ECLI:NL:GHSHE:2023:488

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 februari 2023
Publicatiedatum
9 februari 2023
Zaaknummer
200.311.165_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de verlenging van de onderbewindstelling van een rechthebbende met problematische schulden

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de onderbewindstelling van een rechthebbende. De rechthebbende, vertegenwoordigd door advocaat mr. W. Kolmans, heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 2 maart 2022 te vernietigen, waarbij het bewind was verlengd tot 19 februari 2025. De rechthebbende stelde dat hij in staat was om zijn eigen financiën te beheren en dat er geen sprake meer was van verkwisting of problematische schulden. Tijdens de mondelinge behandeling op 6 januari 2023 is de bewindvoerder, vertegenwoordigd door [betrokkene], gehoord, evenals de rechthebbende zelf. De moeder en broers van de rechthebbende zijn niet verschenen.

Het hof heeft vastgesteld dat de rechthebbende in het verleden onder bewind is gesteld vanwege verkwisting en problematische schulden. De rechthebbende heeft in zijn beroepschrift aangevoerd dat hij voldoende zelfredzaam is geworden en dat het bewind niet langer noodzakelijk is. De bewindvoerder heeft echter aangegeven dat de schulden zijn toegenomen en dat de rechthebbende niet in staat is om zijn financiën zelfstandig te beheren. Het hof heeft geconcludeerd dat er onvoldoende vertrouwen is dat de rechthebbende in staat is om zijn vermogensrechtelijke belangen zelf waar te nemen en dat het bewind noodzakelijk blijft.

Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de rechthebbende afgewezen. De rechthebbende kan in de toekomst, indien zijn situatie verbetert, samen met de bewindvoerder een verzoek tot beëindiging van het bewind indienen. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 9 februari 2023
Zaaknummer: 200.311.165/01
Zaaknummer eerste aanleg: 96136675 TD 21-1933
in de zaak in hoger beroep van:
[de rechthebbende],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. W. Kolmans,
tegen
De besloten vennootschap [B.V.] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
[broer 1],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: broer [broer 1] ,
[broer 2],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: broer [broer 2] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 2 maart 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 30 mei 2022, heeft de rechthebbende verzocht om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, primair te bepalen dat het verzoek van de bewindvoerder alsnog wordt afgewezen en subsidiair te bepalen dat het verzoek slechts voor de duur van één jaar wordt toegewezen, zodat het bewind eindigt op 19 februari 2023.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 januari 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • mr. Kolmans, namens de rechthebbende;
  • de bewindvoerder, vertegenwoordigd door [betrokkene] .
2.3.1.
De moeder, broer [broer 1] en broer [broer 2] zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Bij beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant van 19 augustus 2016 zijn alle goederen die aan rechthebbende (zullen) toebehoren onder bewind gesteld voor de duur van vijf jaren, te weten tot 19 augustus 2021, vanwege verkwisting of het hebben van problematische schulden, met benoeming van [betrokkene] , h.o.d.n. [naam] als bewindvoerder.
3.2.
Bij beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant van 15 juni 2021 is het bewind voor de duur van zes maanden verlengd tot 19 februari 2022, met behoud van [betrokkene] , h.o.d.n. [naam] als bewindvoerder.
3.3.
Bij de bestreden beschikking, heeft de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant het bewind verlengd met ingang van 19 februari 2022 tot 19 februari 2025.
3.4.
De rechthebbende is in hoger beroep gekomen van de beschikking van 2 maart 2022, waarbij het bewind is verlengd tot 19 februari 2025.
3.5.
Bij beschikking van 20 juli 2022 heeft de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant [betrokkene] ontslagen als bewindvoerder, onder gelijktijdige benoeming van de besloten vennootschap [B.V.] B.V. te [vestigingsplaats] tot bewindvoerder.
De standpunten
3.6.
