gripzakken met een totale hoeveelheid van 8.999 gram hennep.
Het hof hecht in het licht van hetgeen hiervoor uit de bewijsmiddelen is afgeleid geen geloof aan de verklaring van verdachte dat hij dacht dat er kleding in de dozen zat en dat hij geen wetenschap had van de daarin aanwezige hennep.
Zo wekt het bevreemding dat de vriend van verdachte niet de kleding in het hotel gaat ophalen maar dat in plaats daarvan twee dozen uit een auto met blauwe taxiplaten worden gehaald en dat bij het overladen van die dozen in de auto van verdachte ook nog een persoon uit een auto met een Frans kenteken is betrokken. Verder is opmerkelijk dat de kleding in dozen is verpakt, wat een zeer ongebruikelijke wijze is om kleding in op te bergen na een overnachting in een hotel. Verder valt op de handelingssnelheid waarmee de dozen worden overgeladen. Binnen vijf minuten zijn de dozen in de Renault van verdachte geladen en verlaten de Renault en de Citroën het parkeerterrein van het hotel. Naar het oordeel van het hof passen de vastgestelde feiten bij een drugsdeal die op het parkeerterrein wordt uitgevoerd en niet bij de verklaring van verdachte dat men daar was om kleding bij een hotel op te halen. De verdachte zou de naam hebben kunnen noemen van de vriend met wie hij naar het hotel is gereden of de naam van de vriend die woonde in het appartementencomplex [locatie] waar verdachte zou zijn afgezet. Dan zou de verklaring van verdachte geverifieerd kunnen worden. Verdachte heeft echter de namen van deze beide personen niet willen noemen. Dit geeft te denken met name tegen de achtergrond van het justitiële verleden van verdachte dat gekenmerkt wordt door veroordelingen ter zake Opiumwetdelicten.
Zoals hiervoor aangegeven is het hof van oordeel dat de verklaring van verdachte dat hij geen wetenschap had van de hennep in de dozen ongeloofwaardig is en dat het niet anders kan zijn dan dat hij minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er hennep in plaats van kleding in de dozen zat die bij hem in de Renault werden geladen. Nu verdachte heeft verklaard de Renault te hebben bestuurd, heeft hij daarmee deze hennep opzettelijk vervoerd en is het ten laste gelegde bewezen.
Het andersluidende standpunt van de verdediging wordt verworpen.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De politierechter heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal heeft een gevangenisstraf van 3 maanden met aftrek van voorarrest gevorderd. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden volstaan met een geheel voorwaardelijke straf. Verdachte zit op dit moment in België een langdurige gevangenisstraf uit en zou een toekomstperspectief moeten worden geboden.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vervoer van 8999 gram hennep.
Blijkens het de verdachte betreffende uittreksel justitiële documentatie van 2 december 2022 is verdachte in het verleden (2020, 2013 en 2011) veroordeeld ter zake Opiumwetdelicten. Verder blijkt uit een door de verdediging ingebracht stuk dat verdachte momenteel in België een gevangenisstraf van 9 jaren uitzit wederom vanwege Opiumwetdelicten.
De landelijke oriëntatiepunten straftoemeting indiceren voor het aanwezig hebben van een hoeveelheid softdrugs van tussen de 5.000 en 10.000 gram een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
In de hoeveelheid hennep die verdachte heeft vervoerd en in de recidive ter zake Opiumwetdelicten ziet het hof aanleiding om een gevangenisstraf van 6 maanden op te leggen, hetgeen hoger is dan de politierechter heeft opgelegd en de advocaat-generaal heeft gevorderd.
Het hof gaat voorbij aan het standpunt van de verdediging een geheel voorwaardelijke straf op te leggen gelet op de ernst van de feiten en op de omstandigheid dat de verdachte meermaals voor soortgelijke delicten is veroordeeld en op dit moment een lange straf in België uitzit, wederom voor soortgelijke delicten.
Vordering tot tenuitvoerlegging
De politierechter heeft de tenuitvoerlegging gelast van de voorwaardelijke straf die bij vonnis van 21 januari 2020 in de zaak onder parketnummer 02/171274-19 aan verdachte is opgelegd, te weten een gevangenisstraf van 1 maand.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen dan wel de aan de voorwaardelijke veroordeling verbonden proeftijd dient te worden verlengd.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat, nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt, de tenuitvoerlegging van de gehele voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf dient te worden gelast.
Het hof gaat voorbij aan het standpunt van de verdediging de proeftijd te verlengen nu deze verlenging alleen mogelijk is gedurende de nog lopende proeftijd van deze veroordeling en deze proeftijd inmiddels is afgelopen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. W.E.C.A. Valkenburg, voorzitter,
mr. O.A.J.M. Lavrijssen en mr. G.C. Bos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.H.W. Van der Meijs, griffier,
en op 10 februari 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. O.A.J.M. Lavrijssen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.