ECLI:NL:GHSHE:2023:452

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 februari 2023
Publicatiedatum
7 februari 2023
Zaaknummer
20-000143-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging tijdens een feest op een sportclub in Someren

Op 3 februari 2023 heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft openlijke geweldpleging die plaatsvond op 30 mei 2019 tijdens een feest op een sportclub in Someren. De verdachte werd eerder vrijgesproken door de politierechter, maar de officier van justitie stelde hoger beroep in. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 110 uren, subsidiair 55 dagen hechtenis. Daarnaast werd de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij integraal toegewezen. Het hof oordeelde dat de verdachte, door zich bij een groep geweldplegers aan te sluiten, een significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld. De verklaringen van de getuigen werden als betrouwbaar beschouwd, en het hof verwierp het verweer van de verdediging dat de verdachte niet individueel kon worden aangesproken voor het geweld. De verdachte had eerder een geweldsdelict gepleegd en was op dat moment in de proeftijd van een eerdere veroordeling. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar vond de ernst van het delict zwaarwegend genoeg voor de opgelegde straf.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000143-21
Uitspraak : 3 februari 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 7 januari 2021 in de strafzaak met parketnummer 01-282512-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter de verdachte integraal vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten (openlijk in vereniging geweld plegen, subsidiair mishandeling).
De politierechter heeft de benadeelde partij [slachtoffer] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard.
De officier van justitie in het arrondissement Oost-Brabant heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het primair tenlastegelegde zal bewezen verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 150 uren subsidiair 75 dagen hechtenis, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren. Met betrekking tot de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] heeft de advocaat-generaal gevorderd de vordering hoofdelijk toe te wijzen, het gevorderde te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw van de verdachte heeft vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Met betrekking tot de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] is primair bepleit dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat de immateriële schadevergoeding dient te worden gematigd.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 30 mei 2019 te Someren openlijk, te weten op/aan de Potakkerweg, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , door die [slachtoffer] meermalen in/op/tegen zijn gezicht en/of op/tegen zijn hoofd, althans zijn lichaam te slaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 30 mei 2019 te Someren [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] eenmaal of meermalen op/tegen zijn hoofd, althans zijn lichaam, te slaan.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 30 mei 2019 te Someren openlijk, te weten op/aan de Potakkerweg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , door die [slachtoffer] meermalen in/op/tegen zijn gezicht en/of op/tegen zijn hoofd, althans zijn lichaam te slaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie-eenheid Oost-Brabant, district Helmond, basisteam Peelland, op ambtsbelofte opgemaakt door verbalisant [verbalisant] , registratienummer PL2100-2019201664 Z, gesloten d.d. 2 november 2019, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, doorgenummerde pagina’s 1-222.
1.
Het proces-verbaal van aangifte met (foto)bijlagen d.d. 5 juni 2019, dossierpagina’s 103-113, voor zover inhoudende de verklaring van aangever [slachtoffer] :
Ik doe aangifte van mishandeling door een aantal jongens.
Op Hemelvaartsdag, 30 mei 2019, heb ik met mijn vriendenteam een voetbaltoernooi gespeeld op het terrein van [sportclub] . Daarna was er een feest in de feesttent op hetzelfde terrein. Dit terrein is aan [adres 2] .
