ECLI:NL:GHSHE:2023:491

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 februari 2023
Publicatiedatum
9 februari 2023
Zaaknummer
200.317.469_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep omgangsregeling tussen grootmoeder en minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een grootmoeder die verzoekt om een wijziging van de omgangsregeling met haar kleinkind, geboren in 2019. De grootmoeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.J.A. van de Laar, is in hoger beroep gegaan tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 15 juli 2022, waarin de omgangsregeling tussen haar en de minderjarige is gewijzigd. De grootmoeder heeft in het verleden regelmatig contact gehad met de minderjarige, maar sinds december 2021 is er geen contact meer geweest. De GI, Stichting Jeugdbescherming Regio Jeugd Veilig Verder, heeft de regie over de omgangsregeling en heeft veiligheidsafspraken opgesteld die de grootmoeder niet accepteert. Tijdens de mondelinge behandeling op 29 december 2022 zijn de grootmoeder, de GI en de Raad voor de Kinderbescherming gehoord. De raad adviseert om de door de rechtbank bepaalde omgangsregeling in stand te laten, omdat het in het belang van de minderjarige is dat de omgang onder begeleiding van de GI plaatsvindt. Het hof oordeelt dat de omgangsregeling zoals door de rechtbank is vastgesteld, passend is en bekrachtigt de beschikking van de rechtbank. Het hof benadrukt dat het belang van de minderjarige voorop staat en dat de grootmoeder de veiligheidsafspraken moet respecteren om het contact te kunnen hervatten.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 9 februari 2023
Zaaknummer: 200.317.469/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/0378562 / FA RK 22-280
in de zaak in hoger beroep van:
[de grootmoeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de grootmoeder,
advocaat: mr. P.J.A. van de Laar,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Regio [regio], handelend onder de naam
Jeugd Veilig Verder,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Deze zaak gaat over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
de pleegouders van [minderjarige],
wonende op een bij het hof bekend adres,
hierna te noemen: de pleegouders.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 15 juli 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 oktober 2022, heeft de grootmoeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en (naar het hof begrijpt:) het inleidend verzoek van de grootmoeder alsnog toe te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 5 december 2022, heeft de GI verzocht de grootmoeder in haar beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het verzoek van de grootmoeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 december 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de grootmoeder, bijgestaan door mr. Van de Laar;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
De pleegouders zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 8 juli 2022;
- een V-formulier met bijlage (deel procesdossier eerste aanleg) van de advocaat van de grootmoeder d.d. 20 oktober 2022.

3.De beoordeling

Feiten
3.1.
De grootmoeder is de moeder van [de moeder] . Uit de relatie tussen [de moeder] (hierna: de moeder) en [de vader] (hierna: de vader) is op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ) geboren.
De moeder is op [datum] 2019 overleden. De vader is op [datum] 2019 overleden.
3.2.
[minderjarige] is bij beschikking van de rechtbank van 18 februari 2019 (reeds voor zijn geboorte) onder toezicht gesteld van William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & jeugdreclassering (hierna: WSS) voor de duur van één jaar. Op 30 juli 2019 is WSS vervangen door de huidige GI.
[minderjarige] is na zijn geboorte uit huis geplaatst in een voorziening voor pleegzorg. Bij beschikking van [geboortedatum] 2019 is daartoe een machtiging verleend, die voor het laatst is verlengd bij beschikking van 30 juli 2019 tot 4 december 2019.
3.3.
Bij beschikking van 6 augustus 2019 heeft de rechtbank de GI belast met de voorlopige voogdij over [minderjarige] voor de duur van drie maanden.
3.4.
Bij beschikking van 12 december 2019 heeft de rechtbank de GI benoemd tot voogd over [minderjarige] . Het verzoek van de grootmoeder om tot voogd voor [minderjarige] te worden benoemd is bij die beschikking afgewezen.
Bij beschikking van 28 januari 2021 heeft het hof voormelde beschikking van 12 december 2019 bekrachtigd, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
3.5.
[minderjarige] verblijft sinds zijn geboorte bij de pleegouders. Dit betreft een perspectief biedende plaatsing.
3.6.
