ECLI:NL:GHSHE:2023:487

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 februari 2023
Publicatiedatum
9 februari 2023
Zaaknummer
200.310.917_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de ontzegging van omgang tussen vader en minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontzegging van omgang tussen de vader en zijn minderjarige dochter. De vader had in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 25 maart 2022 te vernietigen, waarin hem het recht op omgang met zijn dochter was ontzegd. De vader stelde dat hij positieve ontwikkelingen had doorgemaakt, waaronder het beëindigen van zijn cocaïneverslaving en het verkrijgen van een stabiele woonsituatie. Echter, het hof oordeelde dat de vader zijn stellingen niet voldoende had onderbouwd met bewijsstukken, waardoor zijn verzoek niet kon worden geverifieerd. Het hof benadrukte dat het in het belang van de minderjarige en de moeder is dat er rust komt en dat de vader voorlopig een stap terug moet doen. De raad voor de Kinderbescherming adviseerde ook dat omgang op dit moment niet in het belang van de minderjarige is. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en stelde dat de vader na een jaar opnieuw kan verzoeken om een omgangsregeling, mits hij kan aantonen dat hij zijn positieve ontwikkelingen heeft vastgehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 9 februari 2023
Zaaknummer: 200.310.917/01
Zaaknummer eerste aanleg: C03/288737 / FA RK 21-630
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.P.F. Rober,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.C.L.G.J. Ruyters-Stevens.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 25 maart 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 mei 2022, heeft de
vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en te bepalen dat er tot omgang gekomen gaat worden met [minderjarige] , in die zin dat er in het belang van [minderjarige] een regeling tot stand komt zoals door de vader verzocht dan wel dat een dusdanige regeling wordt getroffen die het hof juist acht. Kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 19 juli 2022, heeft de moeder verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 januari 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Rober;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Ruyters-Stevens;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. [minderjarige] heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die ter griffie is ingekomen op 28 december 2022. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van deze brief voorgelezen, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren
.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 15 maart 2022.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Partijen hebben van januari 2010 tot en met april 2014 een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is [minderjarige] geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend en vanaf 23 maart 2011 was hij samen met de moeder belast met het gezag over [minderjarige] .
[minderjarige] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.2.
Bij beschikking van 24 juli 2017 heeft de rechtbank het verzoek van de vader om tussen hem en [minderjarige] een contactregeling te bepalen, afgewezen.
3.3.
Bij beschikking van 19 oktober 2017 is het gezamenlijk gezag van de ouders beëindigd en is de moeder (weer) alleen belast met het gezag over [minderjarige] .
De omvang van het geschil
3.4.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank de vader het recht op omgang met [minderjarige] ontzegd.
3.5.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.6.
De vader voert – samengevat – het volgende aan. De periode van 2016 tot 2021 was voor de vader een bewogen periode. Hij verloor zijn huisvesting, had schulden, zijn uitkering werd gestopt en hij kampte met een cocaïneverslaving. Gelet op deze problematiek is de omgang van de vader met [minderjarige] niet duurzaam tot stand gekomen. Inmiddels heeft de vader zijn leven weer op de rails: hij is schuldenvrij, heeft een uitkering en al geruime tijd weer huisvesting. Het feit dat de vader zonder toestemming of medeweten van de moeder in 2019 en 2020 contact had met [minderjarige] bij zijn moeder (oma vaderszijde) kan niet teruggedraaid worden, maar geeft wel aan dat [minderjarige] en de vader een band hebben met elkaar. De vader heeft meermaals tegen [minderjarige] gezegd dat de moeder eigenlijk moest worden geïnformeerd over het (stiekeme) contact, maar dat wilde [minderjarige] niet.
Eind 2021 is de vader aangehouden en in voorarrest geplaatst in verband met een (huiselijk) geweldsincident dat de vader onder invloed van drugs heeft gepleegd. De vader heeft voor dat geweldsdelict een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd gekregen met een proeftijd van vijf jaar. Daarnaast is als voorwaarde vanuit de reclassering opgelegd dat de vader gesprekken voert met een psychiater. De vader voert deze gesprekken sinds april 2022 elke woensdag en hij is bereid rapportages van zijn psychiater over te leggen. De vader schat in dat nog een aantal sessies bij de psychiater zullen volgen, waarna dit traject is afgerond. Daarnaast is het de vader sinds zijn detentie (eind 2021) gelukt om te stoppen met het gebruiken van drugs.
