ECLI:NL:GHSHE:2023:536

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 februari 2023
Publicatiedatum
14 februari 2023
Zaaknummer
20-001166-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van grafschennis en oplegging van een voorwaardelijke taakstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte is beschuldigd van grafschennis, gepleegd in de periode van 11 tot en met 18 augustus 2019 te Diessen, gemeente Hilvarenbeek. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk een graf heeft geschonden door een grafsteen van zijn grootouders op de grafsteen van de vader van de aangever te plaatsen. De verdachte heeft verklaard dat hij de grafsteen heeft gelijmd met kit, maar het hof heeft deze verklaring als ongeloofwaardig terzijde geschoven, gezien de schade aan de grafsteen en de intentie van de verdachte om het graf te schenden.

Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal in overweging genomen en is van oordeel dat een voorwaardelijke taakstraf van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren, passend is. De verdachte heeft geen respect getoond voor de overledene en diens nabestaanden, wat de openbare orde heeft verstoord. De benadeelde partij heeft zijn vordering tot schadevergoeding laten vervallen, waardoor het hof deze niet-ontvankelijk heeft verklaard. De beslissing is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, waaronder artikel 149, dat grafschennis regelt.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001166-21
Uitspraak : 10 februari 2023
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 19 april 2021, in de strafzaak met parketnummer 02-264590-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1966,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal bevestigen, met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij omdat deze is komen te vervallen.
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de verdediging het hof verzocht toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Meer subsidiair heeft de verdediging verzocht een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis, met een proeftijd van 1 jaar op te leggen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 11 augustus 2019 tot en met 18 augustus 2019 te Diessen, gemeente Hilvarenbeek, opzettelijk een graf aan de Kerksingel heeft geschonden, althans enig op een begraafplaats aan de Kerksingel opgericht gedenkteken opzettelijk en wederrechtelijk heeft vernield en/of beschadigd.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 11 augustus 2019 tot en met 18 augustus 2019 te Diessen, gemeente Hilvarenbeek, opzettelijk een graf aan de Kerksingel heeft geschonden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat het hof de verdachte dient vrij te spreken van het tenlastegelegde. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte de grafsteen niet vernield heeft, omdat de door de verdachte gebruikte kit volledig is verwijderd en de grafsteen niet is aangetast.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Op 31 augustus 2019 is door [aangever] (neef van de verdachte) aangifte gedaan. De verdachte zou de (oude) grafsteen van zijn grootouders op de grafsteen van de vader van aangever hebben gelijmd. Op dat moment was het graf al geruimd en als gevolg daarvan lagen de grootouders niet meer in dat graf. Aangever kwam er op 17 augustus 2019 achter dat de verdachte dit zou hebben gedaan en op dat moment had de verdachte de grafsteen alweer los gestoken en geprobeerd de kitresten te verwijderen. Aangever is vervolgens op 18 augustus 2019 naar het graf van zijn vader gegaan en zag dat de kit in het graniet was getrokken.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij de (oude) grafsteen van zijn grootouders op de (nieuwe) grafsteen van de vader van aangever heeft (terug)gelegd, dat hij de grafsteen erop heeft gelijmd en dat hij daarvoor een beetje kit heeft gebruikt.
Blijkens de wetsgeschiedenis moet het delict ‘grafschennis’ als bedoeld in artikel 149 Wetboek van Strafrecht in het bijzonder worden gezien als een delict ter bescherming van de piëteit. Onder het woord ‘graf’ in de zin van artikel 149 van het Wetboek van Strafrecht zal dan ook moeten worden verstaan: ‘een plaats waar een lijk begraven ligt’, waaronder mede dienen te worden begrepen al die onderdelen van het graf waarmee de piëteit van de rustplaats van de overledene tot uitdrukking wordt gebracht. Het ligt daarom voor de hand om onder het woord ‘graf’ in voormelde betekenis mede te verstaan de plaats waar de lijkkist met daarin het lijk begraven ligt, de aarde rondom die lijkkist, de lijkkist op zich, de grafsteen c.q. het grafmonument op het graf, alsmede de daarbij behorende, al dan niet onlosmakelijk daarop of daaraan, ter nagedachtenis aan de overledene, aangebrachte eerbetonen en versieringen zoals beelden, foto’s, planten en bloemen.
Onder ‘schenden’ in de zin van artikel 149 van het Wetboek van Strafrecht moet blijkens de bestaande jurisprudentie worden verstaan: het schenden van de integriteit van het graf. Gelet op voormelde wetsgeschiedenis is bij de beoordeling of daarvan sprake is, in het bijzonder van belang de beantwoording van de vraag of sprake is van opzettelijke krenking van de nagedachtenis van de overledene en/of van het piëteitsgevoel zijner betrekkingen.
Op de foto’s op pagina 6 en 7 van het politiedossier ziet het hof een aantal verkleuringen op de grafsteen. Op grond hiervan, in combinatie bezien met de verklaring van aangever dat de kit in het graniet van de grafsteen was getrokken, schuift het hof de verklaring van de verdachte, dat er geen schade aan de grafsteen (meer) zou zijn, als ongeloofwaardig ter zijde.
De verdachte heeft het graf van zijn overleden oom geschonden omdat hij vond dat uit de grafsteen moest blijken dat ook zijn grootouders daar begraven lagen. De verdachte had dus de intentie om het graf zoals het was te schenden door er een andere grafsteen op te plaatsen. Het opzet is hiermee gegeven. De verdachte wist niet dat het graf al eerder was geruimd. Dat hij vervolgens heeft getracht de schending te herstellen laat de eerdere grafschennis onverlet zeker nu er kennelijk kitresten zijn achtergebleven op de grafsteen van zijn overleden oom die niet meer waren te verwijderen en waardoor het noodzakelijk was een nieuwe grafsteen te plaatsen.
Op grond van het vorenstaande is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte (ten minste in voorwaardelijke zin) opzettelijk het onderhavige graf heeft geschonden.
Het hof verwerpt het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