Ik stond samen met mijn vriendengroep aan een hangtafel. Dit waren [getuige 1] , [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] . (…) Aan de tafel naast ons stond ook een groep waaronder [medeverdachte 1] en [verdachte] . Dit zijn de zonen van [medeverdachte 2] . Hij heeft een tweelingbroer [medeverdachte 3] . [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] waren er ook bij. Op een gegeven moment zag ik dat [betrokkene 4] op zijn gezicht werd geslagen, het broertje van [betrokkene 1] uit onze groep. Ik zag dat hij op de grond viel. Ik zag dat [medeverdachte 4] vol uithaalde met zijn been en [betrokkene 4] hard en opzettelijk met geschoeide voet in zijn gezicht schopte, terwijl hij op de grond lag. (…) Ik ben naar [medeverdachte 4] toegelopen en ben boos op hem geworden. (…) Ik zag dat [medeverdachte 4] moest lachen. (…) We kregen een woordenwisseling. (…) Ik wilde teruglopen naar mijn hangtafel. Plotseling voelde ik dat ik van achteren hard op mijn hoofd werd geslagen. Door die klap viel ik gelijk op de grond. (…) Ik zag dat ik werd opgepakt door [medeverdachte 5] en [medeverdachte 1] en door hen tegen het tentzeil werd gezet. Ik voelde en zag dat [medeverdachte 5] en [medeverdachte 1] mij begonnen te slaan in mijn gezicht. (…) Ik probeerde me los te wurmen en liep richting de bouwhekken van de garderobe. Ik zag dat de hele groep naar me toe kwam met [medeverdachte 5] en [medeverdachte 1] voorop. Ik werd door iedereen geslagen. Ik werd overal geraakt: voornamelijk op mijn hoofd, maar ook op mijn rug, bovenbenen, armen en borst. In elk geval door [medeverdachte 1] . Ook werd ik getrapt. (…) Enkele meters verderop stonden [getuige 2] en [betrokkene 6] . Ze hebben mij uit de ruzie getrokken en mee naar buiten getrokken.
(…)
Buiten zag ik [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] staan. [medeverdachte 2] is de vader van [medeverdachte 1] en [verdachte] . Ik heb hem aangesproken over zijn zoon. Op dat moment zag ik dat de groep die me geslagen had ook naar buiten kwam rennen. Toen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] dit zagen wilden ze op mij af komen.
Plotseling zag ik dat er zich een groep van security medewerkers om mij heen had gevormd als bescherming. Zij stonden in een ring om mij heen en vertelden dat ik bij de eettent naar binnen moest gedaan. De hele groep kwam ook de eettent in en brak door de cirkel heen. Toen gingen ze helemaal los.
Ik zag dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] naar mij toe kwamen met gebalde vuisten. Ook de rest van de groep kwam aanrennen en begonnen te slaan. Ik ben diverse keren geraakt op mijn hoofd.
Ik ben buiten het terrein terechtgekomen, maar ik weet niet meer hoe. Bij de uitgang ben ik ook weer geslagen door jongens uit die groep.
(…)
Buiten de poort van het feestterrein zag ik [medeverdachte 2] op me af komen. Ik zag en voelde dat hij mij hard en opzettelijk met zijn gebalde vuist recht in mijn gezicht sloeg. Deze klap kwam recht op mijn neus. Ik ben hierdoor achterover gevallen. Even later ben ik door [betrokkene 2] weer overeind geholpen.
Daarna heb ik gezien en gevoeld dat ik weer door [medeverdachte 1] en [verdachte] werd geslagen. Ik werd weer op mijn hoofd geslagen. Ik weet ondertussen niet meer waar ik overal geraakt ben. Ik ben zo vaak geslagen.
Terwijl ik richting de uitgang liep werd ik gevolgd door de hele groep met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] voorop, direct daarna gevolgd door [medeverdachte 1] en [verdachte] en de rest van de groep. Zodra ze mij maar even konden raken, werd ik weer geslagen; beurtelings door de oudere mannen en door de zonen.
(…)
Ik had een bloedneus, mijn lip was kapot, ik had blauwe plekken op mijn rechter bovenarm en linker bovenbeen. Mijn hele hoofd voelde beurs. Ik heb een schaafwond op mijn rechter slaap en een bloeduitstorting in mijn linker nek. Mijn neus en mijn neusschot zijn nu nog steeds pijnlijk en dik. Mijn snijtanden voor en onder zijn gevoelig met bijten. Ik heb een schaafwond aan mijn rechterhand. Ik heb nog steeds hoofdpijn. Ook heb ik nu nog last van mijn nek.
(…)
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
2.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 7 juni 2019, dossierpagina’s 114-116, voor zover inhoudende de verklaring van [getuige 1] :
Ik ben een vriend van [slachtoffer] . We hadden op het terrein van [sportclub] aan [adres 2] op Hemelvaartsdag, 30 mei 2019, een voetbaltoernooi gehad en na afloop zijn we samen naar de feesttent gegaan. We zijn als groep aan een tafeltje gaan staan.
