ECLI:NL:GHSHE:2023:492

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 februari 2023
Publicatiedatum
9 februari 2023
Zaaknummer
200.318.478_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de verlenging van de ondertoezichtstelling van minderjarige kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van drie minderjarige kinderen. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 4 augustus 2022, waarin de ondertoezichtstelling van haar kinderen werd verlengd tot 10 augustus 2023. De moeder voerde aan dat zij niet op de juiste wijze was opgeroepen voor de zitting in eerste aanleg en dat de beslissing onvoldoende was gemotiveerd. De gecertificeerde instelling (GI) voerde aan dat er nog steeds zorgen waren over de ontwikkeling van de kinderen, vooral in verband met de moeder's omgang met haar ex-partners. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 januari 2023 heeft het hof de moeder gehoord, evenals vertegenwoordigers van de GI. Het hof oordeelde dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk bleef, gezien de zorgen over de ontwikkeling van de kinderen en de rol van de moeder in hun opvoeding. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank, waarbij het belang van de kinderen voorop stond. De beslissing benadrukt de noodzaak van hulpverlening voor de moeder om de opvoedsituatie voor de kinderen te waarborgen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 9 februari 2023
Zaaknummer : 200.318.478/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/398497 JE RK 22-1019
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. D. Marcus,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Deze zaak heeft betrekking op de minderjarige kinderen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 4 augustus 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 november 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het verzoek van de gecertificeerde instelling af te wijzen, kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 2 december 2022, heeft de GI verzocht het door de moeder ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 januari 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2];
2.3.1.
De raad is, met bericht van verhindering, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.3.2.
Het hof heeft de minderjarigen [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft de voorzitter buiten aanwezigheid van partijen met haar gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
De moeder is van rechtswege belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3].
3.2.
[minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] staan sinds 10 augustus 2021 onder toezicht van de GI.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verlengd tot 10 augustus 2023.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Standpunten
3.5.
De moeder voert aan dat zij in strijd met artikel 800 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) niet een afschrift van het verzoekschrift heeft ontvangen, noch een oproep om een verweerschrift in te dienen of te worden gehoord, zodat zij buiten haar schuld niet in eerste aanleg is verschenen. Bovendien had de moeder op basis van artikel 272 Rv opgeroepen moeten worden bij aangetekende brief, nu niet gesteld noch gebleken is dat de rechter anders heeft bepaald. Uit de omstandigheid dat de moeder geen gevolg heeft gegeven aan de per gewone post verzonden uitnodiging van 1 juli 2022 om tegen het verzoek bezwaar te maken, mocht niet zonder meer worden afgeleid dat zij de oproeping had ontvangen en geen bezwaar had tegen het verzoek. Nu de moeder niet deugdelijk is opgeroepen en zij haar bezwaar noch schriftelijk, noch tijdens een mondelinge behandeling aan de rechtbank kenbaar heeft gemaakt, is de beschikking gegeven zonder hoor en wederhoor toe te passen. De moeder stelt zich op het standpunt dat dit verzuim ertoe dient te leiden dat de beschikking vernietigd wordt.
3.6.
Daarnaast stelt de moeder zich op het standpunt dat niet is voldaan aan de wettelijke vereisten voor een ondertoezichtstelling en dat het verzoek van de GI en de beslissing van de rechtbank onvoldoende zijn gemotiveerd en ondeugdelijk zijn onderbouwd. Het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling is voornamelijk gestoeld op het risico dat samenhangt met contact met één van de stalkende ex-partners ([betrokkene 1]) van moeder. Nadat aan hem in juni 2022 een contactverbod is opgelegd, hebben zich echter geen incidenten meer voorgedaan en is de gezinssituatie rustig. Van een ontwikkelingsbedreiging is dan ook geen sprake meer. De moeder heeft ter zitting aangevuld dat het wel juist is dat [minderjarige 1] contact heeft met [betrokkene 1]; ze is op haar verjaardag met hem nog een dagje naar [plaats 1] geweest.
