ECLI:NL:GHSHE:2023:537

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 februari 2023
Publicatiedatum
14 februari 2023
Zaaknummer
20-001007-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van het vonnis in een ontuchtzaak met een minderjarige dochter, met aanpassing van de opgelegde straf en afwijzing van het verzoek tot het horen van het slachtoffer als getuige.

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, een vader, was eerder veroordeeld voor ontuchtige handelingen met zijn minderjarige dochter. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, maar paste de opgelegde straf aan. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De rechtbank had eerder een contactverbod opgelegd, maar het hof besloot deze maatregel niet op te leggen, omdat het slachtoffer geen behoefte had aan een contactverbod.

De zaak kwam aan het licht na verklaringen van het slachtoffer, die aangaf dat de verdachte gedurende een periode van meer dan twee jaar meermalen ontuchtige handelingen met haar had gepleegd. Het hof oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer voldoende steun vonden in andere bewijsmiddelen, waaronder WhatsApp-berichten tussen de verdachte en het slachtoffer. Het hof verwierp het verzoek van de verdediging om het slachtoffer als getuige te horen, omdat de verdediging eerder geen gebruik had gemaakt van de mogelijkheid om dit verzoek in te dienen.

De verdachte had betoogd dat het slachtoffer een seksprobleem had en dat zijn gedrag niet als misbruik kon worden gekwalificeerd. Het hof oordeelde echter dat de verdachte op grove wijze de lichamelijke integriteit van zijn dochter had geschonden en dat zijn handelen ernstige gevolgen had voor het slachtoffer. De verdachte had geen eerdere veroordelingen, maar het hof vond de ernst van de feiten zodanig dat een aanzienlijke gevangenisstraf gerechtvaardigd was. De beslissing van het hof werd genomen met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar de ernst van de feiten woog zwaarder.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001007-22
Uitspraak : 10 februari 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 22 april 2022, in de strafzaak met parketnummer 02-082554-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag verdachte] 1965,
wonende te [adres verdachte] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het onder de feiten 1 en 2 tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen zijn kind, meermalen gepleegd’ (feit 1) en ‘met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, terwijl de schuldige het feit begaat tegen zijn kind, meermalen gepleegd’ (feit 2), de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren.
De rechtbank heeft aan het voorwaardelijke strafdeel als bijzondere voorwaarden verbonden een meldplicht en een ambulante behandelverplichting. Daarnaast heeft de rechtbank aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht opgelegd, te weten een contactverbod met het slachtoffer [slachtoffer] voor de duur van vijf jaren, waarbij is bepaald dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van zeven dagen voor iedere keer dat de verdachte de maatregel overtreedt met een totale duur van ten hoogste 6 maanden. De vrijheidsbeperkende maatregel is dadelijk uitvoerbaar verklaard.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] is door de rechtbank gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 20.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij is voor het overige deel in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Tot slot is het jegens de verdachte verleende en reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis door de rechtbank opgeheven.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Blijkens de akte instellen hoger beroep d.d. 6 mei 2022 is het hoger beroep namens de verdachte onbeperkt ingesteld.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van hetgeen aan hem onder feit 2, onder het tweede en vijfde gedachtestreepje, ten laste is gelegd. Het hof is – anders dan de advocaat-generaal maar met de verdediging – van oordeel dat de tenlastelegging impliciet cumulatief moet worden gelezen en deze partiële vrijspraken derhalve als beschermde vrijspraken moeten worden beschouwd.
Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte derhalve niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep, voor zover het tegen de hiervoor bedoelde beschermde vrijspraken is gericht.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het bestreden vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van het opgelegde contactverbod met het slachtoffer [slachtoffer] .
Door de raadsvrouw van de verdachte is partiële vrijspraak bepleit van de onder feit 1 onder het tweede en derde gedachtestreepje tenlastegelegde handelingen alsmede van de onder feit 1 opgenomen handelingen voor zover betrekking hebbende op de tenlastegelegde periode voorafgaand aan 1 januari 2020, en is vrijspraak bepleit van het onder feit 2 tenlastegelegde. Daarnaast is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het bestreden vonnis, met aanvulling van de gronden waarop dit berust en met uitzondering van de opgelegde straf. In zoverre zal het vonnis waarvan beroep worden vernietigd. Bijgevolg zal de daarmee samenhangende overweging van de rechtbank, dus voor zover die ziet op de opgelegde straf, in zijn geheel worden vervangen op de wijze als hierna vermeld.
Het hof ziet in hetgeen door de raadsvrouw bij pleidooi en door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd geen reden om ten aanzien van de bewezenverklaring tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank.
Aanvulling van de bewijsmiddelen
Het hof heeft geconstateerd dat de gebezigde bewijsmiddelen, alsmede de verwijzingen naar de vindplaatsen van die bewijsmiddelen, onder handhaving voor het overige op onderdelen aanvulling en verbetering behoeven in de volgende zin:
- bewijsmiddel 4 op pagina 14 van het vonnis komt te luiden als volgt: ‘Het proces-verbaal van bevindingen (met bijlagen), pagina 61 en 62’. Aan de inhoud van dit bewijsmiddel wordt toegevoegd:
“2. Gesprek gestart op 3 september 2019, [slachtoffer] schrijft dat ze “geil” is. Tussen [slachtoffer] en [verdachte] worden diverse emoticons gestuurd.

