In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de verdachte is veroordeeld voor medeplegen van hennepteelt en diefstal van elektriciteit. De rechtbank had de verdachte op 21 januari 2021 veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, subsidiair 4 maanden vervangende hechtenis, en had een schadevergoeding van € 29.558,20 aan de benadeelde partij toegewezen. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte voor een deel niet-ontvankelijk verklaard, met name voor wat betreft de vrijspraak van de rechtbank inzake de hennepkwekerijen in Etten-Leur en Breda. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank bevestigd, waarbij het de bewijsvoering heeft verbeterd en de overwegingen omtrent de strafoplegging heeft aangevuld. Het hof heeft geoordeeld dat de betrokkenheid van de verdachte bij de hennepkwekerij voldoende bewijs biedt voor de kwalificatie van medeplegen. De verdediging heeft verzocht om bewijsuitsluiting van de verklaring van een getuige, maar het hof heeft dit verzoek afgewezen, omdat de verklaring niet als 'sole and decisive' kan worden beschouwd. De rechtbank had terecht de verklaringen van de getuige tot bewijs gebezigd. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij bevestigd en de schadevergoedingsmaatregel aangepast naar gijzeling voor de duur van 182 dagen bij niet-betaling.