[minderjarige] en de grootmoeder hadden tot december 2021 gemiddeld zes tot negen keer per jaar contact met elkaar. Zij hebben sinds december 2021 geen contact meer met elkaar gehad.
Verloop procedure eerste aanleg
3.7.
De grootmoeder heeft bij verzoekschrift van 19 januari 2022, zoals aangevuld bij aanvullend verzoekschrift tevens verzoek strekkende tot voorlopige voorzieningen van 9 februari 2022, de rechtbank verzocht bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de contactregeling tussen haar en [minderjarige] te wijzigen, althans vast te stellen, in die zin dat [minderjarige] , na een opbouwperiode van circa drie maanden, om het weekend van zaterdagochtend tot zondagmiddag bij de grootmoeder thuis in haar woning zal verblijven, althans een door de rechtbank vast te stellen regeling;
en bij wijze van voorlopige voorziening, voor de duur van de procedure,
II. te bepalen dat de grootmoeder [minderjarige] , na een opbouwperiode van circa een maand, telkens om het weekend bij zich kan ontvangen, althans een voorlopige regeling als door de rechtbank in goede justitie wordt bepaald.
3.8.
Bij beschikking betreffende het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening van 5 april 2022 heeft de rechtbank de door de grootmoeder verzochte voorlopige voorziening afgewezen.
3.9.
Bij de – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 15 juli 2022 heeft de rechtbank de omgangsregeling tussen [minderjarige] en de grootmoeder gewijzigd en bepaald dat er, onder regie van de GI, dient te worden toegewerkt naar een regeling waarbij [minderjarige] zijn grootmoeder negen keer per jaar, dus ongeveer één keer in de zes weken, ziet.
Omvang van het geschil
3.10.
De grootmoeder kan zich met de beslissing van 15 juli 2022 niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.11.
De grootmoeder voert bij beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan.
Het contact tussen de grootmoeder en [minderjarige] is nog niet hervat. Er wordt niet toegewerkt naar de omgangsregeling die in de bestreden beschikking is bepaald. De GI heeft voorwaarden (veiligheidsafspraken) opgesteld waaraan de grootmoeder zich in het kader van de omgangsregeling moet houden, maar over deze voorwaarden is met de grootmoeder geen overleg geweest. De grootmoeder is het niet eens met de gestelde voorwaarden. Zij heeft meerdere kinderen en kleinkinderen verzorgd en opgevoed en heeft voldoende opvoedkwaliteiten. Zij weet hoe zij met [minderjarige] om moet gaan en heeft in het verleden steeds goed en intensief contact met [minderjarige] gehad. [minderjarige] heeft ook behoefte aan contact met zijn familie. De grootmoeder voelt zich door de opstelling van de GI niet serieus genomen. De GI diskwalificeert en kleineert de grootmoeder ten onrechte. De grootmoeder voelt zich door de GI ook achtergesteld ten opzichte van de andere grootouders, die omgang hebben met [minderjarige] op zijn woonadres (terwijl dit adres voor de grootmoeder geheim is).
De grootmoeder heeft de overtuiging dat de GI geen medewerking wil verlenen aan een normale omgang tussen haar en [minderjarige] . Dit komt voort uit een woordenwisseling die zij eerder met de vorige gezinsmanager [gezinsmanager] heeft gehad.
De rechtbank had in deze omstandigheden niet mogen komen tot een omgangsregeling onder regie van de GI. De moeder wenst een omgangsregeling tussen haar en [minderjarige] , zoals door haar in eerste aanleg is verzocht.
3.12.
De GI voert bij verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan.
De door de rechtbank bepaalde omgangsregeling is op juiste gronden vastgesteld. Naar die omgangsregeling kan echter niet worden toegewerkt zolang duidelijke afspraken en kaders voor het vormgeven van de omgang ontbreken. De GI heeft meerdere pogingen gedaan om met de grootmoeder tot deze kaders en afspraken te komen – de grootmoeder is uitgenodigd geweest voor gesprekken en de opgestelde veiligheidsafspraken zijn aan haar toegestuurd – maar dit is niet gelukt. De grootmoeder heeft kenbaar gemaakt dat zij niet akkoord is met de veiligheidsafspraken en dat zij zich niet aan die afspraken conformeert. Zij wil dusdanige aanpassingen dat het zorgt voor belasting en onvoorspelbaarheid van [minderjarige] . De grootmoeder houdt contact met de GI hierover verder af. Vervolgstappen blijven daarom uit. Er is thans alleen e-mailcontact tussen de GI en de grootmoeder, waarin de GI de grootmoeder informeert over [minderjarige] .