3. Gesprek gestart op 19 november 2019, [verdachte] vraagt hoe het met de liefde is. [slachtoffer] schrijft dat ze geen liefde heeft. [verdachte] stuurt een duim en schrijft “wat dan”. Waarop [slachtoffer] antwoordt met “neukertje”. [verdachte] schrijft “slimme meid” en stuurt twee emoticons. Namelijk een “OK hand” en een courgette. [slachtoffer] antwoordt met “weet ik haha”.

6. Gesprek gestart op 2 januari 2020. [verdachte] vraagt of er niets op tv is. [slachtoffer] schrijft “porno”. Vader denkt dat [slachtoffer] porno zit te kijken, maar [slachtoffer] bedoelt bij haar vader op de tv. [verdachte] schrijft dat het met [slachtoffer] leuker en lekkerder is.

7. Gesprek gestart op 2 januari 2020. [verdachte] wil weten of [slachtoffer] al slaapt en wil met haar een beetje slap lullen. Voor het woord lullen, gebruikt hij de emoticons van twee courgetten. [slachtoffer] heeft het later over de piemel van haar vader. [slachtoffer] vraagt of hij slap is. [verdachte] schrijft “ja” en [slachtoffer] antwoordt daarop dat ze dat grappig vindt voelen. [verdachte] schrijft “En jouw kut”. [slachtoffer] schrijft dat die “droog” is. De vader vraagt of zijn piemel stijf moet worden en hoe dan. [slachtoffer] schrijft dat ze geen idee heeft en met porno. [verdachte] schrijft of zij een natte wil. [slachtoffer] wil dat. De vader vraagt “en dan” waarop [slachtoffer] schrijft dat ze dan wacht tot morgen. De vader vraagt hoe ze hem nu nat krijgt, [slachtoffer] stelt voor om over seks te praten.

9. Gesprek gestart op 23 januari 2020, [verdachte] stuurt een emoticon plaatje van een courgette en een perzik met een vraagteken. [slachtoffer] schrijft “ wanneer”. De vader schrijft “nu” en daarna schrijft hij “volgende week”.”;