(…) Ik zag dat [slachtoffer] werd geslagen ter hoogte van de garderobe voor de hekken. [medeverdachte 1] stond er bij. [slachtoffer] werd op zijn hoofd en bovenlichaam geslagen.
[slachtoffer] is het feestgedeelte van de tent uitgerend, richting de eettent. Ik zag dat [slachtoffer] helemaal in paniek was.
Toen ik bij de eettent was, zag ik dat meerdere mensen naar [slachtoffer] op zoek waren. Hierbij waren ook de mensen die [slachtoffer] al geslagen hadden. Uit hun houding bleek dat ze verder wilden vechten en daarom [slachtoffer] zochten. Ik zag dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , dit zijn broers en vader en oom van [medeverdachte 1] , bij die groep waren. [slachtoffer] was ondertussen al gevlucht naar buiten. Ik zag dat de mannen [slachtoffer] wilden volgen. Ik zag dat ook [verdachte] zich bij de groep had gevoegd. [verdachte] is de broer van [medeverdachte 1] . [medeverdachte 2] is de vader van [medeverdachte 1] en [verdachte] .
(…)
Toen we buiten de tent waren zag ik dat ook de organisatoren van het feestweekend [slachtoffer] probeerden te beschermen. Daarna is [slachtoffer] door de poortjes van het terrein afgelopen richting de fietsenstalling. Ik zag dat de mannen nog steeds achter hem aan liepen.
Toen ik zag dat de mannen [slachtoffer] achterna liepen ben ik daar weer achteraan gelopen. Ik zag dat [slachtoffer] ter hoogte van de fietsenstalling voor een boom stond. Ik zag dat [medeverdachte 2] ongeveer 20 centimeter van [slachtoffer] af stond en hard en opzettelijk vol uithaalde naar [slachtoffer] met zijn tot vuist gebalde hand. Ik zag dat hij hem raakte op zijn gezicht. Ik stond ongeveer op 8-10 meter afstand.
Ik zag dat [slachtoffer] meteen neer ging. Meteen nadat hij was gevallen probeerde [slachtoffer] weer op te staan. Ik zag dat [slachtoffer] weer geslagen werd door een aantal mensen. Ik weet in ieder geval zeker dat hij door [verdachte] geslagen en geraakt werd. Nu lijkt het alsof alleen [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] hebben geslagen, maar [slachtoffer] werd echt door een heel aantal mensen geslagen. Ik denk wel door acht personen.
3.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 12 juni 2019, dossierpagina’s 117-119, voor zover inhoudende de verklaring van [getuige 2] :
Op 30 mei 2019 was ik bij de voetbalclub [sportclub] aan [adres 2] . Ik was bij de voetbalclub omdat er overdag een toernooi geweest was en aansluitend was er een feestavond.
(…)
Ik zag dat [slachtoffer] geslagen was en steeds tegen het bouwhek aanviel. Dit bouwhek staat naast de garderobe als afscheiding. Ik zag dat [slachtoffer] niet wist waar hij moest kijken. Ik ben richting de situatie gelopen omdat ik [slachtoffer] uit de situatie wilde halen. Ik heb [slachtoffer] vastgepakt en ik heb hem weggetrokken.
Ik ben met [slachtoffer] (…) en [betrokkene 6] naar buiten gelopen. Ik hoorde hem zeggen dat [betrokkene 4] werd geslagen, dat hij er wat van ging zeggen en dat hij toen de pineut was. Ik hoorde dat [slachtoffer] zei dat hij naar de vader en oom van [medeverdachte 1] liep om te vertellen wat er gebeurd was. [medeverdachte 1] ken ik via [verdachte] . [verdachte] is zijn broer. Ik hoorde [slachtoffer] zeggen dat hij ook betrokken was bij de vechtpartij. Ik zag dat hij vervolgens ook naar hen toe liep. Ik zag dat [slachtoffer] naar de vader en oom van [medeverdachte 1] liep. Ik hoorde [slachtoffer] vragen of [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] hun zoons bij zich wilden houden.