De GI wil graag in gesprek met de grootmoeder over waar het nu in het onderlinge contact fout gaat en wat de verwachtingen over en weer zijn. Daarna wil de GI met [instantie] bespreken hoe de omgang vorm gegeven kan worden. De omgang moet begeleid worden en gekeken moet worden naar wat [minderjarige] aan kan.
De GI vindt het van belang dat [minderjarige] een fijn, veilig en voorspelbaar contact heeft met de grootmoeder, omdat zij [minderjarige] kan vertellen over zijn moeder wat ten goede komt aan zijn identiteitsontwikkeling. Het contact met de grootmoeder is voor [minderjarige] ook van belang, omdat de biologische grootmoeder-kleinzoon band (mits veilig) ten goede komt aan zijn ontwikkeling. Daarnaast is het voor [minderjarige] belangrijk om te leren over de cultuur waar hij vandaan komt.
3.13.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende geadviseerd.
Het is de bedoeling dat [minderjarige] bij de pleegouders opgroeit. Zijn situatie moet normaliseren. De grootmoeder hoort daar bij, maar zij moet wel inzien dat een andere rol voor haar is weggelegd dan die zij zelf voor ogen heeft. De grootmoeder heeft naar voren gebracht dat zij voor meerdere kinderen en kleinkinderen heeft gezorgd, maar het gaat hier om een andere basis en andere familiebanden en emoties die spelen. De emoties die bij de grootmoeder spelen door gebeurtenissen in het verleden (de afwijzing van haar verzoek om belast te worden met de voogdij over [minderjarige] en de problemen in het contact met de GI en met de grootouders vaderzijde) moeten tijdens de omgang tussen de grootmoeder en [minderjarige] niet spelen. Dit moeten leuke momenten zijn. Als daarbij voorwaarden worden gesteld, moet de grootmoeder die respecteren.
De raad acht de door de grootmoeder verzochte omgangsregeling daarom niet in het belang van [minderjarige] . De raad adviseert de door de rechtbank bepaalde omgangsregeling in stand te laten.
Motivering van de beslissing
3.14.
Het hof overweegt als volgt.
3.14.1.
De rechtbank heeft de grootmoeder in haar verzoek ontvangen op grond van artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (BW) en artikel 1:377e BW. In hoger beroep is niet in geschil dat de grootmoeder recht heeft op omgang met [minderjarige] , dat omgang tussen hen in beginsel in het belang van [minderjarige] is en dat sprake is van een wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:377e BW.
De grootmoeder en de GI zijn het niet eens over de manier waarop invulling moet worden gegeven aan het contact tussen [minderjarige] . De grief van de grootmoeder is gericht, kort gezegd, tegen het oordeel van de rechtbank dat de GI de regie dient te hebben bij de opbouw naar de door de rechtbank bepaalde omgangsregeling tussen de grootmoeder en [minderjarige] .
3.14.2.
Het hof is, evenals de rechtbank, van oordeel dat het contact tussen de grootmoeder en [minderjarige] onder regie van de GI opgebouwd moet worden. Hierbij neemt het hof het volgende in aanmerking.