- bewijsmiddel 5 op pagina 15 van het vonnis komt te luiden als volgt: ‘Het proces-verbaal van verhoor verdachte op 25 maart 2021, pagina 235 tot en met 249, voor zover inhoudende als verklaring van [verdachte] , geboren op [geboortedag verdachte] 1965’. De inhoud van dit bewijsmiddel komt te luiden als volgt:
“Pagina 240
V: wat is er dan wel gebeurd?
A: ik heb seks gehad met der thuis in bed
V: wanneer start zoiets?
A: (…) [slachtoffer] ging vervolgens vaak vroeg naar boven, vaak was zij dan zo opgewonden dat er een vervolg kwam in bed. Wij hadden dan seks in ons bed. Zo gebeurde het bijna altijd. Dit gebeurde niet elke avond wij sliepen ook gewoon bij elkaar vanwege praktische overweging en de koelte van het bed.
Pagina 241V: wat is er allemaal op seksueel gebied gebeurd tussen jullie?
A: wij hebben alleen geneukt, ik bedoel hiermee de penis in de vagina brengen.
V: de handelingen net als vingeren en masturberen wat kun je daarover vertellen?
A: dit deden we niet bij elkaar maar wel bij ons zelf. Wij deden het wel in bijzijn van elkaar.
V: als je er een bepaald aantal of patroon aan moet plakken hoe vaak deden jullie het dan?
A: hier zat geen patroon in, het gebeurde gemiddeld heus wel 1 keer in de week misschien 2 keer ook, ik heb hier geen dagboek van bijgehouden. (…)Het was voor haar een behoeftebevrediging.
Pagina 242V: waarom ben je er toch in mee gegaan?
A: ik wilde mee gaan in haar behoeftebevrediging dit terwijl ik wist dat dit niet kon. Misschien dat ik haar hierbij wilde helpen in haar behoefte.”
In aanvulling op de door de politierechter gebezigde bewijsmiddelen bezigt het hof tevens de navolgende bewijsmiddelen tot het bewijs:
-
een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 25 maart 2021, pagina 169 tot en met 181, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte]:
Pagina 174
V: wat kun je over [slachtoffer] vertellen?
A: de jaren bij haar moeder heeft haar ook geen goed gedaan. Jaren later ben ik hier pas achter gekomen, dat ze een gebrek aan aandacht heeft gehad. In die periode is haar behoefte aan seks ook veel ontwikkeld.
-
een proces-verbaal van bevindingen (met bijlagen) d.d. 8 maart 2021, pagina 150 en 151, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Op 8 maart 2021 heb ik onderzoek gedaan in het opgeslagen Whatsappverkeer tussen [betrokkene] en de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer] , in de contactpersonen van de telefoon ingevoerd als [verdachte] . Met [verdachte] wordt waarschijnlijk haar ex-man [verdachte] , geboren op [geboortedag verdachte] 1965, bedoeld.
Ik zag onder andere de onderstaande Whatsappgesprekken:
2. Gesprek gestart op 27 december 2020, [verdachte] wil graag dat ze langs komt om te knuffelen. [betrokkene] schrijft dat er een contactverbod is van de huisarts, Veilig Thuis, de politie en van haar. Hij moet haar met rust laten. [verdachte] wil weten of zij niet naar hem vraagt. Ik zag dat [verdachte] onderstaand bericht stuurt:

“ [betrokkene] , je weet nog niet de helft van wat zich heeft afgespeeld de afgelopen 3 jaar met [slachtoffer] op sex gebied…. ik praat het niet goed maar om mij meteen als crimineel neer te zetten is niet terecht…… (..)”.