Ik zag vervolgens dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] uit de tent kwamen en rond aan het rennen waren over het voorterrein. Ik had het gevoel alsof ze iemand aan het zoeken waren. Ik vond ze agressief overkomen.
(…)
Ik ben toen met mijn vriendinnen verder gelopen en wij zijn de poortjes voorbij gelopen. Op dat moment zag ik [slachtoffer] weer en ben ik bij hem gaan staan. Ik zag toen dat ook [verdachte] eraan kwam. [verdachte] is de broer van [medeverdachte 1] . Ik vond dat [verdachte] er boos uit zag. (…) Ik zag vervolgens dat [verdachte] uithaalde. Ik zag dat hij van zijn hand een vuist gemaakt had. Ik zag dat hij uithaalde met zijn rechterhand. Ik zag dat hij [slachtoffer] miste, maar ik had het gevoel dat hij [slachtoffer] wilde slaan. Ik zag dat [verdachte] miste omdat [slachtoffer] aan de kant ging. Ik zag toen dat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] eraan kwamen. Ik zag toen dat [slachtoffer] begon te rennen. Ik zag dat [slachtoffer] rende in de richting van de uitgang van de voetbalclub. Ik ben vervolgens achter [slachtoffer] aan gaan rennen omdat er steeds mee mensen bij kwamen. Ik had het gevoel dat er steeds meer mensen achter [slachtoffer] aan kwamen om hem te slaan.
(…)
Ik zag toen dat [medeverdachte 2] of [medeverdachte 3] [slachtoffer] achter op zijn hoofd sloeg. Ik zag dat [medeverdachte 2] of [medeverdachte 3] van zijn hand een vuist gemaakt had. Ik zag dat hij [slachtoffer] raakte aan de achterzijde van zijn hoofd. Nadat [medeverdachte 2] of [medeverdachte 3] [slachtoffer] had geslagen, zag ik dat [slachtoffer] door de klap op de grond viel.
4.
Het proces-verbaal van voorgeleiding i.v.m. aanhouding d.d. 25 september 2019, dossierpagina’s 51-52, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte [verdachte] :
Ik weet waarvan ik word verdacht. Ik heb gehoord dat er een ruzie was. Ik stond daar op een gegeven moment bij (…).
Bewijsoverwegingen
De raadsvrouw van de verdachte heeft overeenkomstig de door haar ter terechtzitting overgelegde pleitnota vrijspraak bepleit. Daartoe is in de kern het navolgende aangevoerd. De verdachte ontkent het tenlastegelegde. Er dient met terughoudendheid naar de verklaringen van de getuigen te worden gekeken. Er zitten immers tegenstrijdigheden in de verklaringen van aangever [slachtoffer] en de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] . De familie [verdachte] wordt daarbij over één kam geschoren. Het individueel handelen van de verdachte kan op basis van het dossier niet worden bewezen, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof stelt voorop dat van het "in vereniging" plegen van openlijk geweld sprake is, indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die "in vereniging" geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof vast dat tijdens Hemelvaartsdag op 30 mei 2019 op het terrein van de voetbalclub [sportclub] een feest heeft plaatsgevonden. In de feesttent is er op enig moment een geweldsituatie ontstaan, waarna de groep geweldplegers zich heeft verplaatst naar het terrein buiten de feesttent. Buiten de feesttent is aangever [slachtoffer] door de groep geweldplegers gevolgd. De verdachte heeft zich met anderen bij die groep aangesloten. Aangever heeft verklaard dat hij op een gegeven moment buiten de poort van het feestterrein met gebalde vuist werd geslagen door de vader van de verdachte, waardoor hij achterover viel. Daarna is hij onder andere op zijn hoofd geslagen door de verdachte en diens broer. Getuige [getuige 1] stond daar vlakbij en bevestigde deze verklaring van aangever. Hij verklaarde voorts dat [slachtoffer] door een aantal mensen werd geslagen. Getuige [getuige 2] verklaarde tevens dat zij heeft gezien dat de verdachte zich bij de groep geweldplegers voegde, dat zij vond dat hij er boos uit zag en dat zij zag dat de verdachte uithaalde naar aangever.