opzettelijk een graf schenden.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast heeft het hof gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de daarop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – grafschennis. Het bewezenverklaarde handelen van de verdachte getuigt van gebrek aan respect jegens de overledene en diens nabestaanden. Voorts is door het bewezenverklaarde de openbare orde, meer in het bijzonder de rust en vrede op de begraafplaats, verstoord. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 2 december 2022, betrekking hebbend op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het bewezenverklaarde weliswaar eerder onherroepelijk is veroordeeld maar niet ter zake van soortgelijke feiten. Het hof houdt daarnaast rekening met de omstandigheid dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Voorts heeft het hof rekening gehouden met de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan is gebleken ter terechtzitting in hoger beroep.
Gelet op het vorenstaande is het hof, met de politierechter en de advocaat-generaal, van oordeel dat een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden is.
Met oplegging van een voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [aangever]
De benadeelde partij [aangever] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.295,00.
De politierechter heeft bij vonnis waarvan beroep de vordering toegewezen tot een totaalbedrag van € 1.295,00, vermeerderd met de wettelijke rente. De verdachte is veroordeeld in de kosten van de benadeelde partij, begroot op nihil.
Op het wensenformulier d.d. 24 november 2021, heeft de benadeelde partij aangegeven de hoogte van zijn verzoek tot schadevergoeding te verlagen tot € 0,00. Hierbij heeft hij aangegeven:
‘Ondertussen is op 22 december 2020 ons mam gestorven en bijgelegd in het graf van ons pap. Mijn broer en zus en ik hebben de grafsteen laten aanpassen. Voor ons duurde het te lang.’
Per e-mailbericht d.d. 29 maart 2022 heeft de benadeelde partij aan het Slachtofferloket laten weten dat hij (daarmee) heeft aangegeven zijn verzoek tot schadevergoeding te willen laten vervallen.
Op grond van het wensenformulier, in samenhang bezien met het e-mailbericht d.d. 29 maart 2022, neemt het hof aan dat de benadeelde partij heeft bedoeld de hoogte van zijn vordering tot schadevergoeding te verlagen naar € 0,00, en aldus zijn verzoek tot schadevergoeding niet te handhaven. Het hof zal om die reden de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren nu hij daarbij geen enkel belang meer heeft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 149 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [aangever]

Verklaart de benadeelde partij [aangever] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door:
mr. A.J. Henzen, voorzitter,
mr. W.F. Koolen en mr. H.N. Brouwer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.H.A. Dibbits, griffier,
en op 10 februari 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. H.N. Brouwer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.