Daarnaast staat in het verzoekschrift verouderde informatie. Zo wordt gesteld dat [minderjarige 1] geen contact heeft met haar vader, terwijl zij al anderhalf jaar goed contact heeft met haar vader. In het verzoekschrift worden geen zorgen over [minderjarige 2] gemeld. [minderjarige 3] heeft mogelijk een taalontwikkelingsstoornis, maar hij gaat hiervoor naar speciaal onderwijs, zodat ook deze ontwikkelingsbedreiging wordt ondervangen.
Verder heeft de moeder zelf initiatieven genomen die hebben geleid tot een verbetering van haar situatie en die van de kinderen. Zo heeft de moeder vanuit [instantie] een opvoeddeskundige benaderd, die gedurende een half jaar met de opvoeding heeft meegekeken. Dit traject is inmiddels positief afgesloten. Tijdens de zitting laat de moeder weten dat zij nog wel hulp heeft bij praktische zaken vanuit [instantie]. De moeder staat open voor hulpverlening, maar zij ervaart de ondertoezichtstelling als een belasting. Zij is van mening dat hulpverlening in een vrijwillig kader kan plaatsvinden.
Ten slotte voert de moeder aan dat de GI sinds [minderjarige 2] en [minderjarige 3] op 4 april 2022 weer thuis zijn geplaatst, amper uitvoering heeft gegeven aan de ondertoezichtstelling. De eerste zes weken was er geen contact met de GI en vervolgens slechts eenmaal in de twee maanden kort contact. Pas op 2 november 2022 heeft er een gesprek plaatsgevonden met de nieuwe jeugdbeschermer.
3.7.
De GI voert in reactie op de eerste grief van de moeder aan dat de jeugdbeschermer ten tijde van indiening van het verzoekschrift meermaals vergeefs heeft geprobeerd om met de moeder in contact te komen en vervolgens een brief heeft ontvangen, waarin de moeder liet weten dat zij met haar advocaat zou gaan reageren. De GI is er niet van op de hoogte of de moeder de oproep vanuit de rechtbank heeft ontvangen.
De GI voert verder aan dat er ten tijde van indiening van het verzoekschrift, te weten in juni 2022, nog onvoldoende zicht was op of het de moeder zou lukken om het belang van de kinderen centraal te stellen en of zij geen contact zou aangaan met haar ex-partner(s) / stalker(s). Om hier zicht op te krijgen is een systeemonderzoek aangevraagd bij het Gezinsmanagement vanuit het Zorg- en Veiligheidshuis [plaats 2]. Dit onderzoek is nog niet afgerond. Omdat er nog geen zicht is op het systeem maakt de GI zich nog steeds zorgen of de moeder adequaat voorbeeldgedrag laat zien over hoe je relaties aangaat en het bewaken van je eigen grenzen. Wanneer kinderen dit voorbeeldgedrag missen, zal hun seksuele en sociaal emotionele ontwikkeling in gevaar komen en zullen zij zich niet positief ontwikkelen in het aangaan en behouden van gezonde relaties. Daarnaast is het nodig dat de moeder behandeling krijgt om te kunnen werken aan weerbaarheid en mogelijke traumaverwerking. Zodra de traumabehandeling van start gaat is het van belang dat de draagkracht van de moeder gemonitord blijft, om tijdig de hulpverlening en het netwerk van de moeder te kunnen activeren om de moeder te ondersteunen.
De GI erkent dat het op dit moment goed gaat met de kinderen, maar omdat het systeemonderzoek nog niet is afgerond blijven de zorgen over de ontwikkeling van de kinderen bestaan. Daarnaast maakt de GI zich zorgen over de relatie tussen [minderjarige 1] en [betrokkene 1]. De GI wil daarom begeleide bezoeken inzetten tussen [minderjarige 1] en [betrokkene 1] om hier zicht op te krijgen. De GI concludeert dat de ontwikkelingsbedreiging nog niet is opgeheven en dat hulpverlening in het vrijwillig kader ontoereikend is, omdat de moeder wisselend is in het accepteren van hulpverlening.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Het hof stelt voorop dat het hoger beroep er mede toe dient om omissies, in de eerste aanleg begaan, te herstellen. Het hof is van oordeel dat het mogelijke verzuim dat de ondertoezichtstelling is verlengd zonder de moeder in de gelegenheid te stellen te worden gehoord, in hoger beroep is hersteld nu de zaak alsnog op een mondelinge behandeling is behandeld, waarbij de moeder op de juiste wijze is opgeroepen en is verschenen.