Gelet op deze gewijzigde omstandigheden en de openheid van de vader ligt de weg open om een nader raadsonderzoek te gelasten naar de mogelijkheid van omgang. De vader geeft daarbij
cart blanchevoor wat betreft het opvragen van informatie bij derden. Als er nu geen stappen worden gezet voor contactherstel tussen [minderjarige] en de vader is dat niet alleen niet in haar belang, maar ook strijdig met wetsartikelen en jurisprudentie waaruit volgt dat alle mogelijkheden tot omgang onderzocht moeten worden.
3.7.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. De vader is een procedure gestart op grond van gewijzigde omstandigheden, maar hij laat na met stukken te onderbouwen dat hij zijn leven op de rit heeft. De vader laat het keer op keer afweten, zelfs tijdens de procedure bij de rechtbank in eerste aanleg, waar uiteindelijk pas op de mondelinge behandeling bleek dat de vader in detentie zat. De moeder gaat al acht jaar naar de rechtbank als gevolg van diverse procedures die door de vader en oma (vaderszijde) zijn gestart. De vader heeft in het verleden voldoende kansen gehad. [minderjarige] heeft enorm geleden onder de contacten die in het diepste geheim moesten plaatsvinden bij oma (vaderszijde) met de vader. Hiervoor heeft zij inmiddels intensieve begeleiding gehad en het gaat nu gelukkig weer beter met haar. Het is niet in het belang van [minderjarige] om haar (opnieuw) bloot te stellen aan een raadsonderzoek of een bor-regeling. De vader heeft nooit de benodigde stabiliteit en veiligheid laten zien. De moeder heeft dan ook geen vertrouwen meer in de vader. De moeder staat op dit moment niet open voor rechtstreeks contact met de vader en wil geen informatie van hem ontvangen. Het is tijd dat er rust komt voor [minderjarige] en de moeder. Het is aan de vader om te laten zien dat hij zijn leven gedurende een flinke periode op de rit kan houden. De laatste jaren heeft de moeder zich steeds zorgen gemaakt omdat de vader denkt dat hij het leven van de moeder en [minderjarige] kan beïnvloeden en beheersen. De vader laat daarmee zien niet in het belang van [minderjarige] te denken. Het is daarom nu in het belang van [minderjarige] dat er voorlopig geen contact is tussen haar en de vader.
3.8.
De raad handhaaft het eerder aan de rechtbank gegeven advies dat omgang tussen [minderjarige] en de vader op dit moment niet in het belang van [minderjarige] is. Het is positief dat de vader stelt dat hij stappen heeft gezet en het siert de vader dat hij tijdens de mondelinge behandeling open en eerlijk is over onder andere zijn detentie en drugsverslaving. De problematiek van de vader lijkt echter zo hardnekkig en langdurig, zodat het nu op de weg van de vader ligt om eerst te laten zien dat hij deze positieve ontwikkelingen kan vasthouden. Het baart de raad daarnaast zorgen dat de vader niet lijkt in te zien dat [minderjarige] is beschadigd door het stiekeme contact dat tussen de vader en [minderjarige] heeft plaatsgevonden. [minderjarige] heeft nu de tijd en rust nodig om haar beeld van de vader opnieuw te definiëren. De vader kan ondertussen laten zien dat hij een betrouwbare vader is, zonder dat er fysiek contact met [minderjarige] is. Zo moet hij inzicht krijgen in wat [minderjarige] nodig heeft en voor langere tijd betrouwbaar blijken. Het is nu aan de vader om de rust te bewaren en een stap terug te doen. Daar zit volgens de raad de start van het contactherstel. Het is vervolgens aan de vader om na een bepaalde tijd een nieuw verzoek bij de rechtbank in te dienen voor omgang met [minderjarige] en dit verzoek te onderbouwen met stukken waaruit blijkt dat hij de positieve ontwikkelingen heeft vastgehouden.
Voor de moeder ligt er een rol om [minderjarige] op een positieve manier te stimuleren in haar kijk op de vader. Gelet op de positieve inzet van de moeder de afgelopen jaren heeft de raad er vertrouwen in dat de moeder dat wederom zal doen.