Aanvullende bewijsoverweging
Door de raadsvrouw van de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep bij wijze van voorwaardelijk verzoek, indien het hof ten aanzien van het onder feit 1 tenlastegelegde tot de bewezenverklaring van een langere periode dan de periode van 1 januari 2020 tot en met 16 december 2020 zou komen, verzocht om het slachtoffer [slachtoffer] als getuige te (doen) laten horen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek dient te worden afgewezen, omdat de verdediging eerder meermaals in de gelegenheid is gesteld verzoeken tot nader onderzoek in te dienen, maar van deze gelegenheden geen gebruik heeft gemaakt.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het arrest Keskin t. Nederland van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en de daaropvolgende ‘post-Keskin’ arresten van de Hoge Raad volgt dat in bepaalde gevallen het belang bij het oproepen en horen van een getuige moet worden verondersteld, zodat van de verdediging geen nadere onderbouwing van dit belang mag worden verlangd. Dat is aan de orde als het verzoek betrekking heeft op een getuige ten aanzien van wie de verdediging het ondervragingsrecht nog niet heeft kunnen uitoefenen, terwijl deze getuige – al in het vooronderzoek of anderszins – een verklaring heeft afgelegd met een belastende strekking. Het gaat dan om een verklaring die door de rechter voor het bewijs van het tenlastegelegde feit zou kunnen worden gebruikt of al is gebruikt. Daarvan is in ieder geval sprake als de rechter in eerste aanleg een verklaring van een getuige voor het bewijs heeft gebruikt, en de verdediging in hoger beroep het verzoek doet deze getuige op te roepen en te (doen) horen.
Het vorenstaande betekent evenwel niet dat elk verzoek tot het oproepen en horen van een getuige die een belastende verklaring heeft afgelegd, door de rechter zonder meer moet worden toegewezen. Artikel 6 EVRM verzet zich er niet tegen dat de rechter het verzoek afwijst als het oproepen en horen van een getuige onmiskenbaar irrelevant of overbodig (“manifestley irrelevant or redundant”) is, omdat het (opnieuw) horen van de getuige voor de bewijsvoering van geen enkel belang zal zijn of geen toegevoegde waarde zal hebben. Dat kan zich bijvoorbeeld voordoen indien de al door de getuige afgelegde verklaring betrekking heeft op feiten en omstandigheden die door de verdachte niet worden betwist of als die feiten en omstandigheden door andere resultaten van het strafrechtelijk onderzoek al buiten redelijke twijfel zijn komen vast te staan.
Daarnaast volgt uit de ‘post-Keskinrechtspraak’ van de Hoge Raad dat de omstandigheid dat de verdediging geen gebruik heeft gemaakt van een eerder bestaande gelegenheid om wensen met betrekking tot de ondervraging van getuigen kenbaar te maken, of dat de verdediging niet zelf in een eerder stadium van het onderzoek gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheden om een verzoek te doen om een getuige te horen, terwijl daarvoor op dat moment geen beletsel bestond, op zichzelf geen grond biedt voor de afwijzing van zo’n verzoek, maar dat het niet wegneemt dat een dergelijke inactiviteit van de verdediging een rol kan spelen bij de beoordeling of het proces als geheel eerlijk is verlopen.
Het hof is van oordeel dat, uitgaande van het voorgaande, het verzoek tot het horen van [slachtoffer] als getuige dient te worden afgewezen en overweegt daartoe als volgt.
De door het slachtoffer [slachtoffer] afgelegde belastende verklaringen worden in belangrijke mate ondersteund door de inhoud van de overige bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van de verdachte waarin de belastende verklaringen van het slachtoffer met betrekking tot belangrijke onderdelen van de tenlastelegging wordt bevestigd. Zo heeft de verdachte verklaard dat hij gedurende langere tijd meermalen, zo goed als wekelijks met zijn dochter, [slachtoffer] , geslachtsgemeenschap heeft gehad, dat de verdachte en zijn dochter bij elkaar in bed sliepen en dat zijn dochter vaak naakt bij hem in bed lag, dat ze in elkaars bijzijn masturbeerden en dat hij wist dat zijn dochter veel behoefte had aan seks en dat hij haar daarin misschien wilde helpen.
Daarnaast vindt de verklaring van het slachtoffer bevestiging in de tussen de verdachte en het slachtoffer verstuurde Whatsapp-berichten van 22 juni 2019, 3 september 2019, 19 november 2019, 3 en 12 december 2019 en 2, 3 en 23 januari 2020, waarin over en weer seksueel getinte toespelingen worden gemaakt over de erotische stemming waarin de verdachte en zijn dochter zich bevinden en over de handelingen die zij wilden verrichten, zoals zoenen, neuken, likken en ‘gaan sexen’. De verklaring van het slachtoffer dient ten aanzien van de ten laste gelegde feiten dan ook niet aangemerkt te worden als ‘sole and decisive’ bewijsmateriaal, aangezien de verklaring in belangrijke mate wordt ondersteund door de inhoud van andere (niet van dezelfde bron afkomstige) bewijsmiddelen.