3.8.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.8.3.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.8.4.
Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255 BW. Uit de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, blijkt dat begin januari 2022 voor alle drie de kinderen een machtiging uithuisplaatsing is verleend. [minderjarige 1] is na twee weken teruggekeerd naar de moeder en [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zijn op 4 april 2022 teruggeplaatst. De directe aanleiding voor de uithuisplaatsing waren zorgen over stalking en bedreiging door een ex-partner van de moeder ([betrokkene 2]). Dit heeft invloed gehad op het gehele gezinssysteem. Op het moment van indiening van het verzoekschrift liep er nog een procedure die heeft geleid tot het contactverbod met de moeder voor een andere stalkende ex-partner van de moeder, [betrokkene 1]. Op dit moment is er geen contact meer tussen de moeder en haar ex-partners, zodat de GI op dat punt geen zorgen meer heeft over de veiligheid van de kinderen. Dit neemt niet weg dat er nog steeds zorgen zijn over de ontwikkeling van de kinderen, vanwege het gedrag van de moeder en de keuzes die zij in haar leven maakt, waarbij zij niet in staat lijkt te zijn om de gevolgen van haar handelen te overzien en risico’s in te schatten. Verder stelt het hof vast dat de doelen die de GI in haar verzoek in eerste aanleg heeft gesteld nog niet zijn behaald. Het rapport van het Gezinsmanagement waarin onderzoek is gedaan naar het systeem van de moeder is nog niet afgerond en ook is nog niet de nodige hulpverlening opgestart voor de moeder, omdat zij er niet zelfstandig in is geslaagd om een hulpvraag te formuleren. De GI heeft daarom tijdens de mondelinge behandeling toegezegd dat zij de moeder zullen ondersteunen om alsnog een hulpvraag te formuleren, zodat hulpverlening kan worden opgestart. Deze hulpverlening zal er vooral op gericht zijn om de moeder bewust te maken van de gevolgen van haar handelen op de ontwikkeling van de kinderen en om de moeder meer weerbaar te maken. Indien na het inzetten van deze hulpverlening sprake is van een voldoende stabiele situatie, kan vervolgens traumabehandeling worden ingezet.
3.8.5.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] nog steeds ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De concrete bedreiging in de ontwikkeling van de kinderen is gelegen in het systeem waarin zij opgroeien. Met betrekking tot [minderjarige 1] zijn er tevens zorgen over de contacten die zij onderhoudt met één van de ex-partners van de moeder. De invloed van deze ex-partner op het gezinssysteem was in het verleden ook ontwrichtend, zodat het hof het van belang acht dat de GI ook zicht krijgt op deze contacten. Het hof acht het ook om die reden noodzakelijk dat de ondertoezichtstelling wordt voortgezet.
3.8.6.
Aangezien de moeder de gevolgen van haar gedrag en keuzes op de ontwikkeling van de kinderen op dit moment nog onvoldoende inziet en het haar ook niet zelfstandig lukt om een hulpvraag te formuleren om de nodige hulpverlening op te starten, acht het hof hulpverlening in een vrijwillig kader ontoereikend. Het hof acht het noodzakelijk dat de GI voorlopig betrokken blijft om de nodige hulpverlening voor de moeder in gang te zetten, zodat de veilige opvoedsituatie voor de kinderen kan worden gewaarborgd en om de contacten tussen [minderjarige 1] en de ex-partner te monitoren.
3.8.7.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van
4 augustus 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, A.M. Bossink en M.A. Stammes en is op 9 februari 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.