Rechthebbende heeft in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting – samengevat – naar voren gebracht dat er onvoldoende grondslag is voor het laten voortduren van het bewind en hij wenst daarom dat het bewind eindigt. Rechthebbende is voldoende in staat om zijn eigen financiën weer te beheren en betwist dat tijdens het afbouwtraject is gebleken dat hij handelingen niet zelfstandig kon uitvoeren.
Er zijn op dit moment geen schulden meer en rechthebbende heeft een uitkering krachtens de Participatiewet. Er is geen sprake meer van een situatie van verkwisting en ook de grondslag lichamelijke of geestelijke toestand is niet meer van toepassing. Veel betalingen worden verricht via automatische afschrijvingen en de huur wordt reeds via de gemeente ingehouden. Wel is het zo dat rechthebbende meer dan eens met justitie in aanraking komt wegens rijden op een brommer zonder rijbewijs. Echter, de boetes die daarvoor opgelegd worden zijn niet dermate hoog en rechthebbende kan daarvoor zelf een regeling treffen.
Rechthebbende kan veel zelf en hij heeft de laatste tijd ook meer zelf kunnen regelen, zoals het overstappen naar een andere zorgverzekering. Hij kan zijn bankrekening zelf beheren. Hij is meer zelfredzaam geworden en stelt zich begeleidbaar op. Als rechthebbende echt hulp nodig heeft kan hij een vriend of vriendin inschakelen. De situatie is thans voldoende stabiel. Bewind is in deze situatie een te zware maatregel.
Subsidiair is op de mondelinge behandeling in hoger beroep verzocht om de termijn te verkorten en het bewind te verlengen met twee jaar (het hof begrijpt:), tot 19 februari 2024, zodat rechthebbende uitzicht heeft op een toets moment.
3.7.
De bewindvoerder heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat alle betalingen via de bewindvoerder lopen en dat de huur niet via de gemeente wordt betaald. De schulden zijn in 2022 toegenomen door de boetes van het Centraal Justitieel Incassobureau (hierna: CJIB). Rechthebbende was schuldenvrij, maar toen kwam er een boete van het CJIB boven water en daar zijn nog nieuwe boetes bijgekomen. Deze schuld is inmiddels toegenomen van ongeveer € 900,-- naar ruim € 1.400,--. Rechthebbende begrijpt ook niet dat als hij gedetineerd zit, hij geen uitkering ontvangt terwijl zijn vaste lasten wel gewoon doorlopen. Hoewel rechthebbende het probeert is het hem, ondanks uitleg daarover, niet gelukt om een zorgverzekering af te sluiten en heeft hij de bewindvoerder om hulp gevraagd bij het invullen van papieren die ingevuld moesten worden toen zijn dochter meerderjarig werd. Geprobeerd is om rechthebbende eens per maand leefgeld te geven maar dit bleek geen succes aangezien hij na twee weken al door zijn leefgeld heen was. Rechthebbende krijgt daarom op dit moment eens per twee weken leefgeld. Er blijft getraind worden op zelfredzaamheid, maar het nakomen van afspraken is moeilijk voor rechthebbende. Zo is hij verschillende keren niet komen opdagen op afspraken met de bewindvoerder. Er is geen vertrouwen dat rechthebbende op korte termijn zelfredzaam zal zijn. Hulp in het vrijwillig kader is geen optie, dat is teveel “vrijheid, blijheid”. Als rechthebbende zijn geld opmaakt, dan kan een budgetbeheerder daar ook niets aan veranderen. De relatie met rechthebbende is goed. Met rechthebbende is besproken dat als er over enige tijd wel aanleiding zou bestaan om het bewind op te heffen, er altijd een tussentijds verzoek tot opheffing gedaan kan worden en dat de bewindvoerder hieraan zal meewerken.
De motivering van de beslissing
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechter een bewind instellen over één of meer van de goederen die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren, indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van:
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel;
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden.
Het bewind kan op grond van het derde lid van voornoemd artikel eveneens worden ingesteld indien te verwachten is dat rechthebbende binnen afzienbare tijd in de in het eerste lid bedoelde toestand zal verkeren.