Bovendien neemt het hof bij de beoordeling van het voorwaardelijke verzoek in aanmerking dat de verdediging meermaals de mogelijkheid heeft gehad om een verzoek in te dienen om [slachtoffer] als getuige te (doen) laten horen, maar de verdediging van deze mogelijkheden geen gebruik heeft gemaakt. Op 14 april 2021 zijn de verdediging en het Openbaar Ministerie door de rechter-commissaris in de gelegenheid gesteld eventuele onderzoekswensen kenbaar te maken. Op 6 mei 2021 heeft de verdediging hierop te kennen gegeven vooralsnog geen onderzoekswensen te hebben. Ook bij appelschriftuur d.d. 18 mei 2022 is door de verdediging niet opgegeven dat het slachtoffer [slachtoffer] als getuige diende te worden opgeroepen en gehoord, terwijl als reden voor het instellen van hoger beroep werd opgegeven dat door de rechtbank een langere periode en meer ontuchtige handelingen bewezen waren verklaard dan waarover de verdachte had verklaard, waarbij de rechtbank blijkens haar overwegingen de bewijsbeslissing in grote mate heeft gegrond op de – door haar als betrouwbaar en geloofwaardig beoordeelde – verklaring van het slachtoffer [slachtoffer] . Het had derhalve naar het oordeel van het hof in de rede gelegen het verzoek tot het horen van [slachtoffer] reeds bij appelschriftuur in te dienen, althans eerder dan bij gelegenheid van pleidooi ter terechtzitting in hoger beroep, te meer nu er sedert het vonnis van de rechtbank geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn gebleken of ter terechtzitting zijn aangevoerd. Daarmee is het hof van oordeel dat niet kan worden gezegd dat de verdediging niet in de gelegenheid is gesteld om [slachtoffer] als getuige te horen. Daarbij komt dat het hof tevens van oordeel is dat nu de verdediging de wens tot het horen van getuige [slachtoffer] heeft laten afhangen van de bewijsbeslissing van het hof met betrekking tot feit 2 en met betrekking tot een onderdeel (de periode) van feit 1, gedaan in een laat stadium van het onderzoek ter terechtzitting, te weten ter gelegenheid van het pleidooi van de verdediging, het verzoek niet voldoet aan de aan een dergelijk verzoek te stellen eisen, te weten dat de verdediging tot het doen van een dergelijk verzoek het nodige initiatief neemt tot het doen van een stellig en duidelijk verzoek waaruit de noodzaak blijkt voor die nadere onderzoekshandeling,
Op grond van het voorstaande is het hof van oordeel dat de procedure in zijn geheel eerlijk is verlopen en dat de afwijzing van het verzoek tot het horen van [slachtoffer] als getuige geen schending van artikel 6 EVRM oplevert.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich gedurende een periode van ruim twee jaar meerdere malen schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met zijn minderjarige dochter, waarbij ook veelvuldig sprake is geweest van het seksueel binnendringen van haar lichaam. Het slachtoffer was bij aanvang van het misbruik dertien jaar oud, en vijftien jaar oud toen het misbruik stopte. Het misbruik is pas gestopt toen het slachtoffer haar moeder in vertrouwen heeft genomen en zij de woning van haar vader – de verdachte – heeft verlaten.
De verdachte heeft met zijn handelen op grove wijze een ernstige en onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn dochter. In plaats van haar geborgenheid, bescherming en gezonde begeleiding en richting in haar ontwikkeling te bieden, heeft de verdachte met zijn handelen een normale en gezonde seksuele ontwikkeling, waar ieder kind recht op heeft, verstoord. De verdachte heeft het vertrouwen dat zijn dochter in hem mocht stellen en de veiligheid die zij van hem mocht verwachten als vader, op ernstige wijze beschaamd en veronachtzaamd. Het hof rekent het de verdachte dan ook ernstig aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het is een feit van algemene bekendheid dat dit soort feiten langdurige en ernstige schade kunnen toebrengen aan de geestelijke gezondheid van slachtoffers. Ook in de onderhavige strafzaak is daarvan sprake, zoals blijkt uit de ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep voorgedragen slachtofferverklaringen van het slachtoffer [slachtoffer] . Het bewezenverklaarde handelen van de verdachte heeft een grote impact op haar dagelijkse leven. Terugkijkend leefde ze bijna het leven van “verdachtes vrouw”, in plaats van dat van zijn dochter. Ter verwerking van de gebeurtenissen heeft zij een traumabehandeling gevolgd. Desondanks is het lastig voor haar dat de strafzaak zo lang heeft geduurd en is het moeilijk voor haar dat haar vader niet volledig erkent dat zijn handelen ingrijpende consequenties heeft gehad en nog steeds heeft.