Het hof heeft geen enkele reden om te twijfelen aan de juistheid en de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangever [slachtoffer] en getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , zoals hiervoor weergegeven in de bewijsmiddelen. De verklaringen zijn voldoende gedetailleerd en steunen elkaar op essentiële onderdelen wat betreft de geweldpleging die plaatsvond buiten het feestterrein. Naar het oordeel van het hof wordt daarbij de familie van de verdachte niet over één kam geschoren. Aangever en de getuigen verklaren immers over afzonderlijke handelingen die zijn gepleegd door de verdachte, zijn vader en zijn broer. Dat de verklaringen niet op alle onderdelen identiek zijn, is eigen aan een situatie waarbij sprake is van het plegen van geweld in het uitgaansleven. Dat maakt echter niet dat die verklaringen als onbetrouwbaar terzijde moeten worden geschoven.
Met zijn handelen heeft de verdachte naar het oordeel van het hof een voldoende significante en wezenlijke bijdrage geleverd aan het openlijk geweld tegen [slachtoffer] .
Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het openlijk in vereniging plegen van geweld tegen [slachtoffer] . Deze openlijke geweldpleging vond plaats tijdens een evenement in Someren. Daarbij is het slachtoffer achtervolgd door een groep personen vanuit de feesttent naar het terrein buiten, waarbij hij meermalen werd geslagen. De verdachte heeft zich bij die groep geweldplegers gevoegd – waarvan ook zijn vader en broer deel uitmaakten – en hij heeft daarbij tevens het slachtoffer geslagen. Het slachtoffer heeft door de openlijke geweldpleging letsel opgelopen, waaronder een bloedneus en blauwe plekken. Naar het oordeel van het hof is het bewezenverklaarde een toonbeeld van buitensporig en zinloos geweld. Door aldus te handelen heeft de verdachte de lichamelijk integriteit van het slachtoffer ernstig geschonden. De verdachte heeft hiervoor geen enkele verantwoordelijkheid genomen. Bovendien heeft de verdachte met zijn mededaders de sfeer van wat een gezellig samenzijn had moeten zijn, bedorven. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 22 november 2022, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk voor een geweldsdelict is veroordeeld. Die veroordeling heeft de verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw een soortgelijk strafbaar feit te plegen. Het hof stelt daarnaast vast dat de verdachte het onderhavige feit heeft gepleegd terwijl hij op dat moment liep in de proeftijd van die eerdere voorwaardelijke veroordeling. Uit voornoemd uittreksel blijkt daarnaast dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Voorts heeft het hof gelet op de ten tijde van het bewezenverklaarde nog jeugdige leeftijd van de verdachte en zijn actuele persoonlijke omstandigheden, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte verklaard dat hij werkzaam is als zzp’er, dat hij ongeveer 60 uur per week werkt, dat hij geen schulden en geen verslavingen heeft, dat hij samenwoont met zijn vriendin en dat hij onlangs vader is geworden.
Het hof heeft daarnaast acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden. Deze oriëntatiepunten gaan bij een openlijke geweldpleging begaan tegen personen en met lichamelijk letsel ten gevolge hebbend uit van een taakstraf voor de duur van 150 uren. Het hof neemt dat uitgangpunt over, maar zal de straf – gelet op de genoemde persoonlijke omstandigheden van de verdachte – enigszins matigen.
Alles afwegende acht het hof in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis passend en geboden.
De redelijke termijn
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn of haar zaak binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaren nadat jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak het volgende.
Het hof stelt vast dat namens de verdachte op 21 januari 2021 hoger beroep is ingesteld, terwijl het hof heden op 3 februari 2023 – en aldus niet binnen twee jaren na het instellen van het hoger beroep – arrest wijst. Aldus is de redelijke termijn in hoger beroep met 2 weken overschreden. Van bijzondere omstandigheden die het tijdsverloop, althans de overschrijding van de redelijke termijn, rechtvaardigen is het hof niet gebleken.
Het hof zal de overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat het hof de taakstraf zal matigen met 10 uren.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 110 uren subsidiair 55 dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 779,90, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt uiteen in een bedrag van € 29,90 aan materiële schade voor het eigen risico van een behandeling bij de fysiotherapie als gevolg van pijn aan de nek en schouder (post I), alsmede uit een bedrag van € 750,00 aan smartengeld (post II).