3.8.1.
Uit artikel 1:449 BW volgt dat het bewind voor een bepaalde duur kan worden uitgesproken. Op grond van het derde lid van voornoemd artikel kan de bewindvoerder om verlenging van het bewind verzoeken.
3.8.2.
Het hof stelt voorop dat gesteld noch gebleken is dat sprake is van een situatie zoals bedoeld in art. 1:431 lid 1, sub a BW. Het hof acht het evenwel in het belang van rechthebbende om het bewind op de daartoe uitgesproken grond(en) – te weten art. 1:431 lid 1, sub b BW – voort te zetten en overweegt daartoe als volgt.
3.8.3.
Uit de stukken en hetgeen ter mondelinge behandeling is besproken, is gebleken dat afgelopen tijd tevergeefs is gepoogd om te werken aan de (financiële) zelfredzaamheid van rechthebbende. Zo heeft rechthebbende maandelijks een bedrag van € 200,-- leefgeld gekregen in plaats van tweewekelijks een bedrag van € 100,--, maar dit is niet succesvol gebleken omdat rechthebbende zijn maandgeld al na twee weken had opgemaakt. Daar komt bij dat de schulden bij het CJIB zijn opgelopen van ongeveer € 900,-- naar ruim € 1.400,--. Gelet op de inkomenssituatie van rechthebbende – die een uitkering krachtens de Participatiewet ontvangt – kwalificeert dit op zichzelf al als een problematische schuld. Gelet op de recidiverende houding van rechthebbende, daar waar het betreft het rijden zonder rijbewijs, bestaat er een niet onaanzienlijk risico dat rechthebbende in de nabije toekomst nog meer boetes zal ontvangen voor het (blijven) rijden zonder rijbewijs, als gevolg waarvan de huidige schuldenlast nog verder zal oplopen.
Het hof heeft er onvoldoende vertrouwen in dat rechthebbende op dit moment in staat is om zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen, dan wel dat hij hiertoe met behulp van hulpverlening in een vrijwillig kader in staat zal zijn. Ten aanzien van dit laatste merkt het hof op dat rechthebbende verschillende keren afspraken met de bewindvoerder niet is nagekomen, en dat hij zowel in eerste aanleg als in hoger beroep niet (in persoon) op de mondelinge behandeling is verschenen om de vragen die in dit verband bij het hof leven te kunnen beantwoorden.
3.8.4.
Het hof komt dan ook, alle omstandigheden in aanmerking genomen, tot de conclusie dat een onderbewindstelling ook op dit moment nog steeds noodzakelijk is. In het kader van het bewind kan, zoals ter zitting in hoger beroep door de bewindvoerder is verklaard, verder toegewerkt worden naar het vergroten van (financiële) zelfredzaamheid van rechthebbende, zodat hij wellicht in de toekomst wel in staat zal zijn zelfstandig zijn vermogensrechtelijke belangen op een verantwoorde manier waar te nemen. Dit betekent dat het (primaire) verzoek van de rechthebbende moet worden afgewezen.
3.8.5.
Het op de mondelinge behandeling gedane subsidiaire verzoek zal eveneens worden afgewezen. In dit oordeel heeft het hof betrokken dat de bewindvoerder heeft toegezegd dat wanneer rechthebbende op enig eerder moment dan 19 februari 2025 in staat zal zijn vermogensrechtelijke belangen zelfstandig te beheren, rechthebbende tezamen de met de bewindvoerder een verzoek tot beëindiging van het bewind kan indienen. Het hof heeft er vertrouwen in dat de bewindvoerder deze toezegging gestand zal doen en ziet, gelet ook op hetgeen verder is overwogen, geen redenen om de termijn te verkorten.
3.9.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen en het meer of anders verzochte afwijzen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 2 maart 2022;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.J.F. Manders, E.M.C. Dumoulin en H.J. Witkamp en is in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.