Gebleken is dat tijdens de begeleide omgangsmomenten tussen de grootmoeder en [minderjarige] in de periode tot december 2021 meerdere keren – in bijzijn van [minderjarige] – sprake is geweest van discussies tussen de grootmoeder en de GI en/of de pleegouders, onder andere over het meebrengen van speelgoed en eten voor [minderjarige] . In de laatste maanden van 2021 werd er veel onrust gezien bij [minderjarige] tijdens de omgangsmomenten en verliepen de omgangsmomenten niet goed. Om de emotionele veiligheid van [minderjarige] te waarborgen heeft de GI vanaf december 2021 geen contact meer toegestaan tussen de grootmoeder en [minderjarige] . De GI wilde eerst het verloop van de omgang evalueren en daarover nadere afspraken met de grootmoeder maken. De grootmoeder is begin januari 2022 een gerechtelijke procedure gestart ter zake de omgang. Inmiddels heeft ruim één jaar geen omgang meer plaatsgevonden tussen de grootmoeder en [minderjarige] . Gelet op de duur dat er geen contact is geweest tussen hen en de incidenten die zich in het verleden tijdens de omgang hebben voorgedaan, acht het hof het in het belang van [minderjarige] dat de omgang tussen de grootmoeder en [minderjarige] onder begeleiding wordt opgebouwd.
De GI heeft nadat de rechtbank de door de grootmoeder verzochte voorlopige voorziening had afgewezen bij de beschikking van 5 april 2022, de volgende stappen gezet. De vorige gezinsmanager, met wie de grootmoeder geen goede verstandhouding had, is vervangen. Verder heeft de GI ervoor gekozen om [instantie] de omgang te laten begeleiden. Op 29 juni 2022 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de grootmoeder, [instantie] en de GI. Na dit gesprek zijn de voorgestelde veiligheidsafspraken aan de grootmoeder toegezonden en is zij uitgenodigd voor een nieuw gesprek op 11 juli 2022. Op deze afspraak is de grootmoeder niet verschenen. De vervolgafspraak heeft op 30 augustus 2022 plaatsgevonden, in bijzijn van [instantie]. Dit heeft niet geleid tot overeenstemming tussen de GI en de grootmoeder over de veiligheidsafspraken met betrekking tot de omgang en over de locatie van de omgang, terwijl [instantie] dit wel als voorwaarde stelt. De GI heeft vervolgens de grootmoeder opnieuw benaderd om tot een vervolgafspraak te komen (bij brieven van 15 september 2022 en 11 november 2022). Daarnaast heeft de GI via de advocaat van de grootmoeder contact gezocht. Het is de GI evenwel niet gelukt om in gesprek te komen met de grootmoeder over de uitvoering van de omgangsregeling. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de huidige gezinsmanager opnieuw kenbaar gemaakt dat zij met de grootmoeder verder in gesprek wil om tot samenwerking en overeenstemming te komen ten behoeve van de omgangsregeling.
De GI heeft inmiddels wel het e-mailadres van de grootmoeder en via dat adres aan de grootmoeder informatie over [minderjarige] en enkele foto’s gestuurd.
In de wijze waarop de GI de regie uitvoert om tot een opstart en opbouw van de omgangsregeling tussen de grootmoeder en [minderjarige] te komen, zoals hiervoor weergegeven, ziet het hof geen reden om tot een andere beslissing te komen over (de regie van) de omgangsregeling tussen de grootmoeder en [minderjarige] dan in de bestreden beschikking is bepaald. De handelwijze van de GI is er op gericht om tot een fijn en veilig contact tussen de grootmoeder en [minderjarige] te komen. De grootmoeder dient de begeleiding van [instantie] en de veiligheidsafspraken en voorwaarden te respecteren, het belang van [minderjarige] staat daarbij voorop en niet grootmoeder’s eigen ideeën en emoties. Indien de grootmoeder dat kan accepteren staat niets het weer opbouwen van het contact met [minderjarige] in de weg.
3.14.3.
Het hof ziet, anders dan de grootmoeder heeft verzocht, evenmin reden om een andere frequentie en/of locatie van de omgangregeling te bepalen. Een regeling waarbij [minderjarige] en de grootmoeder elkaar eens in de zes weken zien, acht het hof op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, passend.
3.15.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen. Ten overvloede merkt het hof nog op, dat, in het belang van [minderjarige] , alle betrokkenen zich ervoor dienen in te zetten dat het contact tussen de grootmoeder en [minderjarige] zo snel mogelijk kan worden hervat.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 15 juli 2022.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, E.P. de Beij en A.J.F. Manders en is op 9 februari 2023 door mr. H. van Winkel uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.