De motivering van de beslissing
3.9.
Het hof overweegt als volgt.
Herstelfunctie hoger beroep3.9.1. In zijn beroepschrift heeft de vader grieven gericht tegen het verloop van de procedure bij de rechtbank. Het hof is van oordeel dat, als er al sprake is geweest van fouten of omissies in eerste aanleg, deze fouten of omissies zijn hersteld, nu de vader in hoger beroep voldoende in de gelegenheid is gesteld zijn standpunten alsnog kenbaar te maken. Gelet hierop heeft de vader geen belang bij de bespreken van deze grieven.
Ontzegging omgang
3.9.2.
Het hof acht zich op grond van de stukken en mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te nemen en zal daarom geen nader raadsonderzoek gelasten.
3.9.3.
Net als de rechtbank is het hof van oordeel dat de vader op dit moment het recht op omgang met [minderjarige] dient te worden ontzegd. Hierbij wordt in het bijzonder het volgende in overweging genomen.
3.9.4.
De vader heeft in zijn verzoek in eerste aanleg en zijn beroepschrift – kort gezegd –gesteld dat er gelet op de positieve ontwikkelingen aan zijn zijde een omgangsregeling dient te worden vastgesteld tussen hem en [minderjarige] of in ieder geval gekomen moet worden tot contactherstel. De vader heeft echter nagelaten zijn verzoekschrift c.q. beroepschrift te onderbouwen met stukken waaruit deze positieve ontwikkelingen blijken. Hierdoor zijn de stellingen van de vader voor het hof niet te verifiëren. Ook de nadere toelichting van de vader op zijn detentie en cocaïneverslaving, waarmee de vader tot de mondelinge behandeling heeft gewacht, is niet voorzien van onderbouwende stukken.
Evenmin heeft de vader blijk gegeven van begrip van de impact die de naar zijn eigen zeggen bewogen periode tussen 2016 en 2021 op [minderjarige] en de moeder heeft gehad. Zo is het zorgelijk dat de vader nog steeds niet lijkt in te zien dat hij zijn dochter heeft beschadigd met het stiekeme contact en het meermaals plotseling uit haar leven verdwijnen. Dit geldt temeer nu is gebleken dat [minderjarige] een meisje is met een grote mate van kwetsbaarheid. Blijkens wat de moeder tijdens de mondelinge behandeling heeft verteld gaat het op dit moment gelukkig weer beter met haar. De moeder is de afgelopen jaren steeds welwillend geweest in het meewerken aan hulpverlening en het contactherstel tussen [minderjarige] en de vader. Gelet echter op de laatste gebeurtenissen is er bij de moeder een zo groot wantrouwen richting de vader ontstaan dat dit wantrouwen op dit moment aan het contactherstel in de weg staat.
Het hof is het niet eens met de advocaat van de vader dat het nu afwijzen van een omgangsregeling in strijd is met wettelijke bepalingen en jurisprudentie waaruit volgt dat alle mogelijkheden tot omgang moet worden onderzocht. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking onder 3.9. uitvoerig beschreven welke pogingen de afgelopen jaren zijn ondernomen om omgang tussen [minderjarige] en de vader tot stand te brengen. Het hof sluit zich daarbij aan.
Alles overwegende is het hof van oordeel dat het voor [minderjarige] en de moeder van belang is dat er rust komt en dat de vader voor nu een stap terug doet. Als de vader voor een langere periode de gestelde positieve ontwikkelingen kan vasthouden en deze kan aantonen, dan is er wellicht een opening om via de advocaat van de moeder de mogelijkheden tot contactherstel te verkennen, bijvoorbeeld door te beginnen met het sturen van een kaartje naar [minderjarige] .
3.10.
Dit oordeel van het hof laat onverlet, zoals de rechtbank ook in de bestreden beschikking heeft overwogen, dat ontzegging van het recht op omgang tijdelijk is.
De vader kan na een jaar (of eerder als de omstandigheden zijn gewijzigd) opnieuw aan de rechtbank verzoeken om een omgangsregeling vast te stellen. De rechter zal de situatie dan opnieuw beoordelen.
3.11.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
3.12.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie hebben gehad.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 25 maart 2022;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, C.D.M. Lamers en E.M.D.M. van der Linden en is op 9 februari 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.