De verdachte heeft verklaard dat zijn dochter een seksprobleem had, dat de tussen hem en het slachtoffer verstuurde seksueel getinte Whatsapp-berichten vanuit hem een vorm van uitdaging waren om te achterhalen wat zich eerder in het leven van zijn dochter had afgespeeld en dat het slachtoffer deze gesprekken vaak zelf begon. Daarnaast heeft de verdachte verklaard dat het slachtoffer van alles kan verklaren, maar haar verklaring totaal niet klopt, en dat zij in haar ter terechtzitting in eerste aanleg voorgedragen slachtofferverklaring alles heeft verergerd. Het hof leidt hieruit af dat de verdachte niet de (volledige) verantwoordelijkheid neemt voor wat hij het slachtoffer heeft aangedaan, zelfs niet voor het deel van het seksueel misbruik dat hij heeft toegegeven.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 28 november 2022, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld.
Daarnaast heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover die uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep zijn gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte verklaard dat hij samenwoont met zijn nieuwe partner, zij onlangs een nieuwe woning hebben gekocht en hij een belangrijke rol vervult in het leven van de kinderen van zijn partner. Als hij opnieuw naar de gevangenis zou moeten, zou hij alles verliezen – zijn relatie, zijn woning en zijn baan – hetgeen voor hem onacceptabel is. Voorts heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij zich op eigen initiatief tot voor kort onder behandeling heeft gesteld bij [instantie] , welke behandeling door [instantie] is beëindigd, omdat het risico op herhaling laag was. Desondanks heeft hij nog altijd een hulpvraag en wil hij graag behandeld worden.
Tevens heeft het hof kennisgenomen van de inhoud van de hierna te noemen Pro-Justitiarapportage en reclasseringsrapporten.
Uit de Pro-Justitiarapportage betreffende een psychologisch onderzoek d.d. 4 juni 2021 volgt dat er bij de verdachte geen sprake is van een ziekelijke stoornis en de tenlastegelegde feiten hem volledig kunnen worden toegerekend. Er was sprake van bewust overwogen en gepland handelen en van volledig besef van de wederrechtelijkheid daarvan. Het recidiverisico is door de psycholoog ingeschat op laag en er wordt geen behandeling geadviseerd.
Uit het reclasseringsadvies d.d. 21 januari 2022 en het voortgangsverslag d.d. 8 april 2022 komt naar voren dat de verdachte de oorzaak van de gebeurtenissen niet bij zichzelf lijkt te zoeken, hij derhalve niet de volledige verantwoordelijkheid neemt voor wat er gebeurd is en hij geneigd is de gebeurtenissen te bagatelliseren. Het recidiverisico wordt door de reclassering ingeschat als laag.
Het hof is van oordeel dat, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, en in verband met een juiste normhandhaving en met de na te streven rechtsgelijkheid in de strafoplegging, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van aanzienlijke duur met zich brengt.
Alles afwegende acht het hof, evenals de rechtbank, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren passend en geboden. Oplegging van een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, zoals door de verdediging is bepleit, doet naar het oordeel van het hof onvoldoende recht aan de ernst van de feiten alsmede de lange periode waarin een en ander zich heeft afgespeeld.
Met oplegging van genoemde voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Het hof zal, anders dan de rechtbank, aan het voorwaardelijke strafdeel geen bijzondere voorwaarden verbinden, nu het recidiverisico wordt ingeschat als laag, de verdachte reeds gedurende een periode van ongeveer een jaar op vrijwillige basis is behandeld door [instantie] , en de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep te kennen heeft gegeven dat hij nog steeds een hulpvraag heeft en graag behandeld wil worden. Het hof acht de verdachte zeer goed in staat behandeling op vrijwillige basis te vinden, zodat het in het strafrechtelijk kader opleggen van de verplichting hiertoe in de vorm van een bijzondere voorwaarde, geen toegevoegde waarde met zich brengt.
Evenmin zal het hof aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende een contactverbod met het slachtoffer [slachtoffer] opleggen, nu het slachtoffer ter terechtzitting in hoger beroep te kennen heeft gegeven dat zij aan de oplegging hiervan, gezien de huidige situatie, geen behoefte heeft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 245, 247 en 248 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, doch uitsluitend ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht:
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het vorenoverwogene.
Aldus gewezen door:
mr. A.J. Henzen, voorzitter,
mr. W.F. Koolen en mr. H.N. Brouwer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. van Kaathoven, griffier,
en op 10 februari 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.