De politierechter heeft bij het vonnis waarvan beroep de benadeelde partij in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich vanwege de bepleite vrijspraak primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Voorts is bepleit dat er geen rechtstreeks verband is tussen de pijn aan de nek en de schouder en het slaan. Subsidiair is bepleit dat de immateriële schade dient te worden gematigd, gelet op het feit dat deze niet volledig aan de verdachte is toe te rekenen.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het bewezenverklaarde feit rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Artikel 6:166, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat indien één van tot een groep behorende personen onrechtmatig schade toebrengt en de kans op het aldus toebrengen van schade deze personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband, zij hoofdelijk aansprakelijk zijn indien deze gedragingen hun kunnen worden toegerekend.
De hoofdelijke aansprakelijkheid van de tot een groep behorende personen die deze bepaling in het leven roept, leidt ertoe dat de benadeelde die ten gevolge van een gedraging in groepsverband schade heeft geleden ter verkrijging van volledige vergoeding daarvan ermee kan volstaan één van de tot de desbetreffende groep behorende personen aan te spreken.
De regeling van art. 6:166 BW voorziet in een individuele aansprakelijkheid van tot een groep behorende personen (deelnemers) voor onrechtmatig vanuit de groep toegebrachte schade. De mate van betrokkenheid van de afzonderlijke deelnemers bij het onrechtmatig handelen is niet van belang. Deze individuele aansprakelijkheid vindt haar rechtvaardiging in een ieders bijdrage aan het in het leven roepen van de kans dat zodanige schade zou ontstaan. Zij vindt haar begrenzing in de eis dat de kans op het aldus toebrengen van schade hen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband.
Met betrekking tot de gevorderde materiële schade is het hof van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het bewezenverklaarde pijn heeft ondervonden, waaronder mede aan zijn nek en schouder. Het hof acht daardoor de kosten aan eigen risico voor een behandeling bij de fysiotherapie toewijsbaar voor het gevorderde bedrag van € 29,90.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade is het hof uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat door de bewezenverklaarde openlijke geweldpleging de benadeelde partij pijn en letsel heeft ondervonden. Het hof is van oordeel dat de gevorderde immateriële schadevergoeding derhalve onder het bereik van artikel 6:106, onder b, van het Burgerlijk Wetboek valt. De benadeelde partij heeft voorts gesteld door het bewezenverklaarde feit angstig te zijn en daardoor psychische problemen te hebben gehad. Het hof begroot de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 750,00.
Aldus is het hof uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden tot een totaalbedrag van € 779,90, bestaande uit € 29,90 aan materiële schade en € 750,00 aan immateriële schade. De verdachte is tot vergoeding van deze schade gehouden, zodat de vordering tot voornoemd totaalbedrag toewijsbaar is, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de dag van het ontstaan van de schade. Wat betreft de materiële schade zal het hof uitgaan van de datum van de verrichting van de fysiotherapie (10 juli 2019) en voor wat betreft de immateriële schade van de pleegdatum van het delict (30 mei 2019).
Het hof zal bepalen dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor de door de benadeelde partij [slachtoffer] geleden schade.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten. Beide kosten worden tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 779,90. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte hoofdelijk de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de data van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
110 (honderdtien) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
55 (vijfenvijftig) dagen hechtenis;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 779,90 (zevenhonderdnegenenzeventig euro en negentig cent)bestaande uit € 29,90 (negenentwintig euro en negentig cent) als vergoeding van materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) als vergoeding van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij [slachtoffer] gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 779,90 (zevenhonderdnegenenzeventig euro en negentig cent)bestaande uit € 29,90 (negenentwintig euro en negentig cent) als vergoeding voor materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 15 (vijftien) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere in zoverre vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 10 juli 2019
en van de immateriële schade op 30 mei 2019.
Aldus gewezen door:
mr. R.G.A. Beaujean, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. S. Taalman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van Abeelen en L. van Harskamp, griffiers,
en op 